ECLI:NL:RBGEL:2023:5178

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
C/05/423306 / KG ZA 23-283
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beschikbaarstelling van een BOR-bed in het kader van geestelijke gezondheidszorg afgewezen

In deze zaak vorderde eiseres, een psychiatrisch patiënt, dat de gedaagden, Stichting Pro Persona GGZ en Stichting Pro Persona Holding, haar een BOR-bed (Bed Op Recept) zouden aanbieden. Eiseres had in het verleden veelvuldig gebruik gemaakt van de geestelijke gezondheidszorg van Pro Persona, maar had haar behandeling in juli 2022 beëindigd en was sindsdien niet meer in behandeling bij hen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen behandelingsovereenkomst meer bestond tussen eiseres en Pro Persona, waardoor de gedaagden niet verplicht waren om een BOR-bed aan te bieden. Eiseres had geen vertrouwen meer in Pro Persona en had aangegeven niet verder te willen met hen, wat de rechter als een belangrijke factor beschouwde. De rechter verklaarde eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering jegens Pro Persona Holding, omdat er geen rechtsverhouding was. De vorderingen jegens Pro Persona GGZ werden afgewezen, omdat er geen grondslag was voor de vordering en eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat Pro Persona tekort was geschoten in haar zorgplicht. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/423306 / KG ZA 23-283
Vonnis in kort geding van 18 september 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.A. Smits te Nijmegen,
tegen
1. de stichting
STICHTING PRO PERSONA GGZ,
gevestigd te Renkum,
2. de stichting
STICHTING PRO PERSONA HOLDING,
gevestigd te Renkum,
gedaagden,
advocaat mr. M.M.A. Janssen te Arnhem.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiseres] voor eiseres en PP voor gedaagden gezamenlijk, dan wel PP GGZ, respectievelijk PP Holding, voor elk der gedaagden afzonderlijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 17,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 4 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
PP biedt specialistische geestelijke gezondheidszorg (SGGZ) in Gelderland, onder meer vanuit de locaties in Ede en Arnhem.
2.2.
[eiseres] is als psychiatrisch patiënt in de afgelopen 20 jaren veelvuldig opgenomen geweest op diverse afdelingen van PP.
2.3.
Vanaf 3 september 2019 is [eiseres] bij PP onder (ambulante) behandeling bij het AMBIT-team (Adaptive Mentalisation Based Integrative Treatment) te [woonplaats] . Dit is een behandelmethode voor personen met ernstige psychiatrische aandoeningen en complexe problematiek op diverse levensgebieden, bij wie eerdere behandelingen niet zijn geslaagd.
2.4.
Het AMBIT-team heeft een autonomie bevorderend beleid opgesteld voor [eiseres] .
Dit houdt in dat als er geen acuut psychiatrisch toestandsbeeld is, er geen indicatie is voor opname. [eiseres] heeft hiermee ingestemd.
2.5.
In oktober 2021 heeft [eiseres] een intensieve klinische traumabehandeling gevolgd bij Trauma Centrum Nederland. Trauma Centrum Nederland heeft geadviseerd deze behandeling te vervolgen door behandeling bij het AMBIT-team van PP.
In de eerste helft van 2022 is er echter nauwelijks contact tussen PP en [eiseres] .
[eiseres] is drie keer uitgenodigd voor een gesprekken (op 14 februari 2022, 7 maart 2022 en 17 mei 2022) met de klinisch psycholoog, psychiater en ambulant verpleegkundige om te praten over de verdere behandeling. [eiseres] is niet verschenen op deze afspraken.
2.6.
Op 5 juli 2022 hebben [eiseres] en de regiebehandelaar van het AMBIT-team (mevrouw [regiebehandelaar] ) telefonisch contact. [eiseres] heeft in dit gesprek aangegeven dat zij inmiddels in behandeling was bij een psycholoog buiten PP en dat zij haar dossier bij PP wenste af te sluiten om elders een psychiater te consulteren.
2.7.
Bij brief van 6 juli 2022 heeft PP aan de huisarts van [eiseres] (mevrouw [huisarts] ) bevestigd dat de zorgrelatie is beëindigd. Een afschrift daarvan is naar [eiseres] gestuurd. In de brief worden de resultaten van de behandelingen, de beschrijvende diagnose, de DSM classificatie en de huidige medicatie beschreven, alsmede het navolgende beleid en advies:
Samenvatting en resultaat van de behandeling
De huidige problematiek van patiënte is identiek aan wat zich de afgelopen twintig jaar heeft afgespeeld en helaas is er tot op heden geen progressie zichtbaar.
