ECLI:NL:RBGEL:2023:5174

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
400506
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding voor verloren sieraden in bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen meerdere eisende partijen en een gedaagde partij. De eisende partijen vorderden schadevergoeding voor sieraden die zij in bewaring hadden gegeven aan de gedaagde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de eisende partijen de sieraden met de door hen gestelde waarde in bewaring hebben gegeven. De rechtbank oordeelde dat de eisende partijen niet in hun bewijs zijn geslaagd, ondanks het horen van getuigen en het overleggen van bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat de inhoud van de tas op het moment van afgifte en het ophalen niet kon worden vastgesteld, evenals de waarde van de sieraden. De vorderingen van de eisende partijen zijn afgewezen, en zij zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn vastgesteld op € 6.033,00. De rechtbank benadrukte dat het op de weg van de eisende partijen had gelegen om de inhoud en waarde van de sieraden beter te onderbouwen, wat niet is gebeurd. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. I.W.M. Olthof.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/400506 / HA ZA 22-93 / 1547
Vonnis van 12 juli 2023
in de zaak van

1.[eisende partij 1] ,

te [plaats] ,
2.
[eisende partij 2],
te [plaats] ,
3.
[eisende partij 3],
te [plaats] ,
4.
[eisende partij 4],
te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisende partijen] ,
advocaat: mr. L.P. Quist te Dordrecht,
tegen
[gedaagde partij],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. P. van Huizen te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- het proces-verbaal van enquête zijdens [eisende partijen] van 12 januari 2023;
- het proces-verbaal van enquête zijdens [eisende partijen] van 7 maart 2023;
- de akte houdende overlegging producties tevens verstrekking verhinderdagen van 22 maart 2023 van [eisende partijen] ;
- de akte overlegging productie van 25 april 2023 van [gedaagde partij] ;
- het proces-verbaal van contra-enquête zijdens [gedaagde partij] van 25 april 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in haar tussenvonnis van 26 oktober 2022 heeft overwogen en beslist en neemt dat in het hiernavolgende tot uitgangspunt, tenzij en voor zover hierna anders staat vermeld. In voormeld tussenvonnis is aan [eisende partijen] opgedragen om te bewijzen:
dat in de tas die zij in bewaring heeft gegeven op het moment van overdracht aan [gedaagde partij] sieraden bevonden met een waarde van € 69.350,00; en
dat de sieraden zoals genoemd onder a zich niet meer in de tas bevonden onmiddellijk op het moment van teruggave door [gedaagde partij] aan [eisende partijen] op 13 juni 2017.
2.2.
[eisende partijen] heeft vervolgens een aantal getuigen opgeroepen en twee e-mails als aanvullende producties overlegd. De rechtbank is van oordeel dat [eisende partijen] niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
De overgelegde stukken
2.3.
Bij e-mail van 20 november 2017 heeft Nationale Nederlanden, de verzekeraar van [gedaagde partij] , [eisende partijen] onder meer bericht:
Onze verzekerde heeft bij ons de schade gemeld. Het gaat om u vermiste sieraden.
2.4.
Bij e-mail van 12 juli 2018 heeft Nationale Nederlanden onder meer het volgende aan [eisende partijen] laten weten:
Onze verzekerde had de beschikking over uw sieraden en had uw sieraden in zijn kluis. De sieraden zijn gestolen. Volgens de polisvoorwaarden is schade een aantal opgesomde zaken waarover een verzekerde beschikt niet verzekerd. Voor schade of verlies van andere zaken waarover verzekerde beschikt, zoals sieraden, geldt een maximum vergoeding van € 12.500,00 per gebeurtenis.
Wij zijn bereid om zonder erkenning van aansprakelijkheid een totaal bedrag van € 12.500,00 te vergoeden.
