ECLI:NL:RBGEL:2023:5159

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
05.240630.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor GHB-intoxicatie van minderjarige door stiefouders

Op 14 september 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige vrouw uit Velddriel en een 23-jarige man uit Kamerik. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren voor hun verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid, waardoor hun stiefdochtertje, een 2,5-jarig meisje, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door een GHB-intoxicatie. De man kreeg daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. De zaak kwam aan het licht nadat het meisje op 2 mei 2022 onwel werd en met spoed naar het ziekenhuis moest worden gebracht, waar GHB in haar bloed en urine werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte stiefvader niet voldoende toezicht had gehouden op de veiligheid van het kind en dat hij GHB in huis had gehaald, wat leidde tot de intoxicatie van het meisje. De rechtbank benadrukte de bijzondere zorgplicht die de verdachte had als stiefvader en concludeerde dat zijn handelen verwijtbaar was. De rechtbank achtte niet bewezen dat er sprake was van medeplegen met de medeverdachte, maar vond wel dat de verdachte zijn stiefdochter in een hulpeloze toestand had gebracht. De rechtbank legde een taakstraf op en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en urinecontroles.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.240630.22
Datum uitspraak : 14 september 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. P.A. van der Schee, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
31 augustus 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2022 tot en met 02 mei 2022 te Velddriel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig onvoldoende toezicht op de veiligheid van nader te noemen [slachtoffer] heeft gehouden door een hoeveelheid van een middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid Gammahydroxyboterzuur (GHB), in een woning gelegen aan de [adres 2] toe te laten en/of te laten verblijven en/of (daarbij) onvoldoende (toe)zicht op voornoemd middel te houden en/of voornoemd middel onvoldoende veilig op te bergen, waardoor het aan zijn en/of zijn mededader(s) schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een GHB intoxicatie, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
2
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2022 tot en met 02 mei 2022 te Velddriel, in een woning gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) tot wiens/wier onderhoud, verpleging of verzorging hij, verdachte, als vader van zijn minderjarige dochter [slachtoffer] krachtens wet/overeenkomst in elk geval krachtens wet en/of overeenkomst verplicht was,
in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, door onvoldoende toezicht op de veiligheid van voornoemde [slachtoffer] te houden en/of een hoeveelheid van een middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid Gammahydroxyboterzuur (GHB), in een woning gelegen aan de [adres 2] toe te laten en/of te laten verblijven en/of (daarbij) onvoldoende (toe)zicht op voornoemd middel te houden en/of voornoemd middel onvoldoende veilig op te bergen, waardoor voornoemde [slachtoffer] in contact kon komen met voornoemd middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 2 mei 2022 is [slachtoffer] , de toen 2,5 jaar oude dochter van medeverdachte [medeverdachte] en stiefdochter van [verdachte] , in de woning van [medeverdachte] en [verdachte] in Velddriel onwel geworden. Nadat [slachtoffer] met spoed was opgenomen in het ziekenhuis werd tijdens nader onderzoek GHB in haar bloed en urine aangetroffen. [2] [verdachte] had enige tijd hiervoor voor hemzelf en [medeverdachte] een flesje GHB in huis gehaald. Het flesje GHB had hij na gebruik niet direct weggegooid, maar hoog op de bar gezet. [3] [slachtoffer] is op 2 mei 2022, tot aan de spoedopname, niet het huis uit geweest.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van feit 1 nu er geen sprake is van schuld. Het in huis halen van GHB levert geen verwijtbare onvoorzichtigheid/ onachtzaamheid op. Ook is tussen het in huis halen van GHB en de GHB-intoxicatie van [slachtoffer] niet een dusdanig verband aanwezig dat het gevolg hiervan redelijkerwijs aan [verdachte] kan worden toegerekend. Bovendien was niet voorzienbaar dat schending van een zorgvuldigheidsnorm tot de GHB-intoxicatie van [slachtoffer] zou leiden.
Ook van feit 2 dient [verdachte] volgens de raadsman te worden vrijgesproken. [slachtoffer] is niet in een hulpeloze toestand komen te verkeren, nu [verdachte] en [medeverdachte] direct nadat [slachtoffer] onwel was geworden 112 hebben gebeld. Voorts heeft [verdachte] geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het aan [slachtoffer] onthouden van het noodzakelijke levensonderhoud dan wel verzorging, noch op het in hulpeloze toestand brengen dan wel laten van [slachtoffer] .
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Onder feit 1 is aan [verdachte] ten laste gelegd medeplegen van overtreding van artikel 308 lid 1 Sr.: het culpoos veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij zijn stiefdochtertje [slachtoffer] .
Voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 308 Sr. moet sprake zijn van een min of meer grove of aanmerkelijke schuld. Het moet daarbij gaan om verwijtbare onzorgvuldigheid, nalatigheid of onvoorzichtigheid. De verdachte heeft een bepaald gevolg niet willen veroorzaken (in dit geval: de GHB-intoxicatie van [slachtoffer] ), maar dat gevolg kan hem toch worden aangerekend, omdat hij anders had moeten handelen (vermijdbaarheid) en ook anders had kunnen handelen (verwijtbaarheid). Of sprake is van dergelijke schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Ook weegt mee de zogenaamde “Garantenstellung”, waarbij voor personen in een bepaalde hoedanigheid een bijzondere zorgplicht geldt. Ten slotte is vereist dat tussen de gedraging en het gevolg voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat en dat het gevolg voldoende voorzienbaar was.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat uit de vastgestelde feiten volgt dat [slachtoffer] GHB tot zich heeft genomen die zich in de woning van de verdachten bevond. Verdachten zijn niet bekend met enige andere GHB in hun woning dan die van het flesje dat [verdachte] kort voor 2 mei 2022 in huis had gehaald en dat hij na gebruik op de bar had weggezet. Bij die stand van zaken gaat de rechtbank er vanuit dat [slachtoffer] GHB die zich (nog) bevond in dat op de bar weggezette flesje tot zich heeft genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is [verdachte] verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig geweest. Door zijn (niet) handelen is [slachtoffer] blootgesteld aan GHB. Immers, [verdachte] had GHB besteld en in huis gehaald. Het is een feit van algemene bekendheid dat GHB op de bij de Opiumwet behorende lijst I staat en dus door de wetgever wordt beschouwd als een drug waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert. [verdachte] wist ook dat GHB gevaarlijk was, nu hij heeft verklaard dat hij het flesje waarin de GHB zat hoog had weggezet zodat de kinderen er niet bij konden komen. Door dat flesje kennelijk hoog op de bar te zetten en niet ervoor te zorgen of erop toe te zien dat dat flesje werd weggegooid of in ieder geval achter slot en grendel werd gezet heeft [verdachte] echter niet voorkomen dat [slachtoffer] bij het flesje is gekomen en daaruit heeft gedronken, met de hiervoor genoemde GHB-intoxicatie tot gevolg. Daarbij wijst de rechtbank erop dat [verdachte] als stiefvader een bijzondere zorgplicht heeft waar het gaat om de bescherming en gezondheid van [slachtoffer] , nu [slachtoffer] ook aan zijn zorg was toevertrouwd. Die bijzondere zorgplicht omvat ook het voorzien in en anticiperen op onvoorspelbaar, vindingrijk en door nieuwsgierigheid gedreven gedrag van jonge kinderen. Daarin is hij, door zijn (niet) handelen, tekortgeschoten. Dit kan [verdachte] worden verweten in die zin dat sprake is van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag dat aan zijn schuld is te wijten.
De rechtbank is verder van oordeel dat causaal verband aangenomen kan worden nu de GHB-intoxicatie van [slachtoffer] een direct gevolg is van de verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid van [verdachte] .
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 Sr. geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat die bepaling de rechter desondanks de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, indien dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Ook is het vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat artikel 308 Sr. in verband met artikel 82 Sr. strekt tot bescherming van de lichamelijke integriteit en gezondheid tegen aantasting daarvan door de schuld van een ander. Een voor de gezondheid nadelige verstoring van lichamelijke functies kan volgens de Hoge Raad, ook al is zij tijdelijk en herstelbaar, zwaar lichamelijk letsel opleveren. Ten slotte mag de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel betrekken dat [slachtoffer] een jong kind is.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat bij [slachtoffer] op enig moment sprake is geweest van verminderd bewustzijn, waarvoor de ambulance en de MMT-arts (Mobiel Medisch Team) zijn opgeroepen. Door die MMT-arts is een infuus geprikt en vervolgens heeft [slachtoffer] naloxon gekregen, hetgeen geen effect had. Daarna is een beademingsbuisje geplaatst in verband met risico’s op het binnen krijgen van braaksel in de long. In het ziekenhuis is een CT-scan gemaakt van het hoofd en is onderzocht of sprake was van eventuele intoxicaties. Na enkele uren werd [slachtoffer] wakker en kon het beademingsbuisje worden verwijderd. Uiteindelijk werd bij aanvullend onderzoek GHB aangetroffen in haar bloed en urine. Naast bewustzijnsverlies is bij [slachtoffer] ook sprake geweest van een comateuze toestand. Medisch ingrijpen was spoedeisend en medische zorg was noodzakelijk. Volgens de trauma-arts was de toestand van [slachtoffer] , toen zij het ziekenhuis werd binnengebracht, kritiek.
