ECLI:NL:RBGEL:2023:5182

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
05/054508-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door het laten vallen van een baksteen op het hoofd van een slachtoffer

Op 15 september 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 februari 2021 in Apeldoorn een baksteen op het hoofd van een slachtoffer heeft laten vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die eerder die dag was bedreigd, opzettelijk de steen heeft laten vallen met de bedoeling om een andere persoon te raken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar veroordeelde hem wel voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar dat er geen sprake was van een bewuste poging om het slachtoffer om te brengen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en eerdere veroordelingen. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/054508-21
Datum uitspraak : 15 september 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
Raadsman: mr. A.W. Syrier, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 september 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2021 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een (bak)steen althans een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam van voorgenoemde [aangever] heeft gegooid en/of laten vallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 februari 2021 te Apeldoorn aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (hoofd)wond, heeft toegebracht door een (bak)steen althans een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam van voorgenoemde [aangever] te gooien en/of laten vallen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 februari 2021 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een (bak)steen althans een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam van voorgenoemde [aangever] heeft gegooid en/of laten vallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene was die de steen opzettelijk liet vallen, waarbij deze op het hoofd van aangever [aangever] terecht kwam. De officier van justitie heeft deze handeling gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling, zodat het meer subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen en verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. De meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling door het laten vallen van de baksteen kan wel bewezen worden.
Beoordeling door de rechtbank
Op 23 februari 2021 stond aangever [aangever] samen met kennissen van hem bij de Stationstunnel in Apeldoorn, toen hij ineens door [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ) vast werd gepakt. Aangever hoorde (aan de stem van verdachte) dat verdachte op de verhoging boven de Stationstunnel aan de Laan van de Mensenrechten stond. Ineens voelde aangever een harde klap op zijn hoofd en voelde een hevige pijn. Het werd hem zwart voor de ogen en hij zag overal bloed om zich heen. Er lag een baksteen op de grond naast hem. Hij had de baksteen tegen zijn hoofd gekregen. [2]
Getuige [getuige 2] was op 23 februari 2021 aanwezig bij de Stationstunnel. Hij zag dat aangever door een andere jongen naar voren werd geduwd en dat aangever vervolgens een steen op zijn hoofd kreeg. Hij hoorde dat de jongen die op de Laan van de Mensenrechten, boven het plein, stond zei: “Sorry, ik bedoelde de andere”. [3]
Getuige [getuige 3] fietste op het bewuste moment over de Laan van de Mensenrechten in Apeldoorn toen zij zag dat een jongen over de reling hing en naar beneden keek, ter hoogte van de Stationstunnel. De jongen pakte iets uit zijn plastic tas en liet het naar beneden vallen. [4]
Toen de politie ter plaatse kwam zag een verbalisant een in tweeën gebroken baksteen liggen van 20 cm lang bij 8 cm breed bij 6 cm dik. [5] Ervan uitgaande dat verdachte de steen vanaf zijn middel liet vallen schat de verbalisant de afstand tussen de baksteen en het hoofd van [aangever] tussen de 2 meter en 2 meter 50. [6]
Het letsel van aangever bestond uit een forse hoofdwond links op het hoofd, geschat op 8 cm lengte, flink bloedend en wijkend. De huisarts heeft de wond gehecht met 7 tot 9 hechtingen. Op 8 maart 2021 waren er nog klachten passend bij een hersenschudding, zoals verminderd concentreren en trager zijn
.De wond is met twee weken genezen en de klachten als gevolg van een hersenschudding kunnen maanden aanhouden, aldus de huisarts. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij eerder die ochtend door [getuige 1] , met wie hij al langer in onmin leeft, werd bedreigd en achterna gezeten met een mes. Verdachte was weggerend. Nadat hij [getuige 1] van zich had afgeschud, vond hij een steen. Hij heeft de steen meegenomen en stak de Laan van de Mensenrechten over. Hij zag [getuige 1] en aangever [aangever] beneden staan. Hij bedreigde [getuige 1] met de steen, maar toen viel deze per ongeluk uit zijn hand, op het hoofd van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat hetgeen verdachte heeft verklaard over de bedreiging met een mes door [getuige 1] eerder die bewuste dag, ondersteund wordt door camerabeelden. Dit neemt echter niet weg dat de rechtbank geen geloof hecht aan zijn verklaring dat hij [getuige 1] slechts wilde bedreigen met de baksteen en dat deze per ongeluk uit zijn hand viel. Dit blijkt met name uit de verklaring van getuige [getuige 2] , die verklaart dat verdachte riep dat de steen voor de ander was bedoeld, dan voor degene op wiens hoofd het terecht kwam. Bovendien was er sprake van een langslepend conflict tussen verdachte en het beoogde slachtoffer en was hij eerder die ochtend door hem bedreigd met een mes. Verdachte is toen weggevlucht, maar koos ervoor even later terug te gaan, ditmaal bewapend met een baksteen.
