ECLI:NL:RBGEL:2023:5210

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
C/05/415792 / HZ ZA 23-61
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over beneficiaire aanvaarding en verdeling van nalatenschappen

In deze erfrechtzaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is de geldigheid van de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap door eiser aan de orde. Eiser, een van de erfgenamen, heeft de nalatenschap van zijn moeder beneficiair aanvaard, terwijl zijn broers en zussen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader van partijen op 13 april 2004 is overleden en dat de moeder op 3 september 2017 is overleden. De vader had een testament opgesteld waarin hij zijn echtgenote en kinderen als erfgenamen benoemde. De moeder heeft ook een testament gemaakt waarin zij haar nalatenschap regelde. De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure besproken, inclusief eerdere tussenvonnissen en de rol van de gevolmachtigde in de vereffening van de nalatenschap.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser zich niet ondubbelzinnig als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam heeft gedragen, waardoor zijn verklaring tot beneficiaire aanvaarding rechtsgeldig is. De rechtbank heeft ook de rol van de gevolmachtigde beoordeeld en vastgesteld dat deze niet alle partijen bij volmacht heeft vertegenwoordigd na de herroeping van de volmacht door eiser. De rechtbank heeft de vorderingen van gedaagden om de verdeling van de nalatenschap nietig te verklaren afgewezen en heeft de omvang en wijze van verdeling van de nalatenschap van moeder bepaald. De rechtbank heeft de kosten van de procedures gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/415792 / HZ ZA 23-61
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van
[eis.conv./verw.reconv.],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. Y. De Groot-Amtari te Nijmegen,
tegen

1.[ged.conv./eis.reconv. 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[ged.conv./eis.reconv. 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[ged.conv./eis.reconv. 3],
wonende te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. I. Lieberwerth te Amersfoort.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagden genoemd worden. Gedaagden zullen ook [ged.conv./eis.reconv. 1] , [ged.conv./eis.reconv. 2] en [ged.conv./eis.reconv. 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure met nummer C/05/364970/ HZ ZA 20-39 blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 november 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 maart 2021
  • de vermelding op de rolkaart dat de zaak op de rol is doorgehaald.
1.2.
Het verloop van de procedure met nummer C/05/415792/ HZ ZA 23-61 blijkt uit:
  • de vermelding op de rolkaart dat de zaak weer op de rol is opgebracht
  • de akte uitlaten partijen van eiser van 12 april 2023
  • de akte na opbrengen van gedaagden van 12 april 2023
  • de antwoordakte van eiser van 5 juli 2023.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers en zussen van elkaar. Op 13 april 2004 is de vader van partijen, de heer [erflater] , overleden. Vader was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met de moeder van partijen, mevrouw [naam moeder] (hierna: moeder). Vader heeft bij testament van 4 mei 1984 over zijn nalatenschap beschikt. Zijn testament bevat een zogenaamde 'ouderlijke boedelverdeling' ex artikel 4:1167 van het oude Burgerlijk Wetboek (hierna ook: OBV). Hij heeft zijn echtgenote en kinderen tot zijn enig erfgenamen benoemd, voor gelijke delen.
Moeder heeft de nalatenschap van vader zuiver aanvaard. Op 3 september 2017 is zij overleden. Moeder heeft bij testament van 7 mei 2010 over haar nalatenschap beschikt. Partijen zijn erfgenamen bij gelijke delen van moeder.
2.2.
Op 22 februari 2018 is een verklaring van erfrecht afgegeven waarin is opgenomen dat gedaagden de nalatenschap van moeder zuiver hebben aanvaard en dat eiser beneficiair heeft aanvaard. Verder staat in de verklaring dat de erfgenamen aan [naam gevolmachtigde] (hierna: [naam gevolmachtigde] ) een volmacht hebben verleend om hen te vertegenwoordigen bij de vereffening van de nalatenschap:
“(. ..)
11. Volmacht
Een volmacht, waarvan blijkt uit aan deze akte gehechte onderhandse stukken, is door de overige erfgenamen verleend aan: de heer[naam gevolmachtigde] ,geboren te [gegevens gevolmachtigde] gehuwd; om de ondergetekende te vertegenwoordigen terzake de vereffening van de nalatenschap van de overledene en te dien einde:
alle vorderingen, behorende tot deze nalatenschap te innen, daaronder begrepen alle tot de nalatenschap behorende uitkeringen uit pensioen, lijfrente, levensverzekering, of derdenbeding, door het overlijden van de overledene opeisbaar geworden en aan de nalatenschap toekomende;
tot de nalatenschap behorende saldi, rekeningen bij banken en andere financiële instellingen te innen en/of op te heffen en te doen overboeken;
tot deze nalatenschap behorende onroerende zaken, rechten en overige zaken te verkopen, te ruilen en te leveren en-
zo nodig- zakelijke of beperkte rechten daarop, al dan niet om baat te vestigen of deze te bezwaren op de wijze, onder de voorwaarden en tegen de prijzen welke de gevolmachtigde raadzaam al achten;
safes te openen;
belastingaangiften te doen, bezwaar en beroep aan te tekenen tegen belastingaanslagen, zoals onder andere die terzake erfbelasting en schenkbelasting;
mede te werken tot afgifte van lasten en legaten en tot verdeling;
en voorts al datgene verder of meer te doen hetgeen ter zake van een juiste vereffening door de gevolmachtigde raadzaam wordt geacht. Opsomming van speciale handelingen heeft niet tot strekking enige andere vereffeningshandeling, welke dan ook, waarvoor een boedelvolmacht in onderhandse vorm kan worden gegeven, uit te sluiten. De gevolmachtigde ontvangt voor zijn werkzaamheden geen loon, de door hem gemaakte kosten worden echter wel vergoed. (. ..)"
2.3.
Op 21 maart 2018 heeft eiser een e-mailbericht aan [naam gevolmachtigde] gestuurd. Daarin staat, voor zover hier relevant:
“Geachte heer [naam gevolmachtigde] , Bij deze herroep ik de verstrekte volmacht aan jou.. Dat wil zeggen dat je namens mij geen vereffeningshandelingen meer kunt verrichten. (...) "

3.De vordering in conventie

3.1.
