ECLI:NL:RBGEL:2023:5160

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
05.240632.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van ouders bij GHB-intoxicatie van minderjarige dochter

Op 14 september 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige vrouw uit Velddriel en een 23-jarige man uit Kamerik. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren voor het verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig handelen, waardoor hun (stief)dochtertje zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door een GHB-intoxicatie. De man kreeg daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. De zaak kwam aan het licht na een incident op 2 mei 2022, waarbij de 2,5-jarige dochter van de vrouw onwel werd en in het ziekenhuis GHB in haar bloed en urine werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw, als moeder, een bijzondere zorgplicht had en verwijtbaar onvoorzichtig was geweest door niet te zorgen dat de GHB veilig werd opgeborgen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel, en dat de vrouw haar dochter in een hulpeloze toestand had gebracht. De rechtbank sprak de vrouw vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.240632.22
Datum uitspraak : 14 september 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. A. Kortrijk, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
31 augustus 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 30 april 2022 tot en met 02 mei 2022 te Velddriel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig onvoldoende toezicht op de veiligheid van nader te noemen [slachtoffer] heeft gehouden door een hoeveelheid van een middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid Gammahydroxyboterzuur (GHB), in een woning gelegen aan de [adres] toe te laten en/of te laten verblijven en/of (daarbij) onvoldoende (toe)zicht op voornoemd middel te houden en/of voornoemd middel onvoldoende veilig op te bergen, waardoor het aan haar en/of haar mededader(s) schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een GHB intoxicatie, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
2
zij in of omstreeks de periode van 30 april 2022 tot en met 02 mei 2022 te Velddriel, in een woning gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) tot wiens/wier onderhoud, verpleging of verzorging zij, verdachte, als moeder van haar minderjarige dochter [slachtoffer] krachtens wet/overeenkomst in elk geval krachtens wet en/of overeenkomst verplicht was,
in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, door onvoldoende toezicht op de veiligheid van voornoemde [slachtoffer] te houden en/of een hoeveelheid van een middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid Gammahydroxyboterzuur (GHB), in een woning gelegen aan de [adres] toe te laten en/of te laten verblijven en/of (daarbij) onvoldoende (toe)zicht op voornoemd middel te houden en/of voornoemd middel onvoldoende veilig op te bergen, waardoor voornoemde [slachtoffer] in contact kon komen met voornoemd middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 2 mei 2022 is [slachtoffer] , de toen 2,5 jaar oude dochter van [verdachte] en stiefdochter van medeverdachte [medeverdachte] , in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] in Velddriel onwel geworden. Nadat [slachtoffer] met spoed was opgenomen in het ziekenhuis werd tijdens nader onderzoek GHB in haar bloed en urine aangetroffen. [2] [medeverdachte] had enige tijd hiervoor voor hemzelf en [verdachte] een flesje GHB in huis gehaald. Het flesje GHB had hij na gebruik niet direct weggegooid, maar hoog op de bar gezet. [3] [verdachte] wist dat [medeverdachte] GHB in huis had gehaald en dat het flesje waarin die GHB zat op de bar stond. [4] [slachtoffer] is op 2 mei 2022, tot aan de spoedopname, niet het huis uit geweest.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van feit 1. In de gegeven omstandigheden is geen sprake van schuld in de zin van artikel 308 lid 1 Sr, omdat [verdachte] ervan uitging dat de GHB was weggegooid, dan wel in ieder geval buiten bereik van [slachtoffer] stond, en zij niet kon en had voorzien dat [slachtoffer] kennelijk op een kruk zou klimmen en vervolgens een restje GHB uit het flesje zou opdrinken.
Ook van feit 2 dient [verdachte] volgens de raadsvrouw te worden vrijgesproken. Door de GHB in huis toe te staan heeft [verdachte] geen (voorwaardelijk) opzet gehad om [slachtoffer] in gevaar te brengen, nu [medeverdachte] de GHB had weggegooid en het flesje buiten het bereik van [slachtoffer] was weggezet. Om diezelfde redenen heeft [verdachte] geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het in contact komen van [slachtoffer] met de GHB.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Onder feit 1 is aan [verdachte] ten laste gelegd medeplegen van overtreding van artikel 308 lid 1 Sr.: het culpoos veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij haar dochtertje [slachtoffer] .
Voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 308 Sr. moet sprake zijn van een min of meer grove of aanmerkelijke schuld. Het moet daarbij gaan om verwijtbare onzorgvuldigheid, nalatigheid of onvoorzichtigheid. De verdachte heeft een bepaald gevolg niet willen veroorzaken (in dit geval: de GHB-intoxicatie van [slachtoffer] ), maar dat gevolg kan haar toch worden aangerekend, omdat zij anders had moeten handelen (vermijdbaarheid) en ook anders had kunnen handelen (verwijtbaarheid). Of sprake is van dergelijke schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Ook weegt mee de zogenaamde “Garantenstellung”, waarbij voor personen in een bepaalde hoedanigheid een bijzondere zorgplicht geldt. Ten slotte is vereist dat tussen de gedraging en het gevolg voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat en dat het gevolg voldoende voorzienbaar was.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat uit de vastgestelde feiten volgt dat [slachtoffer] GHB tot zich heeft genomen die zich in de woning van de verdachten bevond. Verdachten zijn niet bekend met enige andere GHB in hun woning dan die van het flesje dat [medeverdachte] kort voor 2 mei 2022 in huis had gehaald en dat hij na gebruik op de bar had weggezet. Bij die stand van zaken gaat de rechtbank er vanuit dat [slachtoffer] GHB die zich (nog) bevond in dat op de bar weggezette flesje tot zich heeft genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is [verdachte] verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig geweest.
Door haar (niet) handelen is [slachtoffer] blootgesteld aan GHB. Immers, [verdachte] wist dat haar toenmalige partner [medeverdachte] GHB had besteld en in huis had gehaald. Het is een feit van algemene bekendheid dat GHB op de bij de Opiumwet behorende lijst I staat en dus door de wetgever wordt beschouwd als een drug waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert. Ook wist [verdachte] dat het flesje waarin de GHB zat op de bar stond. Desondanks heeft zij er niet voor gezorgd of erop toegezien dat dit flesje werd weggegooid of in ieder geval achter slot en grendel werd gezet. Aldus heeft [verdachte] niet voorkomen dat [slachtoffer] bij het flesje is gekomen en daaruit heeft gedronken, met de hiervoor genoemde GHB-intoxicatie tot gevolg. Daarbij wijst de rechtbank erop dat [verdachte] als moeder een bijzondere zorgplicht heeft waar het gaat om de bescherming en gezondheid van haar kind. Die bijzondere zorgplicht omvat ook het voorzien in en anticiperen op onvoorspelbaar, vindingrijk en door nieuwsgierigheid gedreven gedrag van jonge kinderen. Daarin is zij, door haar (niet) handelen, tekortgeschoten. Dit kan [verdachte] worden verweten in die zin dat sprake is van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag dat aan haar schuld is te wijten.
De rechtbank is verder van oordeel dat causaal verband aangenomen kan worden nu de GHB-intoxicatie van [slachtoffer] een direct gevolg is van de verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid van [verdachte] .
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 Sr. geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat die bepaling de rechter desondanks de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, indien dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Ook is het vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat artikel 308 Sr. in verband met artikel 82 Sr. strekt tot bescherming van de lichamelijke integriteit en gezondheid tegen aantasting daarvan door de schuld van een ander. Een voor de gezondheid nadelige verstoring van lichamelijke functies kan volgens de Hoge Raad, ook al is zij tijdelijk en herstelbaar, zwaar lichamelijk letsel opleveren. Ten slotte mag de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel betrekken dat [slachtoffer] een jong kind is.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat bij [slachtoffer] op enig moment sprake is geweest van verminderd bewustzijn, waarvoor de ambulance en de MMT-arts (Mobiel Medisch Team) zijn opgeroepen. Door die MMT-arts is een infuus geprikt en vervolgens heeft [slachtoffer] naloxon gekregen, hetgeen geen effect had. Daarna is een beademingsbuisje geplaatst in verband met het risico op het binnen krijgen van braaksel in de long. In het ziekenhuis is een CT-scan gemaakt van het hoofd en is onderzocht of sprake was van eventuele intoxicaties. Na enkele uren werd [slachtoffer] wakker en kon het beademingsbuisje worden verwijderd. Uiteindelijk werd bij aanvullend onderzoek GHB aangetroffen in haar bloed en urine. Naast bewustzijnsverlies is bij [slachtoffer] ook sprake geweest van een comateuze toestand. Medisch ingrijpen was spoedeisend en medische zorg was noodzakelijk. Volgens de trauma-arts was de toestand van [slachtoffer] , toen zij het ziekenhuis werd binnengebracht, kritiek.
