ECLI:NL:RBGEL:2023:5200

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
05/032175-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling, vernieling en wederrechtelijk binnendringen in woning met recidive

Op 29 augustus 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 januari 2023 samen met medeverdachten de woning van slachtoffers binnendrong. De verdachte heeft de voordeur ingetrapt en is samen met medeverdachten de woning binnen gegaan, waar een vechtpartij ontstond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling van de slachtoffers, alsook aan vernieling van de woning en wederrechtelijk binnendringen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de recidive van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De slachtoffers hebben schadevergoeding gevorderd, die door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook een boksbeugel, die in beslag was genomen, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/032175-23
Datum uitspraak : 29 augustus 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. R. van Maaren (waarnemend voor mr. H.O. den Otter), advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] een of meerdere malen op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer 2] een of meerdere malen (met gebalde vuist) op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam te slaan;
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk de deur en/of de muur en/of de huisraad (waaronder een tafel en/of keukenkast en/of speelgoed), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, gelegen aan de [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of diens gezin, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen en/of zich niet op vordering van de rechthebbende aanstonds heeft/hebben verwijderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte ging op 17 januari 2023 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waar ook [slachtoffer 3] op dat moment aanwezig was. Verdachte trapte de voordeur van de woning in, waarna zij de woning binnengingen. Eenmaal binnen ontstond een vechtpartij. Die vechtpartij ging vervolgens buiten verder, waarbij verdachte [slachtoffer 2] in de struiken duwde en twee keer sloeg. [2] De woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is gelegen aan de [adres 2] in Doesburg. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder de feiten 1, 2 en 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 3] en de vernieling van (delen van) de huisraad, nu geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten op deze onderdelen van de tenlastelegging.
Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , het wederrechtelijk binnendringen van de woning en de vernieling van deur en de muur is door de raadsman geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat er op de deur werd geschopt, waarna hij glasgerinkel hoorde. Hij zag dat drie mannen zijn woonkamer binnenstormden. Daar ontstond een handgemeen, waarbij hij meerdere malen met volle kracht in zijn gezicht werd geslagen door de drie mannen. Hierdoor had [slachtoffer 2] pijn aan de linkerzijde van zijn gezicht, zijn knie en aan zijn hand. Buiten voor zijn woning kreeg hij ook nog een aantal klappen. [4]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij gestommel en glasgerinkel hoorde. Daarna kwamen meerdere mannen haar woonkamer in die direct op haar echtgenoot en [slachtoffer 3] af gingen. Zij zag dat de mannen hen sloegen en hoorde een hele hoop geschreeuw. Ook heeft zij zelf meerdere klappen gehad, waaronder op de linkerzijde van haar gezicht. Zij had daardoor een stekende pijn aan de linkerkant van haar gezicht. [5] Zij probeerde de mannen van [slachtoffer 2] af te trekken, maar werd door één van de mannen weggeslagen tegen de bar bij de keuken. Hierbij kwam zij ten val. Ook werd zij tegen het inbouw koffiezetapparaat aan geduwd. Zij heeft verder verklaard dat zij buiten in de voortuin nog een vuistslag in haar gezicht kreeg van man 3. Nadat [slachtoffer 2] en zijzelf vanaf de voortuin weer de woning in konden komen, hoorde [slachtoffer 2] gerommel in de berging. Op het moment dat [slachtoffer 2] naar de berging liep om te gaan kijken, kwam man 1