(…)
Het laatste half jaar is er nauwelijks contact geweest met patiënte. Tot drie maal toe is patiënte niet verschenen op een geplande afspraak met ondergetekende regiebehandelaar (…)
In een telefoongesprek op 5-7-2022 heeft cliënte aangegeven inmiddels bij een andere psycholoog in behandeling te zijn en wenst zij afsluiting van haar dossier bij Pro Persona zodat zij tevens elders een psychiater kan consulteren Al deze factoren bij elkaar hebben gemaakt dat wij de het leveren van zorg aan cliënte beëindigd hebben. Daarbij zijn wij genoodzaakt haar dossier te sluiten.
Ondanks geen contact in de laatste fase van de laatstgenoten begeleiding, is patiënte wel regelmatig in beeld bij de crisisdienst (…). Tevens heeft cliënte zich veelvuldig intimiderend en grensoverschrijdend uitgelaten over de mail en over de telefoon naar meerdere behandelaren. (…)
Beleid en advies
Het ingezette autonomie bevorderend beleid zal gehandhaafd blijven na afsluiting van behandeling en zal gehanteerd worden door onze crisisdienst, indien patiënte een beroep op hen doet.
Uit het verleden is duidelijk gebleken dat herhaaldelijk opnemen zinloos medisch handelen betreft en niet resulteert in een verbetering van toestandsbeeld van patiënte. (…) Gezien het lange beloop (…) en daarbij het structureel uitblijven van progressie, ziet Pro Persona geen indicatie voor behandeling/begeleiding.
2.8.
Bij brief van 18 oktober 2022 heeft PP de huisarts van [eiseres] het volgende bericht:
Op 5 oktober jl. heeft er een overleg plaatsgevonden met hulpverleners en manager crisisdienst waarin er afspraken zijn gemaakt.
1.
Patiënt is uitgeschreven bij Pro Persona.
2.
Bij crisis legt patiënt aanvankelijk contact met haar huisarts binnen kantoortijden en buiten kantoortijden met de huisartsenpost.
3.
-
4.
Indien er contact wordt gelegd met de crisisdienst, geldt nog steeds haar autonomie bevorderend beleid. Er zal geen beoordeling plaatsvinden, tenzij er sprake is van een acute psychiatrische ontregeling als een psychose of depressief toestandsbeeld (as 1). Bij acute suïcidaliteit geldt haar autonomie bevorderend beleid en gaan we haar niet beoordelen. (…)
5.
Indien er een crisisbeoordelingen zal plaatsvinden, zal Pro Persona niet meer bij patiënte thuis deze beoordeling uitvoeren i.v.m. de veiligheid van eigen medewerkers. Hiervoor zal patiënte naar de Crisisbeoordelingskamer (C BK) dienen te komen.
6.
Patiënt is afgewezen voor reguliere behandeling bij PP in Ede en ook Braamberg. Eerdere behandeling heeft niet geleid tot gewenste resultaten. Zie ook hiervoor afsluitbrief.
2.9.
Medio juni 2022 is een procedure gestart bij de Geschillencommissie GGZ naar aanleiding van een zestal klachten van [eiseres] . Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2022 heeft [eiseres] de klachten ingetrokken en voorgesteld om een BOR (‘Bed Op Recept’)-regeling met PP te treffen. De Geschillencommissie heeft de zaak daarop aangehouden om partijen de gelegenheid te bieden om tot overeenstemming te komen.
Dat is niet gelukt. Vervolgens heeft de Geschillencommissie op 12 mei 2023 uitspraak gedaan en [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar klachten.
2.10.
Bij brief van 1 februari 2023 heeft PP [eiseres] bericht dat, en waarom, een BOR- regeling niet mogelijk is. In deze brief staat onder meer.
Pro Persona heeft (…) intern overleg gevoerd om te bepalen of Pro Persona aan de vragen kan voldoen. (…)
Alle aanwezigen bij het overleg zijn het erover eens dat een BOR niet mogelijk is, ook niet bij de Braamberg in Arnhem. De reden hiervan is dat mevrouw [eiseres] sinds juli 2022 niet meer bij Pro Persona in behandeling is. Voor een BOR is een van de eisen dat een client in behandeling is bij een ambulant behandelteam of bij een externe instelling waarmee een overeenkomst is. In het behandelplan worden namelijk de afspraken met client vastgelegd. Nu mevrouw [eiseres] niet in behandeling is bij Pro Persona en er geen overeenkomst met een externe instelling is, kan Pro Persona niet voldoen aan de vraag naar een bed op recept, niet in Ede, noch in Arnhem of elders bij Pro Persona.