Eiser vordert na vermindering van eis dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I. zijn vordering uit hoofde van zijn erfdeel in de nalatenschap van vader vast stelt op € 57.500,00, te vermeerderen met 4%, dan wel een bedrag in goede justitie door de rechtbank vast te stellen, met veroordeling van gedaagden om dit bedrag aan eiser te voldoen,
II. voor recht verklaart dat de verdeling zoals die door gedaagden is bewerkstelligd, nietig is als gevolg waarvan alle tot de nalatenschap behorende goederen tot de onverdeelde boedel behoren,
III. de verdeling van de nalatenschap van moeder gelast of zelf vast stelt,
IV. gedaagden veroordeelt in de kosten en in de nakosten van deze procedure, steeds te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening en te vermeerderen met de wettelijke rente als betaling binnen die termijn uitblijft, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.

4.Het verweer in conventie

4.1.
Gedaagden concluderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad eiser niet-ontvankelijk verklaart of zijn vorderingen afwijst, met veroordeling in de kosten en de nakosten.

5.De vordering in reconventie

5.1.
Gedaagden vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
voor recht verklaart dat eiser de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard en dat de verklaring tot beneficiaire aanvaarding van eiser niet geldig is,
voor recht verklaart dat [naam gevolmachtigde] tot 30 mei 2018 alle partijen bij volmacht heeft vertegenwoordigd,
de OBV vorderingen van partijen vast stelt op een bedrag van € 15.588,20, te vermeerderen met een rentebedrag van € 13.148,62 per erfgenaam, althans op een bedrag dat de rechtbank in goede justitie rechtvaardigt acht,
e verdeling van de tot de nalatenschap van moeder behorende tegoeden vast stelt en deze verdeelt op de wijze als weergegeven onder randnummers 86 tot en met 91 is vermeld en in productie 60 met de genoemde aanpassing is weergegeven, althans een wijze van verdeling vast te stellen en daartoe partijen de bevelen te geven die de rechtbank in goede justitie rechtvaardig acht,
met veroordeling van eiser in de kosten van de procedure en de nakosten.

6.Het verweer in reconventie

6.1.
Eiser concludeert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad gedaagden niet-ontvankelijk verklaart althans deze vorderingen afwijst.

7.De beoordeling

in conventie en in reconventie

7.1.
De samenhang tussen de vorderingen is aanleiding ze samen te behandelen.
7.2.
Partijen vorderen over en weer de verdeling van de nalatenschap van moeder. Daarvoor dient onder meer te worden vastgesteld wat de hoogte is van de OBV-vordering die de kinderen op moeder hebben uit de nalatenschap van vader. Alvorens in te gaan op de verdeling van de nalatenschap van moeder zal de rechtbank eerst de wijze van aanvaarding van moeders erfenis door eiser bespreken en ingaan op de vraag of [naam gevolmachtigde] bij zijn werkzaamheden ten behoeve van de boedel tot 30 mei 2018 door alle partijen gevolmachtigd was. De vorderingen in reconventie onder a en b zullen daarom als eerste besproken worden. In het verlengde daarvan ligt de vraag of de verdeling van de nalatenschap door [naam gevolmachtigde] namens in ieder geval gedaagden nietig is, zoals eiser stelt.
Heeft eiser de nalatenschap van moeder beneficiair of zuiver aanvaard?
7.3.
Gedaagden stellen dat de beneficiaire aanvaarding door eiser bij akte van 5 december 2017 niet geldig is, omdat hij de nalatenschap al eerder zuiver had aanvaard. Hij heeft al op 5 oktober 2017 zich gedragen als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam door aan de andere erfgenamen te schrijven dat de nalatenschap zuiver kan worden aanvaard. In september en oktober 2018 heeft hij diverse malen gesproken met de potentiële kopers van het appartement van moeder, een plan voor de verkoopaanpak gemaakt en aan [ged.conv./eis.reconv. 2] opdrachten gegeven voor die verkoop. Ingevolge de parlementaire geschiedenis wordt een erfgenaam geacht zuiver te hebben aanvaard als hij als heer en meester beschikt over de nalatenschap door handelingen te verrichten die gericht zijn op de verkoop van het appartement en die ingrijpend zijn. Door zich bij de onderhandelingen rond de verkoop van het appartement als heer en meester te gedragen heeft eiser volgens gedaagden de nalatenschap zuiver aanvaard.
Eiser heeft dit weersproken. Volgens hem leiden alleen gedragingen die benadeling van schuldeisers tot gevolg hebben ertoe dat de nalatenschap geacht wordt zuiver te zijn aanvaard en was daarvan geen sprake.
7.4.
Ten tijde van het aanvaarden van de nalatenschap van moeder luidde artikel 4:192 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW):
“Een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt doordat hij goederen van de nalatenschap verkoopt, bezwaart of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt, aanvaardt daardoor de nalatenschap zuiver, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan.”
Vooropgesteld wordt dat de enkele mededeling door eiser aan gedaagden begin oktober 2017 dat de nalatenschap zuiver aanvaard kan worden, niet kan worden aangemerkt als een zuivere aanvaarding door eiser. Ook blijkt uit die mededeling niet dat eiser zelf zuiver heeft aanvaard. Eiser heeft dus niet al eerder een keuze gemaakt waar hij aan gebonden is.
Uit de tussen partijen in oktober 2017 gewisselde e-mailberichten volgt dat zou er al op 12 oktober 2017 een koopovereenkomst tot stand zijn gekomen, die overeenkomst niet door eiser is gesloten, zoals gedaagden stellen, maar door [ged.conv./eis.reconv. 2] , getuige producties 11 en 12 van gedaagden. Eiser heeft de kopers voorgedragen en geadviseerd over de (ver)koopprijs. Van verkoop van het appartement door eiser om het aan verhaal van schuldeisers te onttrekken is echter in het geheel geen sprake geweest. Zijn bemoeienis is in de periode voor 5 december 2017 beperkt gebleven tot deelname aan het overleg en het geven van advies over de aanpak van de verkoop. Overigens staat vast dat de koopovereenkomst uiteindelijk op 21 maart 2018 schriftelijk en daardoor rechtsgeldig is vastgelegd, waarbij [naam gevolmachtigde] als verkoper is opgetreden, ook als gevolmachtigde van eiser. Dat was ruim na de beneficiaire aanvaarding door eiser. Eiser heeft het appartement niet voorafgaande aan de beneficiaire aanvaarding verkocht, bezwaard of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers heeft onttrokken. Hij heeft zich dus niet ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedragen. Zijn verklaring tot beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap van moeder is daarom rechtsgeldig. De vordering van gedaagden om voor recht te verklaren dat eiser de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard en dat zijn verklaring tot beneficiaire aanvaarding niet geldig is, zal worden afgewezen.
