ECLI:NL:RBGEL:2023:5271

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
AWB - 22_1804
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een tennisblaashal en de gevolgen van lichthinder

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een tennisblaashal beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de lichthinder onvoldoende is onderzocht en onderbouwd. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 9 april 2021 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk is verleend voor het seizoensgebonden plaatsen van een blaashal op een tennispark. De vergunning is gewijzigd op 15 april 2021, waarbij de periode van plaatsing is aangepast. De rechtbank heeft op 25 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers, het college en de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de lichthinder niet adequaat is beoordeeld, wat leidt tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het besluit van het college. De rechtbank vernietigt het besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. De rechtbank verklaart het beroep van enkele eisers niet-ontvankelijk, omdat zij niet langer in de buurt wonen, maar het beroep van de overige eisers wordt gegrond verklaard. Het college moet het griffierecht vergoeden aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1804
uitspraak van de enkelvoudige kamer van21 september 2023
in de zaak tussen
[A] en [B], uit [plaats I] ,
[C], uit [plaats I] ,
[D], uit [plaats I] ,
[E] en [F], uit [plaats I] ,
[F], uit [plaats I] ,
eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, het college
(gemachtigde: A. van Arkel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[H] ( [H] )uit [plaats I] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: [L] ).
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers over een omgevingsvergunning voor een tennisblaashal.
1.2. Met het bestreden besluit van 15 maart 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij het besluit gebleven om de omgevingsvergunning te verlenen.
1.3. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers: [F] en zijn vrouw; namens het college: A. van Arkel en R.B. Kattenbelt en namens de vergunninghouder: [M] en [N] .
Totstandkoming van het besluit
2.1. Het college heeft op 9 april 2021 aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het seizoensgebonden plaatsen van een blaashal aan [het adres J] in [plaats I] .
2.2. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wabo) en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo en artikel 4, onderdeel 1, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
2.3. Op 15 april 2021 is de omgevingsvergunning gewijzigd wat betreft de periode van de plaatsing van de blaashal. De blaashal mag er nu jaarlijks staan van september tot en met maart.
2.4. Het bouwplan bestaat uit het bouwen van een blaashal over vier tennisbanen van 36,77 meter breed, 70,72 meter lang met een maximale hoogte van 11,25 meter. Het bouwwerk wordt elk jaar geplaatst en verwijderd en mag er jaarlijks zeven maanden, van september tot en met maart, staan. De afwijking van het bestemmingsplan houdt in dat de blaashaal deels buiten het bouwvlak mag komen en dat de maximale hoogte wordt overschreden.
2.5. Op het moment van het indienen van het beroep waren alle eisers nog omwonenden van [H] . De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat eisers [A] en [B] en [D] inmiddels zijn verhuisd en niet langer in de buurt wonen.
Beoordeling door de rechtbank
3.1. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank doet dat in deze volgorde:
I. Eisers die zijn verhuisd hebben geen belang meer bij uitspraak;
II. Afwijking bestemmingsplan: is de afwijking in overeenstemming met een
goede ruimtelijke ordening?
III. Bouwen: is de blaashal in strijd met de redelijke eisen van welstand?
IV. Zijn omwonenden voldoende betrokken?
V. Zijn er andere plekken waar de blaashal beter kan staan?
VI. Zijn er gelijke gevallen die maken dat de vergunning hier ook had moeten worden
geweigerd?
VII. De geluidswal.