2.11.
Bij e-mail van 13 april 2023 - overgelegd als productie 13 bij dagvaarding - heeft mevrouw [psychiater] (psychiater / teamleider behandelzaken Transit TRTC bij GGZ Centraal, Centrum voor Psychotherapie te Ermelo) de huisarts van [eiseres] het volgende bericht.
(…) Helaas is het onvoldoende op dit moment voor ons als 3e lijns instelling om een intake te plannen. Voor ons is het nodig dat er een betrokken regiebehandelaar in de SGGZ is, die zowel beschikbaar is indien nodig bij de crisis/opvang in eigen regio en die de terugkeergarantie kan tekenen voor als behandeling bij ons stopt. (…)

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. Primair: PP, althans één van hen, op straffe van een dwangsom te veroordelen om (bij wege van onherroepelijk aanbod) een BOR-bed aan [eiseres] aan te bieden, zo nodig onder de voorwaarden als de voorzieningenrechter meent dat behoort, opdat een beschikbare crisisopvang aanwezig is en/of een terugkeergarantie te verstrekken zoals GGZ Centraal locatie Veldwijk te Ermelo verwoordt op blz 2 van productie 13 van [eiseres] ;
II. Subsidiair: de beslissing(en) te nemen als de voorzieningenrechter meent dat behoort;
III. Alsmede: tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
PP voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] , dan wel afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat [eiseres] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering jegens PP Holding, nu niet is gebleken van enige rechtsverhouding tussen [eiseres] en PP Holding. De vorderingen van [eiseres] hebben betrekking op de behandelingsovereenkomst die zij heeft gehad met PP GGZ, zodat [eiseres] wel ontvankelijk is in haar vorderingen jegens PP GGZ.
4.3.
[eiseres] vordert allereerst de veroordeling van PP GGZ om een BOR-bed (hierna: BOR) aan te bieden, zodat een beschikbare crisisopvang aanwezig is.
Ter zitting is echter gebleken dat [eiseres] niet verder wil met PP GGZ, omdat [eiseres] geen enkel vertrouwen meer heeft deze instelling. In zoverre heeft zij dan ook geen belang meer bij haar vordering. Daar komt bij dat PP GGZ duidelijk heeft gemaakt dat zij geen nieuwe behandelingsovereenkomst met [eiseres] wenst aan te gaan vanwege een onherstelbare vertrouwensbreuk. PP GGZ heeft in dit kader onder meer onweersproken gesteld dat [eiseres] zich jegens medewerkers van PP GGZ stelselmatig en ernstig grensoverschrijdend heeft gedragen. Volgens PP GGZ stond (en staat) de houding van [eiseres] aan een constructieve behandelrelatie met PP in de weg. PP GGZ heeft voorts gesteld dat een BOR-regeling alleen kan worden aangeboden als de patiënt ook in behandeling is bij een ambulant behandelteam van PP én er een BOR-contract is opgesteld in samenwerking met PP. Dat is sinds 6 juli 2022 al niet meer het geval.
Gelet op ontbreken van een vertrouwensrelatie (door de ervaringen van PP met [eiseres] in het verleden) is – anders dan [eiseres] heeft gesteld – niet aannemelijk geworden dat PP GGZ in strijd handelt met de KNMG-richtlijn ‘niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ door [eiseres] geen nieuwe (tot een BOR-regeling beperkte) behandelingsovereenkomst aan te bieden. Het voorgaande brengt met zich dat de primaire vordering van [eiseres] om PP GGZ te veroordelen haar een BOR-regeling aan te bieden moet worden afgewezen.
Bovendien heeft PP GGZ toegelicht dat zij een BOR alleen ingezet bij patiënten met persoonlijkheidsproblematiek met als doel een crisis te voorkomen en niet voor patiënten die zich op dat moment in crisis bevinden. Met een BOR wordt de zelfredzaamheid en autonomie van de patiënt bevordert en wordt onder meer beoogd langdurige opnames te voorkomen, aldus PP GGZ. Aangezien [eiseres] juist een BOR vordert ‘opdat een beschikbare crisisopvang aanwezig is’, is het maar de vraag of een dergelijke BOR-regeling überhaupt geschikt is voor [eiseres] . Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat PP GGZ vanwege het ontbreken van een vertrouwensrelatie niet gehouden is een BOR aan te bieden, behoeft deze vraag thans niet beantwoord te worden.