(de rechtbank begrijpt uit het dossier dat dit [medeverdachte 1] betrof)op hem af gelopen. Man 1 wilde duidelijk wegkomen. [6]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer 2] op de grond lag en in zijn gezicht werd geslagen. Om te voorkomen dat man 3 [slachtoffer 2] met een fles wijn zou slaan, gaf [slachtoffer 3] man 3 een vuistslag in zijn gezicht. Hierdoor liep [slachtoffer 3] een gekneusde vinger op. Man 3 bewoog de fles vervolgens in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 3] pakte man 3 daarom in een wurggreep. [slachtoffer 2] begon om zich heen begon te schoppen en raakte daarbij man 3. [slachtoffer 3] viel daardoor met man 3 op de grond en bezeerde daarbij zijn knie. [slachtoffer 3] heeft verder verklaard dat hij zag dat [slachtoffer 1] buiten een harde vuistslag in haar gezicht kreeg, waardoor zij achterover viel in de deuropening. [7]
[slachtoffer 2] heeft ook verklaard dat er schade is ontstaan aan de woning en aan goederen in de woning. De voordeur moet vervangen worden, het saus- en stucwerk in de gang is beschadigd en de spiegel in de gang is kapot. Ook is de tafel in de keuken en een keukenkast bekrast. Daarnaast is in de bijkeuken is de hor van de achterdeur kapotgetrokken en is speelgoed van de kinderen kapot gegaan, waaronder een dure speelgoedauto waar de kinderen zelf in kunnen zitten. Tot slot zit op het vloerkleed in de kamer glas en drank. Dit is ontstaan tijdens het gevecht, aldus nog steeds [slachtoffer 2] . [8]
Ten aanzien van feit 1
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , door hen meermaals op het hoofd en tegen het lichaam te slaan.
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande verder vast dat [slachtoffer 3] letsel heeft opgelopen, in de vorm van een gekneusde vinger en een zere knie. Dit letsel liep hij op, op het moment dat hij wilde voorkomen dat man 3
(de rechtbank begrijpt uit het dossier dat dit [medeverdachte 2] betrof)[slachtoffer 2] met een fles wijn zou aanvallen
.De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende bewijs voorhanden is, waaruit volgt dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt aan enige geweldshandeling tegen [slachtoffer 3] . De rechtbank ziet dat anders.
Om tot medeplegen te kunnen komen, moet sprake zijn geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Hiervoor is dubbel opzet vereist: opzet gericht op de samenwerking en opzet gericht op het gronddelict, de mishandeling. Vaststaat dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezamenlijk naar de woning van aangevers zijn gegaan. Zij zijn vervolgens, nadat verdachte de deur van de woning intrapte, samen naar binnen gegaan en hebben alle drie geweld gebruikt. Uit deze gedragingen volgt dat verdachte opzet had op de samenwerking. Verdachte was weliswaar niet degene die het letsel bij [slachtoffer 3] heeft veroorzaakt, maar door op deze manier de woning binnen te stormen en geweld te gebruiken tegen (een deel van) de aanwezigen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook [slachtoffer 3] hierbij letsel zou oplopen. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte ook schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft bekend dat hij de deur van de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft ingetrapt. Uit die feitelijke gedraging leidt de rechtbank af dat verdachte de deur opzettelijk heeft vernield, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen kan worden. Datzelfde geldt voor het vernielen van de muur in de hal, die als gevolg van het intrappen van de voordeur is beschadigd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de vernieling van (een deel van) de huisraad, nu onvoldoende bewijs voorhanden is dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het vernielen hiervan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat er een conflict is geweest in de woning, waarbij geweld is gebruikt. Op basis van de verklaring van [slachtoffer 2] en de foto’s in het dossier stelt de rechtbank vast dat schade is ontstaan aan de muur en de huisraad (waaronder een tafel, een keukenkast en speelgoed). Uit het dossier volgt dat verdachte tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning is gegaan om een conflict op te lossen. Uit de manier waarop verdachten de woning in gingen, leidt de rechtbank af dat verdachten dit niet enkel wilde doen door middel van een gesprek. De deur werd op agressieve wijze ingetrapt en [slachtoffer 2] werd vrijwel direct aangevallen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat tijdens het conflict goederen in de woning zouden beschadigen, zoals de tafel en de keukenkast. Die schade past bovendien bij de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dat de ruzie zich afspeelde in de woonkamer en keuken.