Gelet hierop, alsmede op de jonge leeftijd van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat het lichamelijk letsel dat [slachtoffer] heeft bekomen voldoende ernstig is om naar normaal spraakgebruik als zwaar te worden aangemerkt. Hieraan doet niet af dat [slachtoffer] lichamelijk inmiddels kennelijk volledig is hersteld. Daarmee levert het letsel van [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op in de zin van artikel 308 lid 1 Sr.
De slotsom is dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht niet bewezen dat sprake is van medeplegen, nu uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] op het verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig (niet) handelen ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zij zal daarom worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen onder feit 1.
Feit 2
Onder feit 2 is aan [verdachte] ten laste gelegd medeplegen van overtreding van artikel 255 Sr.: het in hulpeloze toestand brengen en/of laten van haar dochtertje [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat op [verdachte] als moeder van [slachtoffer] krachtens de wet (artikel 1:392 BW) de wettelijke plicht rustte tot verzorging en onderhoud van [slachtoffer] , hetgeen mede inhield het dragen van de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van [slachtoffer] .
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [verdachte] er daadwerkelijk op uit was om [slachtoffer] in een hulpeloze toestand te brengen. Er is daarom geen sprake van vol opzet. De vraag is dan of sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
In deze zaak staat vast dat [medeverdachte] een flesje GHB in huis heeft gehaald en dat [verdachte] daarvan op de hoogte was. [medeverdachte] heeft het flesje GHB op enig moment op de bar gezet en heeft er dus niet voor gezorgd dat het flesje direct na gebruik werd weggegooid of achter slot en grendel werd opgeborgen. [verdachte] wist dat het flesje op de bar stond en heeft ondanks die wetenschap ook niets gedaan. Daarmee heeft zij een gevaarlijke situatie laten voortduren, nu, zoals onder feit 1 al is overwogen, het een feit van algemene bekendheid is dat GHB een gevaarlijke drug is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] door op deze wijze (niet) te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] bij het flesje kon komen en daaruit zou drinken. Dit geldt ook indien juist is wat [verdachte] en [medeverdachte] verklaren, namelijk dat de bar waarop het flesje GHB is weggezet, een hoogte van 1.60 à 1.70 meter had. Een zorgvuldige ouder moet ervan uitgaan dat een kind van 2,5 jaar op onderzoek uitgaat, voorwerpen in zijn mond probeert te stoppen en met behulp van bijvoorbeeld een stoel of kruk zelfstandig een dergelijke hoogte kan bereiken.
Het hiervoor beschreven (niet) handelen van [verdachte] maakt naar het oordeel van de rechtbank dat [slachtoffer] leven en gezondheid in gevaar zijn gebracht, terwijl zij zichzelf niet kon redden. Aldus heeft [verdachte] haar dochtertje [slachtoffer] in een hulpeloze toestand gebracht.
De slotsom is dat de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
Ook ten aanzien van dit feit acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is van medeplegen, nu uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] bij het in een hulpeloze toestand brengen van [slachtoffer] . Zij zal daarom worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen onder feit 2.
Verder acht de rechtbank niet bewezen dat [verdachte] haar dochtertje [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft
gelaten,nu [verdachte] direct nadat [slachtoffer] buiten bewustzijn raakte met [medeverdachte] 112 heeft gebeld. De rechtbank zal haar daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Eendaadse samenloop
De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich in dezelfde periode en op dezelfde plaats afspelend feitencomplex op dat [verdachte] daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 lid 1 Sr.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
zij in
of omstreeksde periode van 30 april 2022 tot en met 02 mei 2022 te Velddriel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en
/ofnalatig onvoldoende toezicht op de veiligheid van nader te noemen [slachtoffer] heeft gehouden door een hoeveelheid van een middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid Gammahydroxyboterzuur (GHB), in een woning gelegen aan de [adres] toe te laten en
/ofte laten verblijven en
/of(daarbij) onvoldoende (toe)zicht op voornoemd middel te houden en
/ofvoornoemd middel onvoldoende veilig op te bergen, waardoor het aan haar
en/of haar mededader(s)schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een GHB intoxicatie, heeft bekomen,
althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
2
zij in
of omstreeksde periode van 30 april 2022 tot en met 02 mei 2022 te Velddriel, in een woning gelegen aan de [adres] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) tot wiens