4.4.
De door [eiseres] (onder primair) gevorderde terugkeergarantie zal ook worden afgewezen. [eiseres] heeft geen grondslag voor deze vordering aangevoerd en heeft haar vordering ook niet nader onderbouwd. Nu voldoende aannemelijk is geworden dat een vertrouwensrelatie voor behandelingsovereenkomst ontbreekt, wordt een ‘terugkeer’ naar PP GGZ ook niet wenselijk geacht.
4.5.
[eiseres] heeft haar subsidiaire vordering ter zitting nader geconcretiseerd.
[eiseres] vordert dat PP GGZ meewerkt aan een verwijzing naar een andere instelling, die [eiseres] een BOR zou kunnen bieden. [eiseres] heeft echter niet duidelijk gemaakt wat de grondslag is van deze vordering. Weliswaar heeft [eiseres] in de dagvaarding betoogd dat sprake is van een tekortkoming in de post-contractuele verplichtingen van PP GGZ door niet mee te werken aan een dergelijke verwijzing, maar [eiseres] heeft deze stelling – in het licht van het gemotiveerde verweer van PP GGZ – geenszins aannemelijk gemaakt.
In dit kader heeft PP GGZ het volgende aangevoerd. In de eerste helft van 2022 was er nauwelijks contact met [eiseres] . Ze kwam niet naar afspraken voor vervolgbehandelingen en verscheen ook niet op de afspraken op 14 februari 2022, 7 maart 2022 en 17 mei 2022, voor welke gesprekken [eiseres] schriftelijk was uitgenodigd om te praten over verdere behandeling. Uiteindelijk heeft [eiseres] in een telefoongesprek op 5 juli 2022 met haar regiebehandelaar bij het AMBIT-team (mevrouw [regiebehandelaar] ) duidelijk gemaakt dat zij inmiddels bij een andere psycholoog in behandeling was en afsluiting van het dossier bij PP GGZ wenste, zodat zij ergens anders een psychiater kon consulteren. PP GGZ heeft vervolgens bij brief van 6 juli 2022 aan de huisarts van [eiseres] bevestigd dat, en waarom, de behandeling bij PP was beëindigd, waarbij de zorg aan de huisarts werd overgedragen.
Nu [eiseres] voorgaande gang van zaken onweersproken heeft gelaten, is geenszins aannemelijk geworden dat PP GGZ jegens [eiseres] is tekort geschoten in de nakoming van enige (na)zorgverplichting. Van onrechtmatig handelen van PP GGZ, zoals door [eiseres] gesteld, maar niet nader onderbouwd, is evenmin sprake. In dit kader acht de voorzieningenrechter van belang dat PP GGZ ter zitting heeft verklaard dat zij de huisarts alle benodigde informatie heeft verstrekt en dat de huisarts desgewenst telefonisch contact kan opnemen met PP GGZ (de secretaresse van de heer G. Thomas, psychiater) indien zij meer of andere informatie nodig heeft. Anders dan [eiseres] heeft betoogd, kan PP GGZ niet worden verplicht om mee te werken aan een verwijzing naar een andere instelling, dat is aan de huisarts. Daar ligt nu de regie. De subsidiaire vordering zal daarom worden afgewezen.
Overigens heeft PP GGZ ter zitting toegezegd dat zij met de huisarts in contact zal treden en mee zal denken over de mogelijkheden van een BOR-regeling, dan wel andere passende zorg voor [eiseres] , waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat die zorg niet door PP zal worden verleend. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat PP GGZ deze toezegging gestand doet.
4.6.
Al hetgeen partijen overigens ter zitting hebben aangevoerd – onder meer omtrent de door [eiseres] gestelde negatieve uitlatingen door medewerkers van PP GGZ over haar – leidt niet tot een ander oordeel en behoeft daarom geen bespreking. Bovendien heeft [eiseres] de door haar geuite verwijten aan het adres van PP GGZ – die uitdrukkelijk door PP GGZ zijn betwist – onvoldoende onderbouwd, zodat de juistheid daarvan in deze procedure niet is vast te stellen. In ieder geval geldt dat deze discussie niet van belang is voor de beoordeling van de door [eiseres] ingestelde vorderingen.
4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van PP worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00
4.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen als na te melden. De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten is ook toewijsbaar als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering jegens PP Holding,
5.2.
wijst de vorderingen jegens PP GGZ af,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van PP tot op heden begroot op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van PP, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2023.
EH