ECLI:NL:RBGEL:2023:5199

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
05/022287-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling, vernieling en wederrechtelijk binnendringen in een woning met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 29 augustus 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van mishandeling, vernieling en het wederrechtelijk binnendringen van een woning. De feiten vonden plaats op 17 januari 2023 in Doesburg, waar de verdachte samen met anderen de woning van twee slachtoffers binnendrongen. Tijdens dit incident werden de slachtoffers mishandeld en werd er schade aangericht aan de woning en huisraad. De verdachte heeft de feiten bekend, wat leidde tot een vereenvoudigde bewijsvoering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, waarvan vier maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor een taakstraf. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn rol als mantelzorger en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door zijn handelen. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de slachtoffers hun schade vergoed krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/022287-23
Datum uitspraak : 29 augustus 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. R.J.T. Leijzer, advocaat in Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] een of meerdere malen op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk de deur en/of de muur en/of de huisraad (waaronder een tafel en/of keukenkast en/of speelgoed), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
3.
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, gelegen aan de [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of diens gezin, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen en/of zich niet op vordering van de rechthebbende aanstonds heeft/hebben verwijderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 49-50;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 58;
- het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [slachtoffer 2] , p. 61;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 150-151;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 augustus 2023.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen[slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3]een of meerdere malen
op/tegen het hoofd, althans
op/tegen het lichaam te slaan/stompen;
2.
hij op
of omstreeks17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleenopzettelijk en wederrechtelijk de deur en
/ofde muur en
/ofde huisraad (waaronder een tafel en
/ofkeukenkast en
/ofspeelgoed), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaakt;
3.
hij op
of omstreeks17 januari 2023 te Doesburg tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,in de woning
, het besloten lokaal en/of het besloten erf,gelegen aan de [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1] en
/ofdiens gezin
, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruikwederrechtelijk is binnengedrongen
en/of zich niet op vordering van de rechthebbende aanstonds heeft/hebben verwijderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van mishandeling;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen/onbruikbaar maken;
feit 3:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie acht het van belang dat verdachte nog een straf boven het hoofd hangt indien hij opnieuw een strafbaar feit pleegt, omdat het conflict tussen verdachte en [slachtoffer 2] niet is opgelost.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd en geen gevangenisstraf. Er is sprake van een jonge verdachte, die een baan heeft als dakdekker en bezig is zijn schulden af te lossen. Ook is verdachte mantelzorger van zijn moeder en is hij niet eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. Het risico op herhaling is laag, nu verdachte niet degene was die een conflict had met [slachtoffer 2] , maar medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte heeft het contact met [medeverdachte 1] inmiddels verbroken. Tot slot heeft de raadsvrouw gesteld dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte is samen met de twee medeverdachten op agressieve wijze de woning van twee van de slachtoffers binnengegaan, waar op dat moment de buurman op bezoek was. De deur werd ingetrapt en de man des huizes werd aangevallen. Doordat zij haar man te hulp schoot, kreeg ook zijn vrouw meerdere klappen van de verdachten. De buurman liep eveneens letsel op, toen hij probeerde in te grijpen. Uit de verklaringen van de verdachten is gebleken dat de verdachten onder invloed waren van alcohol, waardoor zij voor de slachtoffers nog extra onberekenbaar waren. Verder volgt uit het dossier dat de nog jonge kinderen van de bewoners tijdens het incident boven op bed lagen. Door de ruzie is veel schade aan de woning en huisraad aangericht. Ook heeft het vrouwelijke slachtoffer meermaals hard geschreeuwd dat de verdachten het huis uit moesten. Het kan daarom niet anders dan dat de kinderen de mishandeling hebben meegekregen. Dit blijkt ook uit de aangiftes. De rechtbank neemt het verdachte en de medeverdachten zeer kwalijk dat zij de woning zijn binnengestormd en geweld hebben gebruikt tegen de slachtoffers in hun eigen woning. Dit moet voor hen en voor hun kinderen een zeer angstige situatie zijn geweest. Zij zouden zich te allen tijde veilig moeten kunnen voelen in hun eigen huis. Verdachte en de medeverdachten hebben met hun handelen een grote inbreuk gemaakt op dit gevoel van veiligheid. Uit de toelichting bij de vorderingen tot schadevergoeding volgt dat die gevoelens van angst tot op de dag van vandaag nog van invloed zijn op het leven van de slachtoffers en hun kinderen. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten, zodat de rechtbank hier niet in strafverzwarende zin rekening mee zal houden.