Heeft [naam gevolmachtigde] tot 30 mei 2018 alle partijen bij volmacht vertegenwoordigd?
7.5.
Vast staat dat op voorstel van gedaagden [naam gevolmachtigde] door partijen is aangesteld als vereffenaar. In de op 22 februari 2018 afgegeven verklaring van erfrecht staat de volmacht vermeld die aan [naam gevolmachtigde] is verstrekt. Op 21 maart 2018 heeft eiser zijn volmacht herroepen. Op 30 mei 2018 heeft eisers toenmalige advocaat [naam gevolmachtigde] verzocht rekening en verantwoording af te leggen over zijn werkzaamheden op grond van de verstrekte en ingetrokken volmacht.
Gedaagden menen dat eiser met zijn e-mails aan [naam gevolmachtigde] op 27 en 28 maart 2018 zijn eerdere intrekking van de volmacht ongedaan heeft gemaakt. Door in de dagvaarding hierover te zwijgen heeft eiser de rechtbank onjuist en bezijden de waarheid geïnformeerd, aldus gedaagden. Eiser heeft een en ander weersproken.
De stelling van gedaagden dat eiser met deze e-mails zijn intrekking van de volmacht ongedaan is gemaakt, wordt verworpen op grond van het volgende.
Eiser heeft bij die intrekking van de volmacht [naam gevolmachtigde] geschreven dat [naam gevolmachtigde] namens hem geen vereffeningshandelingen meer kan verrichten en verder:
“(…) Alleen nog tezamen met mij kun je de handelingen verrichten waartoe we als erfgenamen vereffenaars bevoegd zijn. (...)”Eiser onderkent hiermee alleen dat [naam gevolmachtigde] nog wel bevoegd is namens gedaagden als vereffenaar op te treden. In dat licht moeten ook de volgende mededelingen van eiser worden bezien. Hij schrijft op 26 maart 2018 aan [naam gevolmachtigde] :
“(…) Verder heb ik er wel vertrouwen in dat je het eenmaal aangenomen vereffenaarschap tot een goed einde zult en kunt brengen. We staan welwillend achter je. (…)”. Naar aanleiding van de mededeling van [naam gevolmachtigde] in zijn e-mail van 26 maart 2018 dat hij niets leest over een herroeping van het intrekken van de volmacht schrijft eiser op 27 maart 2018:
“(…) Daarnaast kun je gewoon verder met de vereffening, zoals gezegd. Afronden handelingen. (…) Ik zie nogmaals geen belemeringen waarom je niet verder kunt, mijn zegen heb je. Op een snelle goede afwikkeling (…)”.Volgens gedaagden heeft [naam gevolmachtigde] in zijn e-mail van 28 maart 2018 aan alle partijen deze (ongedaanmaking van de) intrekking bevestigd, maar de rechtbank volgt hen niet in die uitleg. [naam gevolmachtigde] schrijft:
“(…) Willem-Jan heeft gisteren een positief mailtje gestuurd. Hij zal de voortgang van de ontruiming niet tegenhouden en ook de verkoop kan doorgaan. (…) Op verzoek van [eis.conv./verw.reconv.] en door het tijdverlies door het intrekken van de volmacht en later weer groen licht geven (…)”In zijn Verantwoording schrijft [naam gevolmachtigde] (productie 10 bij dagvaarding) dat onduidelijk was en bleef wat de juridische situatie van de volmacht was en dat de volmacht niet weer was hersteld. Ook [naam gevolmachtigde] heeft dus uit de mededelingen van eiser (alleen) begrepen dat eiser erkende dat [naam gevolmachtigde] door gedaagden gevolmachtigd was als vereffenaar op te treden, maar dat hij nog steeds niet ook namens eiser gevolmachtigd was. Dat blijkt ook uit het feit dat de notaris eiser een vragenformulier heeft toegezonden voor de verkoop en levering van het appartement met de vraag of hij in persoon of in volmacht wenst te verschijnen bij de overdracht. Nu niet is komen vast te staan dat eiser zijn herroeping op 21 maart 2018 van de volmacht aan [naam gevolmachtigde] nadien ongedaan heeft gemaakt, kan de door gedaagden gevorderde verklaring voor recht dat [naam gevolmachtigde] tot 30 mei 2018 alle partijen bij volmacht heeft vertegenwoordigd niet worden gegeven.
Is de verdeling zoals die door gedaagden is bewerkstelligd, nietig?
7.6.
[naam gevolmachtigde] diende als vereffenaar namens gedaagden de boedel klaar voor verdeling te maken door de schulden van de nalatenschap te voldoen. Het verdelen van de boedel is dan vervolgens aan de erfgenamen gezamenlijk.
De vereffening als zodanig is verder geen onderdeel van deze procedure.
7.7.
Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd blijkt dat hij [naam gevolmachtigde] met name verwijt de inboedel partieel te hebben verdeeld zonder daartoe bevoegd te zijn. In de dagvaarding vermeldt eiser ook dat [naam gevolmachtigde] aangifte erfbelasting heeft gedaan zonder overleg met hem, maar onduidelijk is welke (juridische) consequenties hij daaraan verbindt.
Gedaagden hebben betwist dat de inboedel verdeeld is. Zij hebben de inboedel uitgezocht om verdere opslagkosten te besparen en het merendeel van de inboedel is aan eiser afgegeven. Volgens gedaagden zijn de betalingen in deze periode bij wege van partiële verdeling rechtsgeldig.
De door eiser gevorderde verklaring voor recht dat de verdeling zoals die door gedaagden is bewerkstelligd nietig is als gevolg waarvan alle tot de nalatenschap behorende [goederen? rb] tot de onverdeelde boedel behoren, zal niet worden gegeven. Allereerst geldt dat deze vordering te onbepaald is om te kunnen worden toegewezen. Ook valt niet in te zien welk belang nog bestaat bij deze verklaring voor recht, nu beide partijen ervan uitgaan dat de nalatenschap nog verdeeld moet worden en een vordering daartoe hebben ingesteld.
7.8.
De rechtbank zal nu zoals door partijen gevorderd, de omvang en de wijze van verdeling van de nalatenschap van moeder bepalen. Daarbij zal ook beslist worden over de kosten die volgens gedaagden voor rekening van eiser moeten komen.
7.9.