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisende partijen] aan [gedaagde partij] sieraden in bewaring heeft gegeven en evenmin dat de verzekeraar van [gedaagde partij] een bedrag heeft uitgekeerd dat vervolgens aan [eisende partijen] is betaald. Wel betwist [gedaagde partij] dat de sieraden de door [eisende partijen] gestelde waarde hebben en dat deze uit zijn kluis zijn gestolen. Volgens [eisende partijen] blijkt uit voormelde e-mailcorrespondentie dat [gedaagde partij] erkent dat hij de sieraden in bewaring heeft genomen en dat deze gedurende de periode van bewaring zijn gestolen. Dit laatste blijkt echter niet uit voormelde e-mailcorrespondentie. Niet gebleken is dat de verzekeraar wist om welke sieraden het precies ging, hetgeen voor [gedaagde partij] nu juist de vraag is. Het ligt daarom niet voor de hand dat hij zijn verzekeraar daarover heeft geïnformeerd. In de e-mail kan dan ook geen erkenning van [gedaagde partij] worden gelezen. Daarbij komt dat, ook als dit juist zou zijn, daarmee nog niet is vast komen te staan dat [eisende partijen] aan [gedaagde partij] sieraden in bewaring heeft gegeven met een waarde van € 69.350,00. Het voorgaande kan dan ook niet bijdragen aan het door [eisende partijen] te leveren bewijs.
2.6.
Ten bewijze van de waarde van de sieraden heeft [eisende partijen] de aangifte overgelegd die zij op 8 juli 2017 bij de politie heeft gedaan met daarbij een lijst met de volgens haar ontvreemde zaken. Deze bijlage vermeldt een omschrijving van de sieraden. In een door [eisende partijen] zelf opgesteld overzicht worden deze sieraden nader omschreven en zijn foto’s gevoegd waarop volgens [eisende partijen] zichtbaar is dat deze sieraden door hen worden gedragen. Ook heeft zij stukken overgelegd waaruit volgt dat [betrokkene 1] als pandbelener een beleningsovereenkomst heeft gesloten met de ‘Stadsbank van Lening’ van de gemeente Amsterdam en dat deze stadsbank een aantal goederen heeft ontvangen zoals vermeld in die stukken tegen de daarin vermelde waarde.
2.7.
Ook als juist is, zoals [eisende partijen] stelt, dat hieruit volgt dat zij sieraden in onderpand heeft gegeven tegen de waarde zoals vermeld in deze stukken, volgt hieruit nog niet dat [eisende partijen] aan [gedaagde partij] (dezelfde) sieraden in bewaring heeft gegeven met een waarde van € 69.350,00. De stukken zeggen immers niets over de sieraden die [eisende partijen] aan [gedaagde partij] heet afgegeven. Daarbij komt dat de verpande goederen in de stukken niet nader worden omschreven. Daarnaast zijn deze stukken gesteld op naam van [betrokkene 1] , die geen partij is bij deze procedure. Het voorgaande kan dan ook niet bijdragen aan het door [eisende partijen] te leveren bewijs.
2.8.
Bewijs van de stelling van [eisende partijen] blijkt evenmin uit het taxatierapport dat zij door juwelier [bedrijf 1] heeft laten opstellen. Het rapport is immers opgesteld op basis van de door [eisende partijen] verstrekte omschrijving van de sieraden. Hieruit blijkt niet dat zij deze sieraden ook aan [gedaagde partij] in bewaring heeft gegeven.
De verhoorde getuigen
2.9.