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 3 april 2023 volgt dat verdachte zijn leven op de rit heeft en in staat is zijn leven zelfstandig en op bewuste wijze invulling te geven. Hij heeft een vaste baan en woont bij zijn moeder. Ter terechtzitting toonde verdachte zich schuldbewust en erkende hij de ten laste gelegde feiten. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De rechtbank weegt deze omstandigheden in het voordeel van verdachte mee.
Bij het bepalen van de straf acht de rechtbank het verder van belang dat de door de slachtoffers geleden schade wordt vergoed door verdachte en de medeverdachten. Hiervoor is het van belang dat verdachte zijn baan kan behouden. Deze omstandigheid, tezamen met de nog jonge leeftijd van verdachte, zijn proceshouding en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten, leidt ertoe dat de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen. De gepleegde feiten zijn echter wel dusdanig ernstig dat aan verdachte een forse taakstraf zal worden opgelegd en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Die voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van drie jaren. De tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt op de taakstraf in mindering gebracht.

8.De beoordeling van het beslag

In deze zaak (dossiernummer PL0600-2023026741) zijn een boksbeugel en een schoen in beslag genomen. De eigenaar van de boksbeugel is niet achterhaald.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de boksbeugel wordt onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de schoen is gevorderd dat deze teruggaat naar de rechthebbende, te weten verdachte [verdachte] .
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank oordeelt dat het ongecontroleerde bezit van een boksbeugel – een verboden wapen – in strijd is met het algemeen belang en de wet, zodat zij de boksbeugel zal worden onttrekken aan het verkeer.
De rechtbank heeft voorts niet vastgesteld dat de schoen gebruikt is bij het plegen van de strafbare feiten. Nu het bezit ervan ook niet in strijd is met het algemeen belang, zal de schoen teruggaan naar de rechthebbende.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
1. [slachtoffer 2] vordert in totaal € 1.650,98, bestaande uit:
o € 150,98 aan materiële schade (medische kosten en reiskosten);
o € 1.500,00 aan immateriële schade;
2) [slachtoffer 1] vordert in totaal € 1.643,52, bestaande uit:
o € 143,52 aan materiële schade (medische kosten)
o € 1.500,00 aan immateriële schade;
3) [slachtoffer 3] vordert in totaal € 1.681,20, bestaande uit:
o € 431,20 aan materiële schade (eigen risico zorgverzekering en reiskosten);
o € 1.250,00 aan immateriële schade,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is door alle benadeelde partijen om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vorderingen van de benadeelde partijen kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de gevorderde bedragen aan immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft op verzoek van verdachte geen verweer gevoerd op de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft zij zich op het standpunt gesteld dat blijkens de stukken slechts € 95,00 aan eigen risico is betaald. De behandeling waarop de vordering is gebaseerd, houdt bovendien ook verband met een brandstichting en dus niet alleen met het ten laste gelegde incident. De raadsvrouw heeft daarom gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat het causaal verband tussen de ten laste gelegde feiten en de schade niet kan worden vastgesteld.
Ten aanzien van de vordering van het smartengeld, heeft de raadsvrouw gesteld dat een bedrag van € 500,00 passender zou zijn, nu het – anders dan bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] – niet zijn woning betrof en er geen rechtstreeks geweld op hem is toegepast.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De materiële schadevorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn door de verdediging niet betwist. De gemaakte kosten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal de materiële vorderingen daarom in het geheel toewijzen.