Verdeling dient in beginsel te gebeuren aan de hand van een boedelbeschrijving. Ondanks de opdracht aan partijen bij de mondelinge behandeling om een dergelijke waardering van de goederen en de schulden van de nalatenschap in het geding te brengen, zijn partijen er kennelijk niet in geslaagd in onderling overleg een boedelbeschrijving te op te stellen. Gedaagden hebben als productie 65 een door hen opgestelde boedelbeschrijving van de nalatenschap van vader in het geding gebracht en als productie 71 die van de nalatenschap van moeder. Eiser heeft de juistheid daarvan gemotiveerd betwist.
De rechtbank ziet daarom aanleiding zelf een overzicht van de goederen en schulden van de nalatenschap van moeder op te stellen. Vast staat dat de schulden van de nalatenschap inmiddels zijn voldaan, behoudens de schuld die moeder aan partijen had uit de ouderlijke boedelverdeling. De nalatenschap is in zoverre gereed voor verdeling.
De OBV-vorderingen van partijen op moeder.
7.10.
Om deze vorderingen te bepalen, moet worden vastgesteld wat de omvang van de nalatenschap van vader was op het moment van zijn overlijden, 13 april 2004. Partijen verwijzen daarbij met name naar het fiscaal rapport (hierna ook: het rapport) dat de [bedrijf 1] heeft uitgebracht over de vermogenspositie van vader in 2004. Eiser heeft betoogd dat niet uitgegaan kan worden van de gegevens in de aangifte erfbelasting vader, omdat deze gegevens niet corresponderen met de gegevens in dat rapport.
De rechtbank stelt aan de hand van onder meer de aangifte en het rapport de omvang van de nalatenschap als volgt vast.
De omvang van de nalatenschap van vader
7.10.1.
Gedaagden hebben in hun conclusie van antwoord, eis in reconventie
het appartement van de ouders aan de [adres+plaats]gewaardeerd op een bedrag van € 239.361,00. Nadat de procedure is hervat heeft eiser geconcludeerd dat over die waarde ad € 239.361,00 op de peildatum geen discussie bestaat tussen partijen.
Gedaagden zijn in hun akte na opbrengen zich echter op het standpunt gaan stellen dat het appartement gewaardeerd moet worden op € 226.500,00. Zij hebben zich daarbij gebaseerd op de hoogste verkoopprijzen in 2004 van vergelijkbare appartementen. Eiser heeft gemotiveerd betwist dat deze appartementen vergelijkbaar waren met die van de ouders. Hun vierkamer woning was in 2002 grondig verbouwd en voorzien van een nieuwe keuken en badkamer. De woning had een inpandige garage die voor een aanzienlijke meerwaarde zorgde. De door gedaagden vergeleken woningen waren verouderd, aldus eiser.
De rechtbank zal de waarde van het appartement op de datum van overlijden van vader stellen op een bedrag van
€ 239.361,00. Daarbij overweegt zij dat eiser voldoende heeft onderbouwd dat het appartement meer waard was dan de door gedaagden genoemde woningen. Ook wordt meegewogen dat gedaagden de waarde aanvankelijk eveneens hebben gesteld op het bedrag van € 239.361,00, maar dat zij daarop terug zijn gekomen zonder deugdelijke motivering. Ook ten tijde van het nemen van de conclusie van antwoord konden zij immers al bekend zijn met de verkoopprijzen van de andere appartementen in juli en oktober 2004.
Tussen partijen staat vast dat op het appartement twee hypotheken rustten voor een totaal bedrag van
€ 113.256,00.
7.10.2.
Gedaagden hebben in hun conclusie van antwoord het totaal van
de banksaldivan vader gesteld op een bedrag van € 24.777,00. De rechtbank veronderstelt dat zij dit bedrag baseren op het rapport van de [bedrijf 1] . Daarin staat dit bedrag vermeld bij de rubriek bank- en spaartegoeden.
In hun akte na opbrengen verwijzen gedaagden evenwel naar de aangifte erfbelasting vader. Daarin staan zes bankrekeningen met de exacte banksaldi op de sterfdag van vader vermeld. Het totaal van deze saldi is € 17.029,00. In de aangifte erfbelasting zoals door eiser overgelegd, staat naast deze saldi een negatief saldo van € 8.671,00 vermeld, zodat het totaal aan bank- en spaartegoeden sluit op het bedrag van € 8.358,00. Omdat de rechtbank ervan uitgegaan wordt dat in deze aangifte de juiste banksaldi op de sterfdatum vermeld staan (de fiscus heeft immers uit eigen hoofde kennis van die banksaldi) zal zij van het totaal aan banksaldi van
€ 8.358,00uitgaan.
Eiser wenst het banksaldo vast te stellen door het begin- en het eindsaldo te middelen. De rechtbank ziet geen aanleiding van het aldus berekende bedrag uit te gaan. Anders dan eiser veronderstelt staan de banksaldi op het moment van overlijden van vader immers wel vast, zoals blijkt uit de aangifte erfbelasting.
7.10.3.
Ook wat betreft de waarde van
de autoop het moment van overlijden van vader zijn gedaagden op hun aanvankelijke standpunt teruggekomen. In hun conclusie van antwoord en eis in reconventie gaan zij uit van de in het rapport opgegeven waarde van € 22.500,00. Ook eiser is van dit bedrag uitgegaan.
In de akte van aanbrengen hebben gedaagden echter verwijzend naar de aangifte erfbelasting betoogd dat de waarde van de auto gesteld moet worden op € 18.000,00, omdat bij het verlaten van de showroom de wagen al 20% minder waard zou zijn geworden. Eiser heeft dit betwist. De auto was op het moment van overlijden van vader nog maar een paar dagen oud, zodat uitgegaan moet worden van de koopprijs. Bij het bedrag van € 22.500,00 is geen rekening is gehouden met de inruilwaarde van de vorige auto. Die inruilwaarde is in mindering gekomen op de koopprijs, die dus feitelijk hoger was dan € 22.500,00, aldus eiser.
De rechtbank zal de waarde van de auto stellen op
€ 22.500,00. Daarbij wordt meegewogen dat eiser voldoende heeft onderbouwd dat in ieder geval van die waarde moet worden uitgegaan en gedaagden aanvankelijk de waarde van de auto ook hebben gesteld op € 22.500,00 en nu op € 18.000,00, zonder dat zich na de eerste waardering feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die tot een lagere waardering zouden moeten leiden.
7.10.4.