[eisende partijen] heeft onder anderen de heer [getuige 1] gehoord als getuige. Hij verklaarde onder meer dat hij drie jaar na de diefstal betrokken is geraakt bij de zaak toen [eisende partijen] zijn bedrijf [bedrijf 2] opdracht gaf de diefstal te onderzoeken. Hij heeft niet gezien welke sieraden in bewaring zijn gegeven of zijn opgehaald door [eisende partijen] Dit laatste geldt ook voor de getuige de heer [getuige 2] , die eerst in 2018 vanuit de kerk bij de zaak is betrokken en een gesprek heeft georganiseerd tussen partijen. De getuige de heer [getuige 3] heeft eveneens verklaard niet te hebben gezien dat [eisende partijen] sieraden bracht bij [gedaagde partij] . Zo’n veertien dagen na de diefstal heeft hij lege doosjes gezien. Ook de getuige de heer [getuige 4] verklaard niet te hebben gezien dat sieraden in bewaring zijn gegeven bij [gedaagde partij] en evenmin dat deze zijn opgehaald. Gelet hierop kunnen deze verklaringen niet bijdragen aan het door [eisende partijen] te leveren bewijs.
2.10.
Partijgetuige [eisende partij 4] verklaart over de afgifte en vervolgens het ophalen van de sieraden als volgt:
Mijn moeder is toen naar mij toe gekomen met de spullen. Dit was een dichte tas, deze was dicht geknoopt. Ik heb niet in de tas gekeken. Vervolgens is mijn moeder samen met mijn man, [naam echtgenoot] , in de auto gestapt en naar meneer [gedaagde partij] gereden. Ik was daar niet bij.
Ik heb samen met mijn man de tas opgehaald bij meneer [gedaagde partij] in juni 2017. Ik had een grote boodschappentas bij mij. Ik heb aangebeld, mevrouw [gedaagde partij] deed de deur open. Zij heeft twee tassen, een van mij en een van mijn moeder, in de boodschappentas gelegd. De tas van mijn moeder was nog net zo dicht geknoopt als ik hem gezien heb voordat hij werd afgegeven bij meneer [gedaagde partij] . Ik heb de tas van mijn moeder niet open gemaakt.
We zijn naar mijn huis gereden en ik heb de tas in de huiskamer gelegd. Ik heb mijn moeder gebeld of ze de spullen kwam ophalen. Mijn moeder was er ongeveer een kwartier later. Zij pakte de tas op en voelde direct dat er niks in zat. We hebben vervolgens gekeken in de doosjes, alle doosjes waren leeg.
2.11.
Uit het voorgaande volgt dat [eisende partij 4] noch op de hoogte was van de inhoud van de tas die zij in bewaring aan [eisende partijen] heeft afgegeven, noch van de waarde die deze sieraden vertegenwoordigden. Zij heeft immers niet in de tas gekeken die haar moeder haar gaf en was niet bij de afgifte aan [gedaagde partij] . Zij kan dan ook niet verklaren over de vraag of deze sieraden zich op 13 juni 2017 in de tas bevonden.
2.12.
Partijgetuige [eisende partij 3] heeft onder meer verklaard:
In de tas die aan meneer [gedaagde partij] in bewaring is gegeven zaten sieraden van mij, mijn zoon en mijn moeder. Er zat een halsketting in met parels en stenen en een halsketting met hartjes en stenen. Wij bewaarden de doosjes met sieraden altijd in die tas, daarom weet ik dat. Mijn moeder keek altijd op vrijdag naar de sieraden. (…) Mijn moeder heeft mij verteld dat ze de tas met sieraden naar meneer [gedaagde partij] heeft gebracht. Dit heeft zij samen met mijn zwager [naam zwager] gedaan. Ik was er niet bij, ik hoorde het achteraf.
Toen de tas is opgehaald, was ik daar ook niet bij. (…) Toen ik thuis kwam uit mijn werk heeft mijn moeder mij verteld dat de sieraden weg waren. Ik ben dus ook niet aanwezig geweest toen de tas werd open gemaakt.
2.13.
Uit het voorgaande volgt weliswaar dat [eisende partij 3] een aantal sieraden benoemt die volgens haar in bewaring waren gegeven aan [gedaagde partij] , maar ook dat zij bij de daadwerkelijke afgifte aan [gedaagde partij] en het vervolgens ophalen en openen van de tas niet aanwezig was. Evenmin kan zij verklaren over de waarde die de sieraden vertegenwoordigden.