I. Eisers die zijn verhuisd hebben geen belang meer bij uitspraak

4. Nu vast staat dat [A] en [B] en [D] zijn verhuisd en niet meer in de buurt wonen, hebben zij geen belang meer bij een oordeel over hun beroep. Het beroep van deze eisers is daarom niet-ontvankelijk. Het beroep is wel ontvankelijk voor zover dat is ingediend door de andere eisers (hierna: eisers). De rechtbank zal het beroep daarom wel inhoudelijk beoordelen.
II.
Afwijking bestemmingsplan: is de afwijking in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening?
Beoordelingskader
5.1.
Voor de blaashal wordt afgeweken van het bestemmingsplan, omdat een deel daarvan buiten het bouwvlak komt en omdat het deel dat wel binnen het bouwvlak ligt de maximaal toegestane bouwhoogte van acht meter overschrijdt.
5.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [1]
5.3.
Eisers voeren verschillende gronden aan waarom in hun ogen geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank gaat eerst in op de beroepsgrond die slaagt.
Lichthinder onvoldoende onderzocht en onderbouwd: beroepsgrond slaagt
6.1.
Eisers stellen dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom niet of nauwelijks sprake is van lichtoverlast. Daarvoor is onvoldoende dat de milieudeskundige geen lichtoverlast verwacht.
6.2.
Het college heeft in de beslissing op bezwaar onderbouwd dat de verwachting van de milieudeskundige is dat lichtoverlast door het overdekken van de banen eerder af dan toe zal nemen, nu in de huidige situatie de velden ook kunnen worden verlicht en de gebruikstijden van de tennisbaan door dit bouwplan niet veranderen. Daarnaast zorgt de hal ervoor dat de verlichting van de banen binnen plaatsvindt in plaats van buiten. Er is op voorhand echter geen exacte berekening te maken.
Daarnaast heeft de vergunninghouder in beroep een “Quickscan beoordeling lichthinder blaashal” ingediend van Toine Adams Advies van 11 juli 2023. Uit die Quickscan volgt:
“Naar verwachting zal de direct uitgestraalde lichthinder richting de woningen aan [het adres K]
afnemen. Dit betreft dan de verlichtingssterkte op de gevel en de lichtsterkte van de zichtbare punt
lichtbronnen. Reden hiervoor is dat de verlichtingsarmaturen in de blaashal niet zichtbaar zijn vanaf
de locatie van potentieel gehinderden.
De verlichte buitenkant van de blaashal zal als object zichtbaar zijn in de directe omgeving. De
verwachting is dat deze lichtgloed (oppervlakte luminantie) niet hoger zal worden dan de in de
Richtlijn Lichthinder opgenomen grenswaarde voor oppervlakte luminantie.
Deze aanname is echter op dit moment niet verder te onderbouwen omdat het ontwerp van de
verlichting in de hal en de lichtdoorlatendheid van de wanden niet bekend is.”
Verder heeft de vergunninghouder op de zitting verklaard dat het ontwerp van de hal, de verlichting in de hal en de lichtdoorlatendheid van de wanden op dit moment nog niet bekend is.
6.3.
Nu op de zitting vast is komen te staan dat het ontwerp van de blaashal nog niet bekend is, en daarmee ook het ontwerp van de verlichting in de hal en de lichtdoorlatendheid van de wanden nog niet bekend zijn, heeft het college met de enkele “verwachting” dat de lichtoverlast eerder af dan toe zal nemen, onvoldoende onderbouwd of de lichthinder in dit specifieke geval wel ruimtelijk aanvaardbaar zal zijn. Dat is op dit moment nog niet duidelijk en niet zeker, terwijl uit de Quickscan wel volgt dat de verlichte buitenkant van de blaashal als object zichtbaar zal zijn in de directe omgeving. Het besluit bevat op dit punt een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie: besluit zal worden vernietigd en college moet nieuw besluit nemen
7.1.
De rechtbank zal daarom het besluit vernietigen en het college opdragen om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid voor finale geschilbeslechting, omdat het ontwerp en materiaal van de hal nu nog niet duidelijk zijn, zodat onzeker is of en wanneer de gebreken kunnen worden hersteld.
7.2.
De rechtbank zal hierna nog wel in gaan op de andere beroepsgronden, zodat het college dat oordeel mee kan nemen bij het nieuwe besluit.
De andere beroepsgronden over de afwijking van het bestemmingsplan
Geluid
8.1.
Eisers vinden het technische geluidsonderzoek lastig te interpreteren en kunnen niet vaststellen of de conclusie van het college dat niet of nauwelijks sprake is van grotere geluidsoverlast recht doet aan de situatie. Zij weten niet of wel rekening is gehouden met het reflecterende effect van het geluid van de achter de woning liggende hoge kantoorgebouwen. Op de zitting hebben eisers gesteld dat er onterecht geen geluidsmetingen zijn gedaan op de gevels van hun woningen.