Verdachte heeft de steen naar het oordeel van de rechtbank dan ook opzettelijk laten vallen.
Niet bewezen kan worden dat verdachte de steen heeft gegooid.
De juridische kwalificatie
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat verdachte opzettelijk de steen naar beneden liet vallen, met de bedoeling om [getuige 1] te raken, is de vraag hoe deze gedraging juridisch moet worden geduid.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de beschikbare stukken en hetgeen ter terechtzitting is besproken, geen sprake is van een bewuste poging om aangever om te brengen noch dat een aanmerkelijke kans op de dood bestond als gevolg van het handelen van verdachte, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is verder van oordeel dat het letsel van aangever niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft daarbij onder meer acht geslagen op de aard van het letsel, de aard van het medisch ingrijpen en de geschatte duur van de genezing. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat de genezing van de hoofdwond wordt geschat op 2 weken. De gevolgen van de hersenschudding kunnen enkele maanden aanhouden, maar uit de stukken blijkt onvoldoende dat en hoe lang aangever deze gevolgen heeft ondervonden. Het (blijvende) litteken op de bovenkant van het hoofd (onder het haar) zit niet op een zodanige plek dat dat kan worden aangemerkt als ontsierend. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Door van circa 2,5 meter hoog een baksteen naar beneden te laten vallen, die op aangevers hoofd terecht kwam, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij bij aangever zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken. Dat hij niet de bedoeling had om aangever, maar [getuige 1] , te raken doet hier niet aan af. Verdachte zag op het moment dat hij de baksteen losliet dat aangever werd vastgehouden door [getuige 1] , waardoor zij dicht bij elkaar stonden, zodat hij wist dat de baksteen niet zijn beoogde slachtoffer maar aangever kon raken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks23 februari 2021 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een
(bak
)steen
althans een hard en/of zwaar voorwerpop
/tegenhet hoofd
/gezicht en/of het lichaamvan voorgenoemde [aangever] heeft
gegooid en/oflaten vallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Meer subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel dienen bijzondere voorwaarden te worden verbonden, omdat verdachte hulp en begeleiding nodig heeft.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft vanaf een brug een baksteen naar beneden laten vallen, die op het hoofd van aangever terecht is gekomen. Dit is een ernstig feit. Door zijn handelen heeft verdachte pijn en letsel bij aangever veroorzaakt en zijn lichamelijke integriteit op grove wijze geschonden. Verschillende passanten hebben getuige moeten zijn van het door verdachte gepleegde geweld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict toen hij nog minderjarig was. Hij heeft hiervoor een onvoorwaardelijke jeugddetentie gekregen. Verder is verdachte voor andersoortige misdrijven veroordeeld. Deze veroordelingen waren ook onherroepelijk ten tijde van dit feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de verschillende adviezen van de reclassering. Hierin komt naar voren dat verdachte is gevlucht uit zijn thuisland. Het lijkt alsof hij vooruit is gestuurd door zijn familie. Onderweg naar Nederland zijn er verschrikkelijke dingen gebeurd. Later is zijn gezin naar Nederland gekomen voor een gezinshereniging. Aanvankelijk, in het rapport van april 2021, is de reclassering gematigd positief. De reclassering schrijft dat het ontbreken van stabiliteit met betrekking tot huisvesting, inkomen, daginvulling en psychisch functioneren in algemene zin de recidiverisico's voor verdachte verhogen en de responsiviteit verlagen. Desalniettemin zien ze ook voldoende intrinsieke motivatie voor het aangaan van een ambulant traject. Dit komt omdat verdachte inziet dat hij zijn psychische problemen niet zelf kan verwerken, wat de responsiviteit verhoogt. In het rapport van 6 augustus 2021 adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met een aantal bijzondere voorwaarden. Daarna volgen verschillende rapporten van de reclassering waarin wordt uiteengezet welke praktische hulp wordt ingezet, in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis per 23 april 2021. Verdachte werkt hieraan mee en stelt zich begeleidbaar op.