/wieronderhoud, verpleging of verzorging zij, verdachte, als moeder van haar minderjarige dochter [slachtoffer] krachtens wet
/overeenkomst in elk geval krachtens wet en/of overeenkomstverplicht was,
in een hulpeloze toestand heeft gebracht
en/of heeft gelaten, door onvoldoende toezicht op de veiligheid van voornoemde [slachtoffer] te houden en
/ofeen hoeveelheid van een middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid Gammahydroxyboterzuur (GHB), in een woning gelegen aan de [adres] toe te laten en
/ofte laten verblijven en
/of(daarbij) onvoldoende (toe)zicht op voornoemd middel te houden en
/ofvoornoemd middel onvoldoende veilig op te bergen, waardoor voornoemde [slachtoffer] in contact kon komen met voornoemd middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
feit 1:
Aan haar schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt,
en
feit 2:
Opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om ingeval van enige bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
[verdachte] heeft verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld doordat zij niets heeft gedaan om te voorkomen dat haar 2,5 jaar oude dochtertje [slachtoffer] bij een flesje kon komen waarin GHB zat en daaruit heeft gedronken, met GHB-intoxicatie van [slachtoffer] tot gevolg. Hoewel [verdachte] wist dat haar toenmalige partner [medeverdachte] GHB had besteld en in huis had gehaald, dat deze vloeistof schadelijk kon zijn voor de gezondheid en dat het flesje waarin die GHB zat op de bar stond, heeft zij er niet voor gezorgd of erop toegezien dat dit flesje voor de thuiskomst van [slachtoffer] werd weggegooid of in ieder geval achter slot en grendel werd opgeborgen. Aldus is het aan [verdachte] te wijten dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodanig dat haar leven op het spel is komen te staan. Ook heeft [verdachte] daarmee [slachtoffer] in een hulpeloze toestand gebracht. De combinatie van drugs enerzijds en kleine kinderen anderzijds in één woning brengt grote risico’s met zich. Kinderen staan in een afhankelijke positie ten opzichte van hun ouders en zouden nooit door hun ouders aan dergelijke risico’s mogen worden blootgesteld. Zij zouden daartegen juist beschermd moeten worden door hun ouders. De rechtbank rekent dit [verdachte] aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 21 augustus 2023. Daarin wordt aangegeven dat [verdachte] tijdens haar tumultueuze relatie met [medeverdachte] de nodige onrust heeft ervaren en dat nu die relatie is beëindigd het beter met haar gaat. [verdachte] verkeert in een netwerk met betrokken ouders die haar overal in steunen en voor haar klaar staan. Ook beschikt zij over stabiele huisvesting, ontvangt zij een ziektewetuitkering en is van middelengebruik geen sprake. [verdachte] heeft zich gewend tot de hulpverlening en komt haar afspraken goed na. De reclassering schat de risico’s op herhaling, letsel en het onttrekken aan voorwaarden dan ook laag in omdat de onderhavige zaak lijkt te berusten op een eenmalig incident.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Als strafverzwarende omstandigheden neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat [verdachte] op een naïeve en onverantwoorde wijze heeft gehandeld en dat zij aanvankelijk niet heeft meegewerkt aan het politie-onderzoek en haar verantwoordelijkheid voor het gebeurde niet heeft genomen. In haar voordeel weegt de rechtbank mee dat [verdachte] uiteindelijk wel openheid van zaken heeft gegeven. Ook houdt de rechtbank rekening met de fysieke en mentale gezondheidstoestand van [verdachte] , zoals die blijken uit de ter terechtzitting door de heer [begeleider] (ambulant begeleider) afgelegde verklaring en uit het hiervoor genoemde reclasseringsadvies. Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van het blanco strafblad van [verdachte] .
Alles overziend is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een taakstraf van de hierna te noemen duur aangewezen. Gelet op het tijdsverloop (de feiten dateren van mei 2022) en het feit dat bij [verdachte] geen sprake is van verslavingsproblematiek acht de rechtbank het niet opportuun om naast genoemde taakstraf nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 55, 255 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bonder (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. M. Wevers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON5R022044, gesloten op 30 augustus 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 10-14, proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] , p. 15-16, de brief van 3 mei 2022 van dr. [arts 1] , kinderarts in opleiding en dr. [arts 2] , kinderintensivist van Radboud UMC Intensive Care, p. 23-27, de brief van 6 mei 2022 van drs. [arts 3] , kinderarts-intensivist van Radboud UMC, p. 28 en de geneeskundige verklaring, p. NA-04.
3.Verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2023.
4.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2023.