2.14.
Partijgetuige [eisende partij 1] heeft onder andere verklaard:
Ik heb de tas waar de sieraden in zouden hebben gezeten naar meneer [gedaagde partij] gebracht. Alle sieraden waarover ik bij de politie heb verklaard zaten in die tas. U vraagt mij hoe ik dat weet. Elke vrijdag is een belangrijke dag in onze cultuur. Ik checkte dan altijd alle sieraden. Voordat ik de tas naar meneer [gedaagde partij] heb gebracht heb ik ook alle doosjes met sieraden gecontroleerd. (…) Meneer [gedaagde partij] vertelde dat hij een kluis had en wij mochten de sieraden bij hem brengen, hij zei dat het bij hem veilig lag. Begin van de middag heb ik gecontroleerd of de sieraden in de doosjes zaten. Dat was het geval. Ik heb de tas bij mij gehouden en aan niemand anders gegeven totdat ik deze aan meneer [gedaagde partij] heb gegeven. Ik ben niet bij meneer [gedaagde partij] binnen geweest. De tas is niet geopend in mijn bijzijn. Mijn schoonzoon, [naam zwager] , heeft mij met de auto naar meneer [gedaagde partij] gebracht. Hij is in de auto blijven zitten, ik ben alleen naar de voordeur gelopen.
Mijn dochter, [eisende partij 2] en schoonzoon [naam zwager] , hebben op 13 juni 2017 de tas weer opgehaald bij meneer [gedaagde partij] . Ik was thuis. Mijn dochter belde mij diezelfde dag dat ik de sieraden kon komen ophalen bij haar thuis. Ik ben daar naartoe gegaan, ik tilde de tas op en voelde direct dat er niets in zat. De tas was heel licht. De tas was dicht, maar was niet op dezelfde manier gesloten als ik het had gedaan. Ik had de tas met een lint gesloten, maar toen ik hem terug kreeg was het lint helemaal verkreukeld en het zat er anders omheen, gedraaid.
Toen ik de tas wegbracht zaten er 7 of 8 doosjes in. In een doosje zaten heel veel armbanden, dit doosje heb ik nooit meer terug gezien. Ik weet niet precies de geldwaarde van de sieraden, maar ik schat dat deze wel een ton waard waren. De doosjes die ik terug heb gekregen, heb ik meegenomen vandaag, die doosjes zijn leeg.
2.15.
Uit het voorgaande volgt dat [eisende partij 1] de inhoud van de tas voor afgifte aan [gedaagde partij] heeft gecontroleerd en gezien dat alle sieraden in de doosjes zaten die daarin volgens haar hadden moeten zitten. Zij was niet bij het ophalen van de tas aanwezig maar wel bij het openen daarvan, toen zij ontdekte dat de doosjes leeg waren. Uit haar verklaring blijkt echter niet wat de inhoud van de doosjes op 13 juni 2017 had moeten zijn. Zij verklaart weliswaar dat de inhoud overeenkomt met de bijlage bij de aangifte van de politie, maar haar enkele verklaring is onvoldoende om deze stelling te onderbouwen. Daarin weegt mee dat [eisende partij 1] verklaart in de hoedanigheid van partijgetuige in de zin van artikel 164 lid 2 Rv. Haar verklaring over door haar te bewijzen feiten kan daarom geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Daarvan is niet gebleken. Voormelde bijlage is immers ook door partijen zelf opgesteld, zodat de bewijskracht daarvan ook beperkt is.
2.16.