8.2.
Het college mag op het advies van een deskundige afgaan nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Alleen als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heet gebracht, mag het college niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. [2]
8.3.
Het college heeft in de beslissing op bezwaar onderbouwd dat uit een akoestisch onderzoek is gebleken dat qua geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daaruit is gebleken dat:
“de wijzigingen bij het tennispark leiden tot een reductie van de geluidbelasting op de omgeving in de dag en avond. Dat komt doordat een deel van de activiteiten in de blaashal zal plaatsvinden; de overdracht vanuit de blaashal is geringer dan vanaf niet overdekte tennisbanen. Bovendien leidt de blaashal tot enige afscherming van geluidbronnen.”En: “
de reflecties van wegverkeersgeluid in de nieuwe blaashal leiden tot een verwaarloosbare verhoging van de geluidbelasting op de woningen.”
De rechtbank kan zich voorstellen dat een geluidsonderzoek voor eisers lastig te interpreteren is en dat ze daarom niet zeker weten of ook de reflectie van het wegverkeerslawaai is meegenomen. Uit de onderbouwing van het besluit blijkt echter dat dit wel zo is. Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het akoestisch onderzoek of het besluit naar voren gebracht. Dat geen geluidsmetingen hebben plaatsgevonden, maakt niet dat het college het advies niet ten grondslag mocht leggen aan het besluit. Hiervoor kunnen namelijk ook berekeningen volstaan. [3] De beroepsgrond slaagt niet.
Stedenbouw
9.1.
Eisers zijn van mening dat de stedenbouwkundige onderbouwing onjuist/onvoldoende is. Zij snappen niet waarom de afstanden van de blaashal ten opzichte van andere objecten relevant zijn. De blaashal wordt ten onrechte vergeleken met het Fletcher-hotel. Eisers vinden de korte afstand van de blaashal ten opzichte van hun woningen in combinatie met de hoogte van de blaashal niet aanvaardbaar. Eisers missen in de stedenbouwkundige onderbouwing een motivering van de aanblik van de blaashal en de zichtbaarheid daarvan vanaf hun percelen.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college de blaashal in redelijkheid stedenbouwkundig aanvaardbaar heeft kunnen achten en dat het college dit in het besluit inzichtelijk en overtuigend heeft onderbouwd. Uit de onderbouwing van het bestreden besluit volgt namelijk dat uitgangspunt is dat op deze plek al bebouwing voor een sportcomplex mogelijk is en dat bebouwing voor zo’n complex al groot mag zijn.
Verder volgt uit de onderbouwing dat de afstand van de blaashal ten opzichte van de woningen stedenbouwkundig aanvaardbaar is, omdat die afstand niet ongebruikelijk – en zelfs gunstiger – is dan de afstanden die in de omgeving al voorkomen. Verder is de hoogte van de blaashal (11 meter) vergeleken met de toegestane bouwhoogte van woningen in de omgeving (10 meter) en gelet op het kleine verschil als aanvaardbaar beschouwd.
Bovendien is, anders dan eisers stellen, de zichtbaarheid van de blaashal vanaf hun percelen betrokken. In de onderbouwing staat namelijk dat de blaashal inderdaad dichter op en meer in het zicht van de woningen komt, maar dat de blaashal door de ronde hoeken en witte kleur minder nadrukkelijk aanwezig is en de zichtbaarheid daarnaast kan worden verzacht door groene aanplant. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht
10.1.
Eisers vinden dat zij onredelijk in hun woon- en leefklimaat worden geschaad omdat de blaashal zeven maanden per jaar aanwezig mag zijn en onvoldoende wordt gecamoufleerd door beplanting. In de wintermaanden is de beplanting bovendien kaal.
10.2.
De beroepsgrond slaagt niet, omdat aan het bestreden besluit een “inrichtingsplan groen” is toegevoegd, waarin staat welke beplanting wordt aangebracht. Daarin staat dat aan de zijde van de woningen van eisers onder andere bomen hoger dan 8 meter worden geplant die het hele winterseizoen groen blijven. Eisers hebben niet onderbouwd waarom dit niet voor voldoende camouflage zorgt. Dat de blaashal zeven maanden aanwezig mag zijn, maakt nog niet dat het woon- en leefklimaat onredelijk wordt aangetast, nu op deze plek al (permanente) bebouwing voor het sportpark is toegestaan.