Dat ligt anders ten aanzien van het speelgoed in de berging. Gebleken is dat medeverdachte [medeverdachte 1] op enig moment achterbleef in de woning en dat hij zich via de bijkeuken een weg naar buiten probeerde te banen. De rechtbank komt tot de conclusie dat onder meer het speelgoed hierbij is vernield door [medeverdachte 1] . Verdachte was op dat moment buiten, waar de ruzie met [slachtoffer 2] zich voortzette. De samenwerking tussen [medeverdachte 1] en verdachte was, zoals hierboven werd vastgesteld, gericht het conflict met [slachtoffer 2] en niet op de vernieling van goederen in de berging. Het speelgoed is niet beschadigd als gevolg van de ruzie tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de verdachten. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het vernielen van het speelgoed in de bijkeuken. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Blijkens zijn verklaring heeft verdachte, voordat hij de woning in ging, de deur van de woning ingetrapt. Uit die feitelijke gedraging stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachten de woning ongevraagd zijn binnengegaan, zodat sprake was van wederrechtelijk binnendringen. De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 3 daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Het binnengaan van de woning na het intrappen van de deur is op zichzelf al wederrechtelijk, zodat voor de bewezenverklaring van feit 3 niet ook nog van belang is dat verdachte zich niet aanstonds uit de woning heeft verwijderd op vordering van de rechthebbende. Om die reden zal dit onderdeel uit de tenlastelegging worden gestreept.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen[slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3]een of meerdere malen
op/tegen het hoofd, althans
op/tegen het lichaam te slaan/stompen;
- die [slachtoffer 2] een of meerdere malen (met gebalde vuist)
op/tegen het hoofd, althans
op/tegen het lichaam te slaan;
2.
hij op
of omstreeks17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleenopzettelijk en wederrechtelijk de deur en
/ofde muur en
/ofde huisraad (waaronder een tafel en
/ofkeukenkast
en/of speelgoed), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
),heeft vernield en/of beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op
of omstreeks17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen, in de woning
, het besloten lokaal en/of het besloten erf,gelegen aan de [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1] en
/ofdiens gezin,
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruikwederrechtelijk is binnengedrongen
en/of zich niet op vordering van de rechthebbende aanstonds heeft/hebben verwijderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van mishandeling;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen/onbruikbaar maken;
feit 3:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij weegt de officier van justitie mee dat de rol van verdachte weliswaar kleiner was dan die van medeverdachte [medeverdachte 1] (die het voortouw nam), maar dat verdachte al eerder is veroordeeld voor mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een taakstraf bepleit van maximaal 80 uren. Hiervoor heeft de raadsman aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt dat wordt gehanteerd bij het plegen van openlijk geweld. Verder heeft de raadsman verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte (te weten zijn werk en de zorg voor zijn moeder) en het feit dat verdachte een nieuwe telefoon heeft moeten aanschaffen, nadat zijn vorige telefoon niet meer werkte toen hij deze terug kreeg van de politie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte is samen met de twee medeverdachten op agressieve wijze de woning van twee van de slachtoffers binnengegaan, waar op dat moment de buurman op bezoek was. De deur werd ingetrapt en de man des huizes werd aangevallen. Doordat zij haar man te hulp schoot, kreeg ook zijn vrouw meerdere klappen van de verdachten. De buurman liep eveneens letsel op toen hij probeerde in te grijpen. Uit de verklaringen van de verdachten is gebleken dat de verdachten onder invloed waren van alcohol, wat hen voor de slachtoffers nog extra onberekenbaar maakte. Verder volgt uit het dossier dat de nog jonge kinderen van de bewoners tijdens het incident boven op bed lagen. Door de ruzie is veel schade aan de woning en huisraad aangericht en er werd hard geschreeuwd. Het kan daarom niet anders dan dat de kinderen de mishandeling hebben meegekregen. Dit blijkt ook uit de aangiftes. De rechtbank neemt het verdachte en de medeverdachten zeer kwalijk dat zij de woning zijn binnengestormd en geweld hebben gebruikt tegen de slachtoffers in hun eigen woning. Dit moet voor hen en voor hun kinderen een zeer angstige situatie zijn geweest. Zij zouden zich te allen tijde veilig moeten kunnen voelen in hun eigen huis. Verdachte en de medeverdachten hebben met hun handelen een grote inbreuk gemaakt op dit gevoel van veiligheid. Uit de toelichting bij de vorderingen tot schadevergoeding volgt dat de gevoelens van angst tot op de dag van vandaag nog van invloed zijn op het leven van de slachtoffers en hun kinderen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte op 17 maart 2023 is veroordeeld tot een taakstraf voor de mishandeling van zijn partner. Dat betekent dat sprake is van recidive als het gaat om geweldsfeiten en daar zal de rechtbank in strafverzwarende zin rekening meehouden.