In haar rapport van 17 juli 2023 komt de reclassering terug van haar eerdere advies en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en hij reageert verbaal agressief op kritische vragen. De interventies die de kans op recidive konden verkleinen, zijn in het recente toezicht niet van de grond gekomen omdat verdachte afspraken niet nakomt. Tevens betrekt de reclassering in haar advies het feit dat verdachte door de rechtbank is veroordeeld wegens een ernstig zedendelict tot een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk en dat dit vonnis mogelijk zal worden bevestigd in hoger beroep. Verdachte zal dan sowieso een gevangenisstraf dienen uit te zitten en daarom is het opleggen van bijzondere voorwaarden in de zaak die nu voorligt niet zinvol, zo lijkt de redenering in het advies. De uitkomst van het hoger beroep is echter onzeker, zodat dit naar het oordeel van de rechtbank in de huidige strafzaak geen rol kan spelen bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapport van drs. M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog, gedateerd 9 juli 2021. Volgens de psycholoog lijdt verdachte aan een ongespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis als mede een stoornis in gebruik van alcohol en cannabis, in vroege remissie. Mogelijk is er sprake van laagbegaafdheid. Verdachte laat geen antisociale attitude zien en is niet bekend met gewelddadige opvattingen. Echter is door zijn lagere intellectuele vermogens en zijn beperkte copingvaardigheden de kans op overvraging groot als hem onvoldoende ondersteuning wordt geboden bij het regelen van allerlei praktische zaken en bij problemen. Zijn middelengebruik is momenteel in remissie, maar bij oplopende stress zal hij sneller geneigd zijn om zijn toevlucht te nemen tot middelengebruik om de spanningen aan te kunnen. Met name overmatig alcoholgebruik, zou het risico op gewelddadig gedrag verhogen. Door zijn lagere begaafdheid is hij ook beïnvloedbaar en zal hij de intenties van anderen niet altijd goed in kunnen schatten.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De redelijke termijn is aangevangen op 26 februari 2021 toen verdachte in verzekering werd gesteld. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Daarmee is de redelijke termijn met ruim 6 maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, op het plegen van strafbare feiten als de bovengenoemde niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een gevangenisstraf. Hoewel de ernst van het feit in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, is de rechtbank van oordeel dat er omstandigheden zijn om hier in aanzienlijke mate van af te wijken.
De voorlopige hechtenis in deze zaak is op dit moment reeds lange tijd geschorst. In het kader van die schorsing is een begin gemaakt met therapie ter verwerking van de trauma’s van verdachte. Ter zitting heeft verdachte uitgelegd dat hij als gevolg van de heftigheid van het effect van die therapie soms afspraken mist in de dagen erna. Ter zitting heeft de woonbegeleider van verdachte toegelicht dat hij verdachte al twee jaar begeleidt en dat er sprake is van een stijgende lijn. De rechtbank acht het van belang dat de stappen die zijn gezet in het kader van de schorsing niet teniet worden gedaan. Daarom zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten ruim twee maanden. Gelet op de verschillende rapportages is het de rechtbank duidelijk geworden dat verdachte gebaat is bij de psychische en praktische hulp die middels bijzonder voorwaarden kan worden geboden. De rechtbank zal daarom aan het voorwaardelijk deel de volgende bijzondere voorwaarden verbinden, grotendeels dezelfde als die tijdens de schorsing golden: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan diagnostiek en behandeling door de Forensische GGZ Radix, het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding, meewerken aan woonbegeleiding en meewerken aan de controle van het gebruik van alcohol en drugs. Aangezien de duur van het voorarrest in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijk deel van de straf, betekent dit feitelijk dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis.
