[eiseres] heeft haar subsidiaire vordering ter zitting nader geconcretiseerd.
[eiseres] vordert dat PP GGZ meewerkt aan een verwijzing naar een andere instelling, die [eiseres] een BOR zou kunnen bieden. [eiseres] heeft echter niet duidelijk gemaakt wat de grondslag is van deze vordering. Weliswaar heeft [eiseres] in de dagvaarding betoogd dat sprake is van een tekortkoming in de post-contractuele verplichtingen van PP GGZ door niet mee te werken aan een dergelijke verwijzing, maar [eiseres] heeft deze stelling – in het licht van het gemotiveerde verweer van PP GGZ – geenszins aannemelijk gemaakt.
In dit kader heeft PP GGZ het volgende aangevoerd. In de eerste helft van 2022 was er nauwelijks contact met [eiseres] . Ze kwam niet naar afspraken voor vervolgbehandelingen en verscheen ook niet op de afspraken op 14 februari 2022, 7 maart 2022 en 17 mei 2022, voor welke gesprekken [eiseres] schriftelijk was uitgenodigd om te praten over verdere behandeling. Uiteindelijk heeft [eiseres] in een telefoongesprek op 5 juli 2022 met haar regiebehandelaar bij het AMBIT-team (mevrouw [regiebehandelaar] ) duidelijk gemaakt dat zij inmiddels bij een andere psycholoog in behandeling was en afsluiting van het dossier bij PP GGZ wenste, zodat zij ergens anders een psychiater kon consulteren. PP GGZ heeft vervolgens bij brief van 6 juli 2022 aan de huisarts van [eiseres] bevestigd dat, en waarom, de behandeling bij PP was beëindigd, waarbij de zorg aan de huisarts werd overgedragen.
Nu [eiseres] voorgaande gang van zaken onweersproken heeft gelaten, is geenszins aannemelijk geworden dat PP GGZ jegens [eiseres] is tekort geschoten in de nakoming van enige (na)zorgverplichting. Van onrechtmatig handelen van PP GGZ, zoals door [eiseres] gesteld, maar niet nader onderbouwd, is evenmin sprake. In dit kader acht de voorzieningenrechter van belang dat PP GGZ ter zitting heeft verklaard dat zij de huisarts alle benodigde informatie heeft verstrekt en dat de huisarts desgewenst telefonisch contact kan opnemen met PP GGZ (de secretaresse van de heer G. Thomas, psychiater) indien zij meer of andere informatie nodig heeft. Anders dan [eiseres] heeft betoogd, kan PP GGZ niet worden verplicht om mee te werken aan een verwijzing naar een andere instelling, dat is aan de huisarts. Daar ligt nu de regie. De subsidiaire vordering zal daarom worden afgewezen.
Overigens heeft PP GGZ ter zitting toegezegd dat zij met de huisarts in contact zal treden en mee zal denken over de mogelijkheden van een BOR-regeling, dan wel andere passende zorg voor [eiseres] , waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat die zorg niet door PP zal worden verleend. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat PP GGZ deze toezegging gestand doet.