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 4 april 2023 volgt dat ook deze eerdere mishandeling werd gepleegd onder invloed van alcohol, zodat voorzichtig kan worden gesproken van een beginnend delictpatroon. Het risico op herhaling wordt daarom ingeschat als ‘gemiddeld’. Uit het rapport volgt dat verdachte werk heeft en dat zijn moeder een steunende factor vormt.
Bij het bepalen van de straf acht de rechtbank het van belang dat de door de slachtoffers geleden schade wordt vergoed door verdachte en de medeverdachten. Hiervoor is het in ieder geval van belang dat verdachte zijn uitkering kan behouden. In de strafzaken van de medeverdachten heeft de rechtbank een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend geacht, mede gelet op hun jonge leeftijd en het feit dat zij ‘first offender’ zijn als het gaat om geweldsfeiten. Hoewel dit bij verdachte anders is, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een andersoortige straf op te leggen, te meer nu het incident zich in gezamenlijkheid heeft afgespeeld en hun rollen daarbij min of meer uitwisselbaar waren. Wel zal de rechtbank aan verdachte een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan aan de medeverdachten, gelet op zijn strafblad en het daarbij geconstateerde herhalingsgevaar.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren. De tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt op de taakstraf in mindering gebracht.

8.De beoordeling van het beslag

In deze zaak (dossiernummer PL0600-2023026741) is een boksbeugel in beslag genomen. De eigenaar van de boksbeugel is niet achterhaald.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de boksbeugel wordt onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank oordeelt dat het ongecontroleerde bezit van een boksbeugel – een verboden wapen – in strijd is met het algemeen belang en de wet, zodat zij de boksbeugel zal onttrekken aan het verkeer.

9.De beoordeling van de civiele vordering

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
1. [slachtoffer 2] vordert in totaal € 1.650,98, bestaande uit:
o € 150,98 aan materiële schade (medische kosten en reiskosten);
o € 1.500,00 aan smartengeld;
2) [slachtoffer 1] vordert in totaal € 1.643,52, bestaande uit:
o € 143,52 aan materiële schade (medische kosten)
o € 1.500,00 aan smartengeld;
3) [slachtoffer 3] vordert in totaal € 1.681,20, bestaande uit:
o € 431,20 aan materiële schade (eigen risico zorgverzekering en reiskosten);
o € 1.250,00 aan smartengeld,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is door alle benadeelde partijen om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vorderingen van de benadeelde partijen kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de gevorderde bedragen aan immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering tot immateriële schade voor zover deze ziet op de aantasting in persoon op andere wijze, omdat niet is komen vast te staan dat sprake is van geestelijk letsel. Om tot die vaststelling te komen, zou nader onderzoek nodig zijn, wat een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De raadsman heeft verzocht het bedrag aan immateriële schade voor [slachtoffer 2] te bepalen op € 500,00, in verband het ontstane lichamelijke letsel. Voor [slachtoffer 1] is verzocht het bedrag te stellen op € 250,00. Ook moet de vordering tot materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard volgens de raadsman, omdat daarvoor een nadere onderbouwing nodig is. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer 2] bestaande uit de reiskosten op het standpunt gesteld dat de kilometervergoeding gebaseerd zou moeten worden op het gangbare (fiscale) tarief van € 0,21 per kilometer.