Gedaagden hebben de waarde van
de inboedelaanvankelijk geschat op € 5.000,00. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afspraken gemaakt over de waardering van de inboedelgoederen door een erkend taxateur. Uit de verklaringen van partijen begrijpt de rechtbank dat uiteindelijk een taxatie tot stand is gekomen doordat gedaagden foto’s van inboedelgoederen aan de heer [naam taxateur] , gecertificeerd Register Taxateur op het gebied van kunst, antiek en inboedelgoederen te Den Haag hebben verstrekt. [naam taxateur] heeft ten behoeve van de verdeling op basis van foto’s de waarde van de in zijn rapport benoemde en gespecificeerde roerende goederen ten tijde van het overlijden van vader geschat op € 16.525,00. In zijn rapport heeft [naam taxateur] in totaal 45 objecten benoemd en gewaardeerd, een aantal daarvan als pm post.
Eiser heeft aangevoerd dat tot de inboedel meer stukken behoorden dan [naam taxateur] in zijn rapport vermeld. Er ontbreken volgens hem goederen, waaronder de goederen vermeld onder nummer 28 in het taxatierapport van moeders inboedel. In zijn akte heeft hij opgesomd welke goederen aanwezig waren in het appartement van zijn ouders maar in het taxatierapport ontbreken.
Allereerst wordt overwogen dat uit het feit dat in de boedellijst van vader geen melding wordt gemaakt van de ‘diverse porseleinen kop en schotels pm’ die in de boedellijst van moeder onder nummer 28 worden genoemd, niet kan worden afgeleid dat er (kostbare) goederen in de boedellijst van vader ontbreken. Het is immers zeer wel mogelijk dat deze kop en schotels door moeder pas zijn aangeschaft na het overlijden van vader.
Maar wat hier ook van zij, evident is dat tot de inboedel van de ouders ook een keukeninrichting en huishoudelijke apparaten als wasmachine, droger, stofzuiger en zaken als televisie en radio hebben behoord. Deze zaken staan niet vermeld in de taxatielijst. Ook andere inboedelzaken als door eiser opgesomd ontbreken.
Gedaagden hebben aangevoerd dat [naam taxateur] deze zaken wel heeft gezien, maar dat hij er geen waarde aan heeft toegekend.
Hier geldt dat bij de waardering van inboedelgoederen onderscheid gemaakt moet worden tussen gebruikswaarde, emotionele waarde en economische waarde. Veel inboedelgoederen hebben wel gebruikswaarde of emotionele waarde, maar nauwelijks tot geen waarde in het economisch verkeer. Dat laatste geldt naar het oordeel van de rechtbank voor een groot deel van de door eiser opgesomde zaken. Maar zouden deze zaken of de door eiser genoemde munten- en postzegelverzameling nog een zekere waarde vertegenwoordigen, zoals hij stelt, dan was het aan hem daarvan bewijs te leveren. Dat bewijs heeft hij niet geleverd.
De rechtbank zal de waarde van de inboedel van vader stellen op de getaxeerde waarde ad € 16.525,00, te vermeerderen met het bedrag van € 2.043,00, zijnde de netto-opbrengst van de op 2 september 2013 verkochte zaken en te vermeerderen met het bedrag van € 3.400,00 voor de in dat jaar verkochte gouden tientjes, in totaal
€ 21.695,00.
7.10.5.
Gedaagden vermelden in hun boedelbeschrijving een negatief banksaldo van € 8.671,00 en een
schuldaan inkomstenbelasting 2003 van € 4.203,00. Eiser heeft deze schulden betwist en aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat er geen schulden waren. Eiser heeft deze veronderstelling niet onderbouwd, zodat daaraan voorbijgegaan wordt.
Zoals hiervoor onder 7.10.2. overwogen is in de aangifte erfbelasting waar gedaagden zich op baseren, het negatieve banksaldo verrekend met de positieve saldi. Zou het negatieve banksaldo ook bij schulden worden opgenomen, dan wordt deze schuld dubbel geteld. Het bedrag van € 8.671,00 zal dus niet als schuld worden meegeteld.
Gedaagden hebben de belastingschuld voldoende onderbouwd met de aangifte erfbelasting.
Overwogen wordt dat zowel in de aangifte erfbelasting als in het fiscale rapport een schuld van € 22.500,00 staat vermeld, welke schuld partijen onbenoemd hebben gelaten. Nu partijen geen verklaring daarvoor hebben gegeven, ziet de rechtbank geen aanleiding deze schuld buiten beschouwing te laten. De schulden van de nalatenschap van vader worden aldus berekend op een totaal bedrag van (€ 113.256,00 + € 4.203,00 + € 22.500,00 =)
€ 139.959,00.
7.10.6.
Gedaagden hebben
de kosten van lijkbezorginggesteld op een totaal bedrag van € 16.402,00. Zij hebben facturen overgelegd van de uitvaartverzorger, de steenhouwer en de bloemist. Eiser heeft betwist dat al deze kosten voor rekening van de nalatenschap komen. Gedaagden hebben niet overlegd over de uitvaart, de grafsteen en de daarbij komende kosten. Mogelijk zijn de kosten deels gedekt door een verzekering. Primair mogen de kosten niet worden meegenomen, zolang niet zeker is dat ze volledig ten laste zijn gekomen aan de nalatenschap. Subsidiair stelt eiser dat alleen de kosten van de daadwerkelijke uitvaartverzorging ten laste van de nalatenschap mogen komen.
Artikel 4:7 BW bepaalt dat tot de schulden van de nalatenschap behoren de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Voor de vraag of de kosten voor rekening komen van de nalatenschap is dus niet van belang of die kosten al dan niet in overleg met eiser zijn gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat de gemaakte kosten niet in overeenstemming zijn met de omstandigheden van vader. Er bestaat dan ook geen aanleiding op de uitvaartkosten van vader te beknibbelen. Eiser heeft ook de veronderstelling dat een uitvaartverzekering (een deel van) de kosten van de uitvaart heeft vergoed, niet onderbouwd.
De kosten van de lijkbezorging zal de rechtbank daarom stellen op het bedrag van €
16.402,00.
7.11.
Dit alles leidt tot de volgende berekening van de goederengemeenschap van de ouders op het moment van overlijden van vader:
Activa:
Appartement € 239.361,00
Banksaldi € 8.358,00
Auto € 22.500,00
Inboedel €
21.695,00
Totaal € 291.914,00
Passiva:
Schulden
€ 139.959,00
Totaal goederengemeenschap € 151.955,00
De nalatenschap van vader is daarvan de helft is € 75.977,50. Daarop komen in mindering de kosten lijkbezorging ad € 16.402,00, zodat de nalatenschap bedraagt € 59.575,50. Het erfdeel van ieder van de erfgenamen is 1/5 deel daarvan = € 11.915,50.