Door [slachtoffer 3] zijn medische kosten gevorderd ter hoogte van het eigen risico van de zorgverzekering. Blijkens de stukken heeft [slachtoffer 3] naar aanleiding van het bewezenverklaarde meerdere EMDR-behandelingen gehad bij een psycholoog. Dat mogelijk ook al andere problematiek bij de benadeelde speelde, doet daarbij niet ter zake. Uitgangspunt in het Nederlandse recht is immers dat de veroorzaker van de schade het slachtoffer moet nemen zoals hij is, inclusief alle gebreken en vatbaarheden voor bepaalde medische kwalen of aandoeningen die deze persoon meebrengt. Hoewel nog niet het volledige bedrag bij de benadeelde is geïnd, zijn de kosten door de zorgverzekeraar wel aangekondigd. Om die reden acht de rechtbank het aannemelijk dat [slachtoffer 3] deze kosten op (korte) termijn zal moeten voldoen. Het bedrag zal daarom in het geheel worden toegewezen. Ook de gevorderde reiskosten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Deze zijn eveneens niet betwist. De rechtbank zal de reiskosten voor de ritten naar het ziekenhuis in Arnhem en Zevenaar en naar de huisarts toewijzen als vergoeding voor materiële schade. De reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland ter hoogte van € 11,40 zal de rechtbank gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad toewijzen als proceskosten.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde bedragen aan materiële schade/proceskosten door [slachtoffer 2] (€ 150,98), [slachtoffer 1] (€ 143,52) en [slachtoffer 3] (€ 431,20) in het geheel toewijzen.
Smartengeld
De benadeelde partijen hebben volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van de bewezenverklaarde feiten immateriële schade hebben geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën valt. Door de gedragingen van verdachte is lichamelijk letsel toegebracht aan alle drie de benadeelde partijen.
Aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is daarnaast geestelijk letsel toegebracht en inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Het geweld vond plaats in hun woning, waar hun kinderen lagen te slapen. Ten gevolge van het incident hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] last van onder meer nare herinneringen en angstklachten en slapen zij slecht. Voor deze klachten hebben zij ook een intakegesprek gehad bij een psycholoog.
De voornoemde omstandigheden leiden ertoe dat het door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gevorderde bedrag aan immateriële schade de rechtbank passend acht. De schade is bovendien voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gevorderde bedrag van € 1.500,00 (per persoon) daarom in het geheel toewijzen.
Uit de naar voren gebrachte stukken blijkt dat ook [slachtoffer 3] ten gevolge van het bewezenverklaarde – naast lichamelijk letsel – geestelijk letsel is bekomen. Gebleken is dat [slachtoffer 3] na het incident last heeft gekregen van onder meer angstklachten en slecht slaapt. Als gevolg hiervan is hij doorverwezen naar een GZ-psycholoog en heeft hij een aantal EMDR-behandelingen gehad. Uit het dossier volgt dat deze psychische schade voornamelijk is ontstaan uit het feit dat [slachtoffer 3] werd geconfronteerd met het geweld dat op benadeelde [slachtoffer 2] werd toegepast. Anders dan bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , was het geweld niet direct tegen hem gericht, vond het incident niet plaats in zijn woning en waren het ook niet zijn kinderen die boven lagen te slapen. Ook is niet vast komen te staan dat sprake was van blijvend letsel bij [slachtoffer 3] . Onder die omstandigheden komt de rechtbank tot een lager toe te wijzen bedrag aan smartengeld dan is gevorderd.
Naar maatstaven van billijkheid en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, acht de rechtbank in het geval van [slachtoffer 3] een bedrag van € 500,00 aan smartengeld passend.
Conclusie
Concluderend wijst de rechtbank de volgende bedragen aan schadevergoeding toe:
Aan [slachtoffer 2] : € 150,98 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld;
Aan [slachtoffer 1] : € 143,52 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld;
Aan [slachtoffer 3] : € 419,80 aan materiële schade, € 500,00 aan smartengeld en € 11,40 aan proceskosten.
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn voor de toegewezen bedragen ieder hoofdelijk aansprakelijk. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte dit schadebedrag heeft vergoed.
Over de toegewezen bedragen is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 17 januari 2023.
De rechtbank ziet tot slot aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 47, 57, 138, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van één maand;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf, te weten
één maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstraf van 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur 100 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht;
beslissingen ten aanzien van het beslag
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen boksbeugel;
 gelast de teruggave van de schoen aan de rechthebbende ( [verdachte] );
beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] van € 150,98 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 1.650,98 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 26 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 143,52 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.643,52 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 26 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 419,80 aan materiële schade en € 500,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 11,40;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag te betalen van € 919,80 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 18 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.L. Heldens (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. H.P.M. Kester, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 augustus 2023.
mr. K.A.M. van Hoof en mr. H.P.M. Kester zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023027439, gesloten op 2 februari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.