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsman primair gesteld dat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak van de mishandeling van [slachtoffer 3] . Subsidiair is bepleit dat het schadeveroorzakende handelen van verdachte en de schade niet eenvoudig is vast te stellen, nu bij [slachtoffer 3] al eerder PTSS is gediagnosticeerd. Ook is onduidelijk of het letsel van [slachtoffer 3] kan zijn ontstaan door de worsteling in de woning. Het nader onderzoeken naar de causaliteit, zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces. Subsidiair wordt verzocht het bedrag aan immateriële schade te stellen op € 500,00, nu de grondslag daarvoor alleen kan worden gebaseerd op de aanwezigheid van lichamelijk letsel. De gevorderde reiskosten zijn volgens de verdediging onvoldoende onderbouwd, nu het vertrekadres onbekend is gebleven. De reiskosten aan Slachtofferhulp Nederland kunnen niet worden beschouwd als materiële schade, maar moeten worden gevorderd als proceskosten.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Uit de bijlagen bij de vordering tot schadevergoeding volgt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 15 februari 2023 een afspraak hebben gehad met een psycholoog. Uit het verslag van de huisarts blijkt dat bij de benadeelden psychische klachten zijn ontstaan naar aanleiding van dit incident. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat de geleden schade rechtstreeks verband houdt met de bewezenverklaarde feiten. De bedragen zijn bovendien onderbouwd met stukken. De rechtbank zal de gevorderde bedragen daarom in het geheel toewijzen.
Door [slachtoffer 3] zijn eveneens medische kosten gevorderd ter hoogte van het eigen risico van de zorgverzekering. Blijkens de stukken heeft [slachtoffer 3] naar aanleiding van het bewezenverklaarde meerdere EMDR-behandelingen gehad bij een psycholoog. Ook hier stelt de rechtbank daarom vast dat sprake is van een rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde feiten. Hoewel het bedrag nog niet het volledige bedrag is geïnd, zijn de kosten door de zorgverzekeraar wel aangekondigd. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat [slachtoffer 3] deze kosten op korte termijn zal moeten voldoen. Het bedrag zal worden toegewezen.
Door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn ook reiskosten gevorderd van en naar de afspraken met de psycholoog. Het normbedrag in De Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding van De Letselschaderaad, is per 1 januari 2023 vastgesteld op € 0,33 per kilometer.
De rechtbank zal de gevorderde reiskosten toewijzen. Dat de fiscale reiskostenvergoeding € 0,21/km is, maakt niet dat dit het uitgangspunt is voor de door benadeelden geleden schade. Verder heeft [slachtoffer 3] weliswaar om privacy-redenen niet aangegeven wat zijn vertrekadres was. Op basis van de gegevens uit het dossier met betrekking tot zijn woonplaats, acht de rechtbank het aantal gereden kilometers echter aannemelijk en de kosten komen de rechtbank redelijk voor. De rechtbank merkt nog op dat de door [slachtoffer 3] gevorderde reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland ter hoogte van € 11,40 gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zullen worden toegewezen als proceskosten.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde bedragen aan materiële schade/proceskosten door [slachtoffer 2] (€ 150,98), [slachtoffer 1] (€ 143,52) en [slachtoffer 3] (€ 431,20) in het geheel toewijzen.
Smartengeld
De benadeelde partijen hebben volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van de bewezenverklaarde feiten immateriële schade hebben geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën valt. Door de gedragingen van verdachte en de medeverdachten is lichamelijk letsel toegebracht aan alle drie de benadeelde partijen.
Aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is daarnaast geestelijk letsel toegebracht en inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Het geweld vond plaats in hun woning, waar hun kinderen lagen te slapen. Uit de toelichting bij de vorderingen en het journaal van de huisarts (bijlage 3 bij de vordering van [slachtoffer 2] en bijlage 1 bij de vordering van [slachtoffer 1] ) volgt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als gevolg van het incident last hebben gekregen van onder meer angstklachten en slecht slapen. Voor deze klachten heeft de huisarts hen naar een psycholoog verwezen, waar zij op
15 februari 2023 een afspraak hebben gehad (bijlage 5 voor [slachtoffer 2] en bijlage 2 voor [slachtoffer 1] ). De rechtbank acht hiermee voldoende onderbouwd dat bij hen sprake was van geestelijk letsel. Dat er geen vervolgafspraken hebben plaatsgevonden, doet aan het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelden niet af. Ter terechtzitting is immers gebleken dat er geen vervolgafspraken zijn geweest, omdat de benadeelden over onvoldoende financiële middelen beschikken om deze behandelingen zelf te kunnen betalen.
Alle voornoemde omstandigheden leiden ertoe dat de rechtbank het door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gevorderde bedrag aan immateriële schade passend acht. De rechtbank zal het door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gevorderde bedrag van € 1.500,00 (per persoon) daarom in het geheel toewijzen.
Uit de naar voren gebrachte stukken blijkt dat ook [slachtoffer 3] ten gevolge van het bewezenverklaarde – naast lichamelijk letsel – geestelijk letsel is bekomen. Uit de toelichting bij de vordering volgt dat [slachtoffer 3] na het incident last heeft gekregen van onder meer angstklachten en slecht slaapt. Als gevolg hiervan is hij door de huisarts verwezen naar een GZ-psycholoog, waar op 1 maart 2023 een posttraumatische-stresstoornis is vastgesteld (bijlage 3 bij de vordering). Dat mogelijk al andere problematiek bij de benadeelde speelde, doet daarbij niet ter zake. Uitgangspunt in het Nederlandse recht is immers dat de veroorzaker van de schade het slachtoffer moet nemen zoals hij is, inclusief alle gebreken en vatbaarheden voor bepaalde medische kwalen of aandoeningen die deze persoon meebrengt.
Bij het bepalen van de hoogte van het toe te wijzen bedrag, houdt de rechtbank er rekening mee dat de psychische schade bij [slachtoffer 3] voornamelijk is ontstaan door het feit dat hij werd geconfronteerd met het geweld dat op benadeelde [slachtoffer 2] werd toegepast. Anders dan bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , was het geweld niet direct tegen hem gericht, vond het incident niet plaats in zijn woning en waren het ook niet zijn kinderen die boven lagen te slapen. Ook is niet vast komen te staan dat sprake was van blijvend letsel bij [slachtoffer 3] . Onder die omstandigheden komt de rechtbank tot een lager toe te wijzen bedrag dan is gevorderd.
Naar maatstaven van billijkheid en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, acht de rechtbank in het geval van [slachtoffer 3] een bedrag van € 500,00 aan smartengeld passend.
Conclusie
Concluderend wijst de rechtbank de volgende bedragen aan schadevergoeding toe:
Aan [slachtoffer 2] : € 150,98 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld;
Aan [slachtoffer 1] : € 143,52 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld;
Aan [slachtoffer 3] : € 419,80 aan materiële schade, € 500,00 aan smartengeld en € 11,40 aan proceskosten.
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn voor de toegewezen bedragen ieder hoofdelijk aansprakelijk. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte dit schadebedrag heeft vergoed.
Over de toegewezen bedragen is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 17 januari 2023.
De rechtbank ziet tot slot aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 47, 57, 138, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf, te weten
twee maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstraf van 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur 100 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht;
beslissing ten aanzien van het beslag
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen boksbeugel;
beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] van € 150,98 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 1.650,98 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 26 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 143,52 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.643,52 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 26 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 419,80 aan materiële schade en € 500,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 11,40;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag te betalen van € 919,80 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 18 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.L. Heldens (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. H.P.M. Kester, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 augustus 2023.
mr. K.A.M. van Hoof en mr. H.P.M. Kester zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023027439, gesloten op 2 februari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 augustus 2023.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 49.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 58.
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 49-50.
6.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 55.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 150-151.
8.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer 2] , p. 61 met bijlagen, p. 64-95.