7.12.
Over de erfdelen is ingevolge het testament van vader een enkelvoudige rente verschuldigd van 4 % per jaar tot aan het moment van uitbetaling. Gedaagden hebben aangevoerd dat die rente berekend moet worden tot en met 4 mei 2018, omdat op die datum aan partijen elk een bedrag van € 30.000,00 is uitbetaald. Die betaling moet volgens hen gezien worden als betaling van de vordering van de kinderen uit hoofde van de OBV-vordering op moeder.
Eiser heeft dit betwist en aangevoerd dat zolang de vordering niet is vastgesteld, zij niet kan worden uitbetaald.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de betaling van het bedrag van € 30.00,00 aan elk van de kinderen geen sprake geweest van betaling van de OBV-vordering. De aan partijen uitbetaalde bedragen zijn steeds aangemerkt als een voorschot op het erfdeel en niet als voldoening van een vordering. De rente tot het wijzen van dit vonnis berekent de rechtbank als volgt: € 11.915,50 x 4% = € 476,62, afgerond € 476,00 : 12 = € 39,71 per maand. Aantal maanden tussen april 2004 en september 2023 = 233. € 39,71 x € 233 = € 9.254,37. De vordering van elk van partijen op de nalatenschap van moeder bedraagt dus € 11.915,50 + € 9.254,37 = € 21.169,87, afgerond € 21.170,00.
De omvang van de nalatenschap van moeder en de verdeling daarvan.
7.13.
Over de nalatenschap van moeder wordt het volgende overwogen.
Eiser heeft in de dagvaarding aangevoerd dat hem niet bekend is of er schenkingen zijn gedaan door moeder aan gedaagden of aan derden. Voor het geval er dermate veel schenkingen blijken te zijn dat de omvang van zijn legitieme portie uitstijgt boven zijn erfdeel, doet eiser een beroep op zijn legitieme portie.
Aan dit aanvullend beroep op de legitieme portie wordt voorbijgegaan. Niet gebleken is dat aan de door eiser gestelde voorwaarde is voldaan, terwijl voorts het beroep op de legitieme portie onvoldoende is uitgewerkt.
7.14.
De waarde van het
appartementkan worden gesteld op de verkoopprijs van
€ 230.000,00.
Eiser heeft voorgesteld de waarde van de
inboedelen schilderijen gemakshalve en om verdere taxatiekosten te besparen op € 9.900,00 vast te stellen. Gedaagden hebben aangevoerd dat de inboedel € 4.405,00 waard was en daarbij verwezen naar de taxatie door [naam taxateur] van de inboedel van moeder.
Voor wat betreft het verwijt van eiser dat een groot deel van de inboedel niet meegeteld bij die taxatie wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder r.o. 7.10.4. is overwogen.
De rechtbank ziet geen aanleiding de waarde van de aan de kinderen geschonken schilderijen mee te rekenen bij de waarde van de inboedel. Moeder heeft elk van haar kinderen met warme hand (dus bij leven) een schilderij geschonken en in haar testament bepaald dat giften zijn vrijgesteld van inbreng. Gelet op hetgeen onder r.o. 7.13 is overwogen, behoeft de waarde van de schilderijen niet te worden vastgesteld.
7.15.
De rechtbank zal de waarde van de inboedel stellen op een bedrag van
€ 4.405,00. Daarbij geldt nog het volgende. Niet alle op de taxatielijst vermelde zaken staan in het overzicht van de tussen partijen verdeelde stukken. Uit de stellingen van partijen begrijpt de rechtbank dat voorafgaande aan de ontruiming van het ouderlijk appartement enkele inboedelstukken onder partijen zijn verdeeld en dat het restant van de inboedel volgens de wens van uitsluitend eiser is opgeslagen. Nadien is om verdere opslagkosten te besparen de inboedel uitgezocht. Het merendeel van de inboedel is toen aan eiser afgegeven, aldus gedaagden.
Eiser heeft een en ander niet weersproken.
Hij betwist dat de
kosten van opslag ad € 698,00voor zijn rekening komen, zoals gedaagden stellen. De inboedel kon nog niet verdeeld worden en moest daarom opgeslagen worden. Partijen hebben overeenstemming bereikt over het opslaan en de kosten moeten daarom voor rekening van de nalatenschap blijven, aldus eiser.
Uit die correspondentie blijkt dat eiser niet akkoord ging met het voorstel van [naam gevolmachtigde] om bij de ontruiming van het appartement de inboedel te verdelen en het restant af te voeren naar kringloop en stort, maar dat hij met een eigendomsclaim eiste dat alles zou worden opgeslagen. Daarnaast hield hij [naam gevolmachtigde] voor dat de inboedel beschikbaar moest blijven voor mogelijke uitwinning door schuldeisers, echter zonder dit nader te onderbouwen.
Eiser schrijft hem op 27 maart 2018:
“(…) uitruiming woning, wat een gedoe. (…) Spullen moeten toch buitenom, opslagloods en voorlopig klaar”(…).
Gedaagden hebben vervolgens ingestemd met de wens van eiser om de inboedel voorlopig op te slaan, onder de voorwaarde dat hij de kosten daarvan draagt. Eiser heeft niet tegen die voorwaarde geprotesteerd. Een en ander maakt het naar het oordeel van de rechtbank redelijk dat de opslagkosten voor rekening van eiser komen.
7.16.
Gedaagden hebben in hun akte na opbrengen een overzicht gegeven van de inboedelgoederen die aan ieder der partijen zijn toegedeeld. Vast staat dat aan eiser meer goederen zijn afgegeven dan het in dat overzicht vermelde schilderij en biedermeier bankje (met een waarde van € 450,00), namelijk het restant van de inboedel.
Overwogen wordt dat de inboedel zoals vermeld in de taxatie van [naam taxateur] € 4.405,00 waard was. Volgens het overzicht van productie 81 hebben partijen inboedelstukken tot een waarde van in totaal € 3.075,00 verdeeld. Het aan eiser afgegeven restant van de inboedel kan zo gesteld worden op een waarde van € 4.405,00 -/- € 3.075,00 = € 1.330,00. Eiser heeft dus voor een bedrag van € 450,00 + € 1.330,00 = € 1.780,00 aan inboedelgoederen ontvangen uit de nalatenschap van moeder.
7.17.
Partijen gaan uit van
banksaldiad
€ 60.904,00.
