ECLI:NL:RBGEL:2023:5184

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
AWB – 22 _ 1965
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zaak over de invordering van een verbeurde dwangsom voor het overtreden van een bouwstop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het invorderingsbesluit van 9 november 2021, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede een dwangsom van € 20.000 heeft ingevorderd van eisers. De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eisers de bouwstop hebben overtreden door zonder omgevingsvergunning bouwwerkzaamheden uit te voeren, wat in strijd is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om van de invordering van de dwangsom af te zien of deze te matigen. De stelling van eisers dat zij het bouwwerk wind- en waterdicht moesten maken, doet hier niet aan af. De rechtbank benadrukt dat de eventuele toezegging van een ambtenaar dat het bouwwerk gelegaliseerd kan worden, niet betekent dat eisers verder mochten bouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het invorderingsbesluit in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiser], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. Tj. P. Grünbauer)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede

(gemachtigde: K.G.M. van Aken).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het invorderingsbesluit van 9 november 2021 waarbij het college de dwangsom van € 20.000 heeft ingevorderd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 maart 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de invordering van de verbeurde dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank acht het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging er vooraf aan het besluit?
4. Eisers wonen op het perceel [locatie] te [woonplaats]. Op 18 mei 2020 is door de toezichthouder van de gemeente Ede geconstateerd dat zonder omgevingsvergunning bouwwerkzaamheden voor een overkapping zijn uitgevoerd. Dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5. Hierop heeft het college een bouwstop met een last onder dwangsom opgelegd om te voorkomen dat de bouwwerkzaamheden worden voortgezet. Als eisers artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo overtreden moet een dwangsom worden betaald van € 20.000 ineens.
6. Tegen de last onder dwangsom zijn geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat deze onherroepelijk is geworden.
7. Op 13 september 2021 heeft de toezichthouder geconstateerd dat ondanks de bouwstop verder is gebouwd. Op 27 september 2021 is daarom aan eisers een brief gestuurd dat het college voornemens is om de dwangsom in te vorderen. Eisers hebben daarop gereageerd met een zienswijze. Daarna is het besluit tot invordering (ongewijzigd) genomen.
8. Op 20 oktober 2022 is aan eisers een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een werktuigenstalling, werkplaats en hooiopslag en voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. [1] Daarmee is de overtreding waar deze beroepsprocedure over gaat inmiddels gelegaliseerd. Dit besluit staat in rechte vast.
Is de last overtreden?
9. Eisers betwisten dat zij de bouwstop hebben overtreden. Zij hebben in de herfst- wintermaanden aan een drietal zijden van de overkapping planken aangebracht om het gedeelte van de overkapping dat op dat moment was gerealiseerd in afwachting van het legalisatietraject veilig te stellen. De planken die zijn aangebracht kunnen weer gemakkelijk verwijderd worden. Het bouwplan is ook niet conform de bouwtekening afgebouwd, zodat niet kan worden gesproken van het afbouwen van de overkapping. Eisers voeren aan dat zij de planken hebben aangebracht zodat de paarden daar beschutting hebben.
Verder voeren eisers aan dat door een bevoegd ambtenaar van de gemeente Ede, de heer [ambtenaar], werkzaam bij de afdeling ruimtelijke ordening, is medegedeeld dat de overkapping uiteindelijk gelegaliseerd kan worden. Daarom hebben eisers ervoor gekozen om de overkapping veilig te stellen door planken aan te brengen. Omdat de bouwstop niet is overtreden is het college niet bevoegd om de dwangsom in te vorderen.
9.1.
In de last is opgenomen dat eisers direct moeten stoppen met bouwen en dat zij pas verder mogen met bouwen als een omgevingsvergunning is verleend. Uit de foto’s bij het inspectieformulier van 13 september 2021 blijkt dat aan drie zijden planken zijn geplaatst waardoor de overkapping drie dichte wanden heeft. Dat de planken die zijn aangebracht ook weer makkelijk verwijderd kunnen worden en of er gebouwd is volgens het bouwplan is niet relevant. De vraag is of er gebouwd is. Daartoe overweegt de rechtbank dat door het aanbrengen van de planken de bouwstop is overtreden, want bij het plaatsen van planken is er sprake van bouwen.
9.2.
Eisers stelling dat zij het bouwwerk wind- en waterdicht moesten maken al dan niet voor de paarden, doet daar niet aan af. Als eisers het bouwwerk veilig hadden willen stellen of een beschutting voor de paarden wilden maken, dan had het op hun weg gelegen om contact op te nemen met het college om te bespreken wat mogelijk was of om een voorlopige voorziening aan te vragen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank.
9.3.
De eventuele toezegging van een ambtenaar, wat daar ook van zij, dat het bouwwerk uiteindelijk gelegaliseerd kan worden, betekent niet dat eisers verder mochten bouwen. Uit de bouwstop blijkt duidelijk dat pas als de omgevingsvergunning verleend is, er verder mag worden gebouwd. Er is sprake van een overtreding van de last. Het college is terecht overgegaan tot invordering van de dwangsom. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een bijzondere omstandigheid om van invordering af te zien?
10. Eiser betoogt dat de invordering niet terecht is, gelet op hun draagkracht. Daardoor is het niet redelijk om de dwangsom in te vorderen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers verzocht om de dwangsom te matigen omdat de situatie inmiddels is gelegaliseerd.
10.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom, aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. [2] Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. [3] Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Verder kan een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als vaststaat dat er geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is. [4]
10.2.
Met de financiële draagkracht van overtreder hoeft in beginsel geen rekening te worden gehouden bij een besluit omtrent invordering. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat slechts aanleiding, indien evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. Op de overtreder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Hij dient daartoe zodanige informatie te verstrekken dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verbeurde dwangsommen zou hebben.
10.3.
Door eisers is geen inzicht gegeven in hun financiële situatie. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of het evident is dat eisers gelet op hun financiële draagkracht niet in staat zijn om de dwangsom te betalen. De rechtbank zal de dwangsom ook niet matigen, omdat de dwangsom zelf in principe onherroepelijk is en geen sprake is van een uitzonderlijk geval. Het feit dat later een omgevingsvergunning is afgegeven maakt immers niet dat die dwangsom in eerste instantie terecht is opgelegd en ingevorderd. Verder zijn er door eisers geen bijzondere omstandigheden aangevoerd om van invordering af te zien. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het invorderingsbesluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder a en c van de Wabo.
2.ABRvS, 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:333.
3.Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115.