III. Bouwen: is de blaashal in strijd met de redelijke eisen van welstand?

11.1.
Eisers stellen dat het college geen inhoudelijke afweging heeft gemaakt over de verschillende welstandsadviezen die er zijn. Bovendien hebben eisers niet kunnen reageren op het laatste welstandsadvies van het Gelders Genootschap.
11.2.
Bij het besluit van 9 april 2021 behoort een stempeladvies van het Gelders Genootschap. Daar hebben eisers een second opinion van Het Oversticht van 15 september 2021 tegenover gesteld. De eerste hoorzitting in bezwaar was op 20 september 2021. Naar aanleiding van die hoorzitting heeft het Gelders Genootschap zijn welstandsadvies uitgeschreven in een inhoudelijk advies van 18 oktober 2021. Het college heeft in een reactiememo deze twee adviezen gewogen en de voorkeur gegeven aan het advies van het Gelders Genootschap. Hierna is een tweede hoorzitting gehouden op 13 december 2021 waarin partijen hebben gesproken over de beide inhoudelijke welstandsadviezen. Vervolgens heeft de bezwarencommissie op 5 januari 2022 geconcludeerd dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom het de voorkeur heeft gegeven aan het advies van het Gelders Genootschap boven de second opinion van eisers. De bezwarencommissie heeft het college geadviseerd het besluit op dit punt nader te motiveren. Hierop heeft het Gelders Genootschap op 22 februari 2022 een aanvullend advies uitgebracht waarin het onder meer ingaat op de verschillen tussen haar eigen advies en het advies van Het Oversticht. Het college heeft dit advies van 22 februari 2022 ten grondslag gelegd aan het besluit op bezwaar en heeft geconcludeerd dat geen sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand.
11.3.
Aan de beslissing op bezwaar ligt onder andere het aanvullend advies van het Gelders Genootschap van 22 februari 2022 ten grondslag. Dat is de afweging door het college van alle welstandsadviezen waar eisers op doelen. Omdat dit stuk van na de hoorzitting in bezwaar is, terwijl het ten grondslag is gelegd aan de beslissing op bezwaar hadden eisers daarover opnieuw moeten worden gehoord (op grond van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht).
11.4.
Omdat eisers ten onrechte niet opnieuw zijn gehoord, hebben zij op dit punt gelijk. De besluitvorming van het college vertoont een gebrek. Omdat eisers op de zitting van de rechtbank echter alsnog op het advies van het Gelders Genootschap van 22 februari 2022 hebben kunnen reageren, zal de rechtbank dit gebrek passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. In het beroepschrift en op de zitting van de rechtbank hebben eisers gesteld dat zij de laatste alinea uit het advies van 22 februari 2022 niet begrijpen en dat dit advies alleen maar over de kleuren van de hal gaat.
11.5.
De inhoudelijke beroepsgronden van eisers slagen niet. Dat het advies van 22 februari 2022 volgens hen een onduidelijke alinea bevat, is geen reden om te oordelen dat het college niet mocht aansluiten bij dat advies. Dat geldt ook voor het standpunt van eisers dat het advies van 22 februari 2022 alleen over de kleuren van de hal gaat. In het besluit op bezwaar is uitgezet waarom het college kiest voor het volgen van het advies van het Gelders Genootschap. Daarbij heeft het college toegelicht dat de verschillen tussen de adviezen met name worden veroorzaakt door verschillen in de interpretatie van de kaders als gevolg van de afwijkende vorm van een blaashal ten opzichte van standaard bouwwerken. Omdat het Gelders Genootschap de juiste toetsingskaders heeft toegepast, zorgvuldig en helder is in haar advies en rekening houdt met de specifieke verschijningsvorm van de blaashal kiest het college voor het advies van het Gelders Genootschap. Eisers hebben niet onderbouwd waarom het college in redelijkheid niet tot die beslissing heeft kunnen komen. De beroepsgrond slaagt niet.

