Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eiser 1] ,
[eiseres 2],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 november 2022;
- de brief van 5 januari 2023 van de rechtbank, waarin de enquête is bepaald op 28 maart 2023;
- het B8-formulier van 16 maart 2023 van mr. De Boef, met productie 13;
- het proces-verbaal van enquête (getuigenverhoor) aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , gehouden op 28 maart 2023;
- B16-formulier van 28 maart 2023 van mr. Karens, waarin hij heeft vermeld dat [eiser 1] en [eiseres 2] afzien van het houden van een contra-enquête;
- de conclusie na enquête van 3 mei 2023 van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de antwoordakte van 28 juni 2023 van de zijde van [eiser 1] en [eiseres 2] ;
- B7-formulier van 10 juli 2023 van mr. De Boef, waarin hij heeft vermeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een nadere conclusie wensen te nemen;
- B16-formulier van 10 juli 2023 van mr. Karens, waarin hij heeft verzocht om vonnis te wijzen.
2.De verdere beoordeling
- het op de weg van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ligt om gespecificeerd aan te geven welke uitgaven ze hebben gedaan en te onderbouwen dat deze uitgaven moeten worden beschouwd als een investering;
- dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat tot op zekere hoogte hebben gedaan door een accountantsrapport over te leggen waarin de kosten die zijn gemaakt zijn genoemd;
- dat het rapport echter niet is voorzien van onderliggende stukken en de juistheid daarvan door [eiser 1] en [eiseres 2] wordt betwist.
- Regel 1. Tussen partijen is de aankoopwaarde van de grond in geschil. In de notariële leveringsakte van 30 september 1987 wordt bij de prijs verwezen naar een aan die akte gehecht taxatierapport. In dat taxatierapport is vermeld dat de agrarische waarde van de 5.000 m² aan ‘ondergrond en erf bedrijf’ Fl. 25.000,00 bedraagt. Per vierkante meter is dat Fl. 5,00 (€ 2,27). De waarde van 399 m² was dan Fl. 1.995,00 (€ 905,29), zoals door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is gesteld. Hiertegenover hebben [eiser 1] en [eiseres 2] niet of onvoldoende onderbouwd waarom deze waarde € 517,83 was.
- Regel 2. Deze post kwalificeert niet als verlies (minder opbrengst) en evenmin als investering in de zin van de overeengekomen winstdelingsregeling. Het mag zo zijn dat deze kosten moesten worden gemaakt wegens de verkoop en levering van het registergoed, maar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben - tegenover de stellingen van [eiser 1] en [eiseres 2] - niet of onvoldoende onderbouwd waarom het voor de verkoop en levering van het registergoed nodig was dat deze kosten voor rekening van de verkopers ( [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ) waren.
- Regel 3. Geen van de partijen heeft hiervoor een bedrag opgevoerd, zodat deze post buiten beschouwing blijft.
- Regel 4 t/m 8. In de notariële akte van levering van 24 maart 2017 is het verkochte en geleverde registergoed onder meer omschreven als een perceel onbebouwde grond dat kopers voornemens zijn te gaan bewonen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat dit slechts kon worden gerealiseerd als de bestemming van het perceel zou worden gewijzigd, waarvoor vereist was dat over voldoende sloopmeters werd beschikt. [eiser 1] en [eiseres 2] hebben dit niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 1 juni 2022 (r.o. 4.36.) geconcludeerd dat, kort gezegd, de winstdelingsregeling op de verkoop en levering van het registergoed van toepassing is. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zij, ten behoeve van de verkoop en levering van het registergoed, sloopmeters van derden gekocht en daarvoor kosten gemaakt (regel 4, 5, 7 en 8). [eiser 1] en [eiseres 2] hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist. [eiser 1] en [eiseres 2] hebben evenmin betwist dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beschikten over eigen sloopmeters (regel 6) en dat zij die hebben aangewend voor de verkoop en levering van het registergoed. Niet gesteld of gebleken is dat die sloopmeters in mede-eigendom aan [eiser 1] en [eiseres 2] toebehoorden. Tussen partijen is niet in geschil dat de winstdelingsregeling van toepassing is op de eigen sloopmeters. Wat de eigen sloopmeters betreft spitst het geschil zich toe op de vraag of het aanwenden van de sloopmeters tot een bepaald(e) winst of verlies heeft geleid. Anders dan [eiser 1] en [eiseres 2] veronderstellen, kwalificeert de waarde van de eigen sloopmeters - € 47.190,00 volgens partijen - niet als winst in de zin van de winstdelingsregeling, omdat niet is komen vast te staan dat de aanwending van de eigen sloopmeters tot winst (meer opbrengst) voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft geleid. Anderzijds is niet komen vast te staan dat de aanwending van de eigen sloopmeters tot verlies (minder opbrengst) voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft geleid. Met andere woorden: niet gesteld of gebleken is dat de waarde van de eigen sloopmeters in een bepaalde mate in de (ver)koopprijs van het registergoed is verdisconteerd. Het aanwenden van de eigen sloopmeters kwalificeert echter wel als investering in de zin van de winstdelingsregeling, omdat de eigen sloopmeters, die een bepaalde waarde vertegenwoordigen, daadwerkelijk zijn aangewend om de verkoop en levering van het registergoed te kunnen realiseren.
- Regel 9 t/m 14. Hiervoor is overwogen dat voor de verkoop en levering van het registergoed wijziging van de bestemming ervan noodzakelijk was. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , blijkens de door hen overgelegde facturen en betalingsbewijzen, de door hen gestelde kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat deze kwalificeren als investering in de zin van de winstdelingsregeling. Weliswaar ontbreekt van de in regel 9 en 14 genoemde kosten (advies en leges gemeente) een betalingsbewijs, maar de rechtbank heeft - mede gelet op de verklaring van de heer Boon - geen aanleiding om te veronderstellen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze kosten niet hebben betaald.
- Regel 15 en 16. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , blijkens de door hen overgelegde facturen en betalingsbewijzen, de door hen gestelde kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat deze kwalificeren als investering in de zin van de winstdelingsregeling.
- Regel 18. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , blijkens de door hen overgelegde betalingsbewijzen, slechts € 470,00 van de door hen gestelde kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat deze kwalificeren als investering in de zin van de winstdelingsregeling.
- Regel 17, 19 t/m 26, 38 en 39. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben van deze posten geen facturen en/of geen betalingsbewijzen overgelegd, zodat niet is komen vast te staan dat zij desbetreffende kosten daadwerkelijk hebben gemaakt. Daarbij komt dat een deel van de facturen en/of betalingsbewijzen dateert van na de levering van het registergoed (variërend van enkele dagen tot meer dan een jaar na de levering).
- Regel 27 t/m 37. De rechtbank is van oordeel dat deze posten niet kwalificeren als investering in de zin van de winstdelingsregeling, omdat niet is komen vast te staan dat deze betrekking hebben op het verkochte en geleverde registergoed.