Uit de verklaring van [naam echtgenoot] tot slot volgt onder meer:
Ik ben er bij aanwezig geweest toen de tas bij meneer [gedaagde partij] is gebracht. Dit was samen met mijn schoonmoeder, [eisende partij 1] . Wij zijn met de auto naar meneer [gedaagde partij] gegaan. Ik heb niet in de tas gekeken. Mijn vrouw heeft mij verteld dat er sieraden in de tas zaten, ik heb dit niet zelf gezien. Mijn schoonmoeder wachtte die dag samen met mijn vrouw in mijn huis. Ik heb mijn schoonmoeder opgehaald met de tas en haar naar meneer [gedaagde partij] gebracht. Ik ben bij meneer [gedaagde partij] niet uitgestapt, mijn schoonmoeder heeft de tas naar de voordeur gebracht. Zij heeft de tas overhandigd en kwam direct weer terug naar de auto. Er is niet in de tas gekeken voor zover ik heb gezien.
Ik was er bij toen we de tas hebben opgehaald. (…) Ik ben in de auto blijven zitten en [eisende partij 2] heeft de tas aangepakt bij de voordeur. De echtgenote van meneer [gedaagde partij] heeft de tas aan haar gegeven. Ook toen is er niet in de tas gekeken voor zover ik heb gezien. [eisende partij 2] heeft de tas aangepakt, is in de auto gestapt en we zijn naar huis gereden.
Thuis heeft [eisende partij 2] de tas in de woonkamer op de grond gezet. Wij hebben direct mijn schoonmoeder gebeld. Mijn schoonmoeder is direct gekomen. Zij tilde de tas op en zei dat deze niet zwaar was. De tas was leeg. (…) Toen zij de doosjes openmaakte en zag dat ze leeg waren, was ik daarbij en heb ik dat ook gezien.
2.17.
Uit het voorgaande volgt dat [naam echtgenoot] weliswaar aanwezig was bij de afgifte, het ophalen en openen van de tas die aan [gedaagde partij] in bewaring was gegeven, maar ook dat hij de inhoud van de tas vóór afgifte niet zelf heeft gezien. Bovendien volgt uit zijn verklaring dat de tas zowel bij het afgeven als het ophalen bij [gedaagde partij] niet is opengemaakt.
2.18.
Dit laatste volgt ook de verklaringen die [gedaagde partij] zelf en zijn echtgenote hebben afgelegd ter gelegenheid van de contra-enquête. Uit die verklaringen volgt bovendien dat zij beiden weliswaar op de hoogte waren van het feit dat zich sieraden zouden moeten bevinden in de tas, maar ook dat zij niet wisten om hoeveel sieraden het ging, van welke soort of van welke waarde.
Conclusie
2.19.
De conclusie is dat niet is komen vast te staan wat de inhoud was van de tas op het van afgifte en op het moment van ophalen en evenmin welke waarde deze sieraden vertegenwoordigden. Dit betekent dat [eisende partijen] niet is geslaagd in het leveren van het onder r.o. 2.1 vermelde bewijs. De vorderingen van [eisende partijen] zullen daarom worden afgewezen.
2.20.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het op de weg van [eisende partijen] had gelegen om feiten en omstandigheden aan te dragen om de inhoud van de tas en waarde van de sieraden te onderbouwen, bijvoorbeeld door zowel bij afgifte als bij ontvangst een lijst op te stellen van goederen die in bewaring werden gegeven met foto’s daarbij en deze zo nodig door alle partijen te laten ondertekenen. Dit is echter niet gebeurd. Evenmin is gebleken dat de inhoud van de tas en de waarde van de sieraden aan [gedaagde partij] is meegedeeld, zodat hij daarnaar had kunnen handelen. De gevolgen van dit nalaten kunnen niet op [gedaagde partij] worden afgewenteld.
2.21.
[eisende partijen] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de kosten van de contra-enquête. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- kosten getuigen
0,00
- salaris advocaat
4.732,00
(4 punten × € 1.183,00)
Totaal
6.033,00
2.22.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.23.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eisende partijen] af,
3.2.
veroordeelt [eisende partijen] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot dit vonnis vastgesteld op € 6.033,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eisende partijen] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisende partijen] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.