IV. Zijn omwonenden voldoende betrokken?

12.1.
Eisers voeren aan dat zij als omwonenden vooraf onvoldoende zijn geïnformeerd en niet zijn meegenomen in de planvorming. Er is wel een informatieavond geweest bij [H] , maar eisers wisten daar niets van. Bovendien was er op die avond niemand van het college aanwezig. Hun belangen zijn daardoor niet meegewogen.
12.2.
De rechtbank kan zich voorstellen dat eisers over een ontwikkeling in hun leefomgeving het liefst vooraf worden geïnformeerd door het college, maar een formele plicht voor het college om bijvoorbeeld vóór verlening van een omgevingsvergunning overleg te hebben met omwonenden, is er niet. Het college heeft op de zitting onbetwist gesteld dat er geen participatiebeleid is.
Er is ook geen wettelijke regel die bepaalt dat een nieuwe ontwikkeling alleen mogelijk is als daarvoor voldoende draagvlak bestaat. [4]
Op de zitting is gebleken dat eisers per abuis niet zijn uitgenodigd voor de informatieavond van [H] . Dat is ongelukkig, maar toch betekent dat niet dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven, omdat wel de wettelijk voorgeschreven procedure is doorlopen waarin eisers bezwaar hebben kunnen maken. Er is daarom geen grond om te oordelen dat eisers ten onrechte niet vooraf zijn geïnformeerd over de bouwplannen. De beroepsgrond slaagt niet.

V. Zijn er andere plekken waar de blaashal beter kan staan?

13.1.
Eisers stellen dat onvoldoende is onderbouwd dat er geen gelijkwaardig resultaat op een andere plek in het park kan worden bereikt. In het verleden heeft er ook op een andere plek op het tennispark een blaashal gestaan.
13.2.
Het college moet beslissen over een bouwplan zoals dat is aangevraagd. Als een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking nopen, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn om deze te benoemen en aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert. [5]
13.3.
De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de andere plek een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren is.
Een blaashal op de oude plek zou er toe leiden dat het hele park opnieuw moet worden ingericht, waarbij het niet is uitgesloten dat een nieuwe inrichting tot andere bezwaren zal kunnen leiden (door bijvoorbeeld het toevoegen van padelbanen op die plek).
Daarnaast is het plaatsen van een blaashal op de oude plek niet mogelijk, omdat er dan onvoldoende ruimte in de hal zelf om de tennisbanen heen overblijft en daarmee niet wordt voldaan aan de door de Koninklijke Nederlandse Tennisbond vereiste afmetingen rondom de tennisbanen. Verder is de ligging ten opzichte van de erfgrens minder wenselijk en is de blaashal op de oude plek meer zichtbaar vanaf de rotonde en komt dat de verkeersveiligheid minder ten goede. De beroepsgrond slaagt niet.
VI.
Zijn er gelijke gevallen die maken dat de vergunning hier ook had moeten worden geweigerd?
14. Over het beroep van eisers op een vergelijkbare zaak in Overbetuwe, overweegt de rechtbank dat, voor zover al sprake zou zijn van een vergelijkbare zaak, het college van Winterswijk niet gebonden is aan een besluit van het college van Overbetuwe.

VII. Aanvullend beroepschrift [E] : geluidswal

15. Eiser [E] heeft in aanvulling op alle gronden die al besproken zijn nog gesteld dat de ter plekke aanwezige geluidswal had moeten worden doorgetrokken. De rechtbank overweegt dat de geluidswal geen onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning van de blaashal. De rechtbank kan daar daarom niet over oordelen in deze procedure. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
16.1.
Het beroep is gegrond, omdat onvoldoende is onderzocht en onderbouwd of de lichthinder van de blaashal ruimtelijk aanvaardbaar is. Dat betekent dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De reden daarvan is dat onder andere nog niet duidelijk is uit welk materiaal de blaashal zal bestaan. Zolang dit nog niet duidelijk is, is onzeker of en wanneer het onderzoek dat nodig is om de gebreken te herstellen, kan worden afgerond.
16.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
16.3.
Omdat het beroep gegrond, is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers hebben geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van [A] en [B] ; en [D] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de andere eisers gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 maart 2022;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2861.
2.Uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1015.
3.Uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7571.
4.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2151.
5.Uitspraak van de Afdeling van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1539.