De rechtbank legt geen locatieverbod op voor de gemeente Apeldoorn. Ook legt de rechtbank geen contactverbod met aangever op. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte sinds zijn aanhouding contact heeft gezocht met aangever. Van belang is tevens dat het door verdachte gepleegde misdrijf niet gericht was tegen aangever, maar tegen iemand anders met wie hij al enige tijd in onmin leefde. Daar staat tegenover dat aangever wel nog altijd zeer gekrenkt is door hetgeen hem is overkomen. De rechtbank kan daarom niet uitsluiten dat aangever juist contact zal zoeken met verdachte.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [aangever] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.902,82 aan materiële schade, bestaande uit de volgende posten:
Jas € 900,50
Schoenen € 749,99
Airpods € 249,00
Reiskosten € 3,33
Daarnaast vordert hij € 6.000,00 aan smartengeld. Tevens vordert hij wettelijke rente over de genoemde bedragen en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding kan worden toegewezen. Ten aanzien van het smartengeld heeft hij gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 4.000,00, omdat de vordering tot dit bedrag voldoende is onderbouwd. Het toegewezen bedrag dient te worden verhoogd met de wettelijke rente. Tevens heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevraagd. Voor het overige deel aan smartengeld heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde reiskosten kunnen worden toegewezen, maar dat de vordering met betrekking tot de overige materiële schade dient te worden afgewezen. Vergoeding van een met bloed besmeurde jas en schoenen is slechts mogelijk als deze niet meer bruikbaar zijn. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de jas en schoenen zodanig besmeurd zijn geraakt dat ze niet meer gebruikt konden worden. Ook blijkt niet dat de benadeelde partij heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van verzochte vergoeding van de airpods, aangezien dit pas ter zitting voor het eerst ter sprake is gekomenen nergens uit blijkt dat verdachte die dag daadwerkelijk een airpod is kwijtgeraakt. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij weliswaar letsel heeft opgelopen, maar dat de gestelde psychische schade niet is onderbouwd. Hij heeft toewijzing tot een bedrag van € 3000,00 bepleit.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft aan de jas. Gelet op de aard van het letsel, een bloedende wond op zijn hoofd, en de hoeveelheid bloed die daarbij heeft gevloeid is het aannemelijk dat er bloed op de jas van de benadeelde partij terecht is gekomen. Uit het dossier blijkt ook dat de door de benadeelde partij genoemde jas daadwerkelijk door de benadeelde werd gedragen op het moment dat hem het letsel werd toegebracht. De rechtbank schat de schade op € 150,00.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding van de schoenen is de rechtbank van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Uit de foto’s in het dossier blijkt niet dat er bloed op de schoenen terecht is gekomen. De schade is daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt door de benadeelde partij. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Dit geldt ook voor de verzochte vergoeding van de airpods. Het is onvoldoende onderbouwd en daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij een airpod is verloren door en ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
De gevorderde reiskosten zal de rechtbank toewijzen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de poging tot zware mishandeling heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van een wond op zijn hoofd opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het gestelde psychische letsel is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank dit buiten beschouwing zal laten.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,00 vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie
Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zal zij de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.653,33, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2021. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en nog zal moeten maken De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
- zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Leger des Heils (adres Putgraaf 3 te Heerlen, telefoonnummer 088-0901140) en zich blijft melden bij deze instelling, zo vaak en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan diagnostiek en zich onder behandeling stelt van de Forensische GGZ Radix, of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zoals de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- meewerkt aan ambulante woonbegeleiding van het Leger des Heils, zolang de reclassering dit nodig acht;
- meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding (opleiding of werk);
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol, hard- en softdrugs om het middelengebruik te beheersen en inzichtelijk te maken. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangever] van € 153,33 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [aangever] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangever] , een bedrag te betalen van € 2.653,33 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 36 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Breimer (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. A.J.H. Steenweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Braaksma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 september 2023.
Mr. F.J.H. Hovens is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021082969, gesloten op 11 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever] , p. 14.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 35.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 38.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 32.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 67.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 69 en Geneeskundige verklaring van 8 maart 2021, p. 70.