Eiser maakt in zijn antwoordakte melding van de afschrijving van een bedrag van € 170.790,65 van de rekening bij de Rabobank (productie 77 van gedaagden). De mutaties zijn volgens hem niet inzichtelijk omdat de verdere afschriften ontbreken. Eiser verzoekt gedaagden om een nadere toelichting te geven.
Uit het betreffende afschrift van 17 mei 2018 maakt de rechtbank op dat tussen 18 april en 17 mei 2018 een aantal bankrekeningen van de nalatenschap zijn opgeheven, waarna de saldi van die rekeningen zijn bijgeboekt op de Rabobank rekening. Het rekeningafschrift van de Rabobank vermeldt bijboekingen tot een bedrag van € 170.859,31 en afboekingen van in totaal € 170.790,00. Deze bedragen zijn onder de vermelding “overboeking eigen rekening” overgeboekt naar een rekening van de nalatenschap bij de ABN-AMRO met nummer (…) 419.
Eiser heeft als productie 31 een rekeningafschrift van de ABN-Amrobank over de periode 19 april 2018 tot en met 1 november 2018 van die rekening in het geding gebracht. Volgens hem blijkt uit dat afschrift dat [naam gevolmachtigde] in april en mei 2018 een bedrag van € 109.600,00 van de ervenrekening heeft overgemaakt naar diens privé-bankrekening.
Overwogen wordt dat de afboekingen vanaf de Rabobank corresponderen met de bijboekingen op de ABN-AMRO rekening. Als rekeninghouder vermeldt het afschrift van de ABN-Amrobank [naam gevolmachtigde] . In het rekeningafschrift van de Rabobank wordt deze rekening aangeduid als [naam gevolmachtigde] inzake [Familienaam] . Uit het feit dat bij de overboekingen naar de ABN-Amrobank steeds “overboeking eigen rekening” staat, maakt de rechtbank op dat [naam gevolmachtigde] deze rekening ten behoeve van de nalatenschap heeft geopend. Van een overboeking naar een privé-bankrekening van [naam gevolmachtigde] is dus geen sprake geweest.
De rechtbank heeft geen behoefte meer aan een nadere toelichting over het hiervoor besproken rekeningafschrift van de Rabobank. Op het rekeningafschrift van de ABN-Amrorekening zal hierna nog worden teruggekomen.
7.18.
Gedaagden vermelden in hun boedelbeschrijving nog een
vorderinguit hoofde van pensioen en AOW ad € 4.663,00, rente spaarrekeningen ad € 77,00 en restitutie verzekeringen ad € 284,00. Eiser heeft deze posten niet weersproken. Uit de overzichten die gedaagden als producties 79 en 80 in het geding hebben gebracht, blijkt dat daarnaast € 350,00 aan restitutie servicekosten en € 3.182,00 aan restitutie belasting 2017 zijn ontvangen. Het totaal van deze vijf posten berekent de rechtbank op
€ 8.556,00
De activa zijn dus:
Appartement € 230.000,00
Inboedel € 4.405,00
Banksaldi € 60.904,00
Overige vorderingen
€ 8.556,00
totaal € 303.865,00
De passiva kunnen voorlopig als volgt worden vastgesteld:
Hypotheek € 113.256,00
OBV vorderingen 4 x € 21.170,00 =
€ 84.680,00
Totaal €
197.936,00-/-
€ 105.929,00
7.19.
Gedaagden hebben als producties 79 en 80 overzichten in het geding gebracht van na het overlijden van moeder door de boedel ontvangen en betaalde bedragen. De ontvangen bedragen zijn hiervoor besproken bij de activa.
Eiser heeft de in de overzichten vermelde, door de boedel betaalde kosten betwist, omdat gedaagden deze niet hebben gespecificeerd en ook niet met bescheiden hebben onderbouwd.
Hoewel het op de weg van gedaagden had gelegen deze kosten met stukken te staven, ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding de navolgende posten buiten beschouwing te laten. Een deel van die posten zoals bankkosten, gemeente en waterschap, voorschot belasting betreffen gebruikelijke kosten. De afhandeling van de nalatenschap en met name de verkoop van het appartement maken het aannemelijk dat makelaarskosten en verhuiskosten gemaakt zijn. Omdat de hoogte van die kosten redelijk voorkomt, ziet de rechtbank uit kosten- en doelmatigheidsoverwegingen ervan af gedaagden de betreffende facturen alsnog te laten overleggen.
De volgende kosten zullen in ieder geval voor rekening van de nalatenschap gebracht worden:
Rente hypotheek € 1.280,00
Bankkosten incl overboeking (59+25) € 84,00
Belasting voorschot 2017 € 1.778,00
Begrafeniskosten € 14.581,00
Notaris DNA € 6.257,00
Kosten balkon € 1.000,00
Servicekosten € 2.486,00
Makelaar € 250,00
Verhuiskosten april € 1.263,00
Verhuiswagen oktober € 139,00
Kosten overdracht appartement € 297,00
Erfbelasting 4 x € 255,00
€ 1.020,00
€ 30.435,00
7.20.
De overzichten van gedaagden vermelden voorts de posten kilometervergoeding vereffenaar ad € 433,00, vergoeding uren [naam gevolmachtigde] , rb] rekening [eis.conv./verw.reconv.] ad € 1.020,00, vergoeding km [naam gevolmachtigde] € 475,00, vergoeding [naam gevolmachtigde] voor rekening boedel € 420,00.
In de akte van erfrecht van moeder is bepaald dat de gevolmachtigde voor zijn werkzaamheden geen loon ontvangt, maar dat de door hem gemaakte kosten aan hem worden vergoed.
De aan [naam gevolmachtigde] uitbetaalde bedragen aan (kilometer-)kostenvergoeding zijn door eiser niet bestreden. Wel heeft hij betwist dat met zijn erfdeel een bedrag van € 1.020,00 moet worden verrekend als vergoeding aan de nalatenschap voor door [naam gevolmachtigde] bestede uren. Gedaagden hebben aangevoerd dat eiser die vergoeding verschuldigd is omdat [naam gevolmachtigde] vele uren extra heeft moeten maken om te reageren op eisers acties en mails.
Waar [naam gevolmachtigde] voor zijn werkzaamheden jegens de nalatenschap geen aanspraak kan maken op loon, valt niet in te zien waarom eiser aan de nalatenschap een vergoeding verschuldigd zou zijn voor door [naam gevolmachtigde] extra bestede uren. Een deugdelijke rechtsgrond ontbreekt hiervoor.
Aan kosten van [naam gevolmachtigde] die ten laste van de nalatenschap komen zal gerekend worden met een totaalbedrag van (€ 433,00 + € 475,00 + € 420,00 =) 1.328,00.
7.21.
Gedaagden stellen dat een bedrag van € 250,00 met het erfdeel van eiser moet worden verrekend als vergoeding voor door de notaris extra gemaakte en bij de nalatenschap in rekening gebrachte kosten voor de overdracht van het appartement aan de kopers. De notaris heeft deze extra kosten in rekening gebracht omdat eiser niet akkoord ging met de door [naam gevolmachtigde] voorgestelde constructie. Daarbij zou de koper aan ieder van de erfgenamen een bedrag van € 5.000,00 betalen, waarna in de leveringsakte een koopsom van € 210.000,00 in plaats van € 230.000,00 wordt vermeld. Eisers weigering aan deze constructie mee te werken zorgde voor extra werk voor de notaris en daardoor voor extra notariskosten, aldus gedaagden.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze kosten in verband met het volgende niet voor rekening van eiser komen. Eiser heeft voorafgaande aan de levering van het appartement de notaris erop gewezen dat [naam gevolmachtigde] alleen niet volledig bevoegd was te leveren, omdat hij niet meer door eiser gevolmachtigd was. Naar aanleiding van het mededeling van eiser dat een deel van de koopsom rechtstreeks aan de erfgenamen zou worden betaald, heeft de notaris [naam gevolmachtigde] bericht dat een aanvullend betaling voor de woning opgegeven dient te worden voor de heffing van de overdrachtsbelasting.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de extra kosten gemaakt omdat de notaris door [naam gevolmachtigde] onjuist is geïnformeerd over de juiste hoogte van de koopsom en over diens beschikkingsbevoegdheid en niet door eisers opstelling. Door de actie van eiser werd levering door een beschikkingsonbevoegde en in strijd met belastingvoorschriften voorkomen. Aanleiding om het bedrag van € 250,00 aan extra notariskosten op het erfdeel van eiser in mindering te brengen ontbreekt derhalve.
7.22.
Ten laste van de nalatenschap komen dus kosten voor een bedrag van (€ 30.435,00 + € 1.328,00=) € 31.763,00, zodat de netto nalatenschap van moeder bedraagt € 105.929,00 -/- € 31.763,00 = € 74.166,00. Ieders erfdeel bedraagt daarvan een vierde deel is afgerond € 18.541,00.
Aan partijen komt uit de nalatenschap van vader € 21.170,00 toe en uit de nalatenschap van moeder € 18.541,00, tezamen € 39.711,00.
7.23.
Vanaf de onder r.o. 7.17 besproken bankrekening van de nalatenschap bij de ABN-Amrobank zijn de voorschotten op de nalatenschap aan partijen betaald. Eiser heeft aangevoerd dat uit het rekeningafschrift blijkt dat [naam gevolmachtigde] betalingen heeft gedaan aan Stichting [naam stichting] met de omschrijving “erfenis [Familienaam] ”, terwijl geen stichting erfgenaam is van moeder. Navraag door eiser heeft hem geleerd dat [naam gevolmachtigde] , [ged.conv./eis.reconv. 2] en haar man ubo’s bij de stichting zijn. Eiser heeft onder meer een uittreksel uit het UBO register in het geding gebracht.
Overwogen wordt dat bij de eerste betaling ad € 30.000,00 aan Stichting [naam stichting] als omschrijving staat: “deel erfenis op verzoek van [ged.conv./eis.reconv. 2] .” Bij de tweede betaling van € 5.000,00 staat: “2e deel erfenis [Familienaam] ” en bij de derde betaling van € 2.543,50 “3e deel erfenis”. De rechtbank begrijpt hieruit dat op verzoek van [ged.conv./eis.reconv. 2] (het voorschot op) haar erfdeel op de rekening van Stichting [naam stichting] is uitbetaald voor een bedrag van in totaal € 37.543,00. Overwogen wordt dat het een ontvanger vrij staat een ander betaaladres aan te wijzen. Ook over deze betalingen heeft de rechtbank geen behoefte aan een nadere toelichting.
7.24.
Dit leidt tot het volgende.
Aan
[ged.conv./eis.reconv. 1]komt toe het bedrag van € 39.711,00. Zij heeft aan voorschotten een bedrag van in totaal (€ 30.000 + € 5.000 + € 3.993,50 =) € 38.993,50 ontvangen en inboedelgoederen voor een waarde van € 350,00, zodat nog resteert te ontvangen € 39.711,00 -/- € 39.343,50 = € 367,50.
Aan
[ged.conv./eis.reconv. 2]komt toe het bedrag van € 39.711,00. Zij heeft via de Stichting [naam stichting] aan voorschotten een bedrag van in totaal (€ 30.000 + € 5.000 + € 2.543,50 =) € 37.543,50 ontvangen en rechtstreeks inboedelgoederen voor een waarde van € 1.800,00, zodat resteert te ontvangen € 39.711,00 -/- € 39.346,50 = € 364,50.
Aan
[ged.conv./eis.reconv. 3]komt toe het bedrag van € 39.711,00. Hij heeft aan voorschotten een bedrag van in totaal ((€ 30.000 + € 5.000 + € 3.181,50 =) € 38.181,50 ontvangen en inboedelgoederen voor een waarde van € 1.150,00, zodat nog resteert te ontvangen € 39.711,00 -/- € 39.331,50 = € 308,00.
Aan eiser,
[eis.conv./verw.reconv.] -Jan, komt toe het bedrag van € 39.711,00. Hij heeft aan voorschotten een bedrag van in totaal (€ 30.000 + € 3.730 + € 3.535,50 =) € 37.265,50 ontvangen en inboedelgoederen voor een waarde van € 1.780,00, zodat resteert € 39.711,00 -/- € 39.045,50 = € 665,50. Op dit bedrag komt nog in mindering het bedrag van € 698,00 voor door hem aan de nalatenschap te vergoeden opslagkosten, zodat hij een bedrag van € 32,50 aan de nalatenschap verschuldigd is.
7.25.
Hun familierelatie en het onderwerp van geschil zijn aanleiding de kosten van de procedures in conventie en in reconventie tussen partijen te compenseren, zodanig dat elke partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
8.1.
bepaalt de verdeling van de nalatenschap van moeder als hiervoor onder r.o. 7.22 en verder vermeld,
8.2.
compenseert de kosten van de procedures in conventie en in reconventie aldus dat elke partij de eigen kosten draagt,
8.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.
Ap/db