Gelet hierop, alsmede op de jonge leeftijd van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat het lichamelijk letsel dat [slachtoffer] heeft bekomen voldoende ernstig is om naar normaal spraakgebruik als zwaar te worden aangemerkt. Hieraan doet niet af dat [slachtoffer] lichamelijk inmiddels kennelijk volledig is hersteld. Daarmee levert het letsel van [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op in de zin van artikel 308 lid 1 Sr.
De slotsom is dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht niet bewezen dat sprake is van medeplegen, nu uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] bij het verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig (niet) handelen ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hij zal daarom worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen onder feit 1.
Feit 2
Onder feit 2 is aan [verdachte] ten laste gelegd medeplegen van overtreding van artikel 255 Sr.: het in hulpeloze toestand brengen en/of laten van zijn stiefdochtertje [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [verdachte] zich heeft opgesteld als degene die [slachtoffer] mede feitelijk verzorgde en opvoedde zonder dat hem het ouderlijk gezag toekwam als bedoeld in artikel 1:248 BW. Hieruit volgt dat op [verdachte] ingevolge artikel 1:248 BW in verbinding met artikel 1:247 BW de wettelijke plicht rustte tot verzorging en onderhoud van [slachtoffer] , hetgeen mede inhield het dragen van de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van [slachtoffer] .
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [verdachte] er daadwerkelijk op uit was om [slachtoffer] in een hulpeloze toestand te brengen. Er is daarom geen sprake van vol opzet. De vraag is dan of sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
In deze zaak staat vast dat [verdachte] een flesje GHB in huis heeft gehaald en dat hij dat flesje op enig moment op de bar heeft gezet. Aldus heeft [verdachte] er niet voor gezorgd dat het flesje direct na gebruik werd weggegooid of achter slot en grendel werd opgeborgen. Daarmee heeft hij een gevaarlijke situatie laten voortduren, nu, zoals onder feit 1 al is overwogen, het een feit van algemene bekendheid is dat GHB een gevaarlijke drug is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] door op deze wijze (niet) te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] bij het flesje kon komen en daaruit zou drinken. Dit geldt ook indien juist is wat [verdachte] en [medeverdachte] verklaren, namelijk dat de bar waarop het flesje GHB is weggezet, een hoogte van 1.60 à 1.70 meter had. Een zorgvuldige ouder moet ervan uitgaan dat een kind van 2,5 jaar op onderzoek uitgaat, voorwerpen in zijn of haar mond probeert te stoppen en met behulp van bijvoorbeeld een stoel of kruk zelfstandig een dergelijke hoogte kan bereiken.
Het hiervoor beschreven (niet) handelen van [verdachte] maakt naar het oordeel van de rechtbank dat [slachtoffer] ’s leven en gezondheid in gevaar zijn gebracht, terwijl zij zichzelf niet kon redden. Aldus heeft [verdachte] zijn stiefdochtertje [slachtoffer] in een hulpeloze toestand gebracht.
De slotsom is dat de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
Ook ten aanzien van dit feit acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is van medeplegen, nu uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] bij het in een hulpeloze toestand brengen van [slachtoffer] . Hij zal daarom worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen onder feit 2.
Verder acht de rechtbank niet bewezen dat [verdachte] zijn stiefdochtertje [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gelaten, nu [verdachte] direct nadat [slachtoffer] buiten bewustzijn raakte met [medeverdachte] 112 heeft gebeld. De rechtbank zal hem daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Eendaadse samenloop
De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich in dezelfde periode en op dezelfde plaats afspelend feitencomplex op dat [verdachte] daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 lid 1 Sr.

3. De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij in
of omstreeksde periode van 30 april 2022 tot en met 02 mei 2022 te Velddriel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en
/ofnalatig onvoldoende toezicht op de veiligheid van nader te noemen [slachtoffer] heeft gehouden door een hoeveelheid van een middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid Gammahydroxyboterzuur (GHB), in een woning gelegen aan de [adres 2] toe te laten en
/ofte laten verblijven en
/of(daarbij) onvoldoende (toe)zicht op voornoemd middel te houden en
/ofvoornoemd middel onvoldoende veilig op te bergen, waardoor het aan zijn
en/of zijn mededader(s)schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een GHB intoxicatie, heeft bekomen,
althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;2
hij in
of omstreeksde periode van 30 april 2022 tot en met 02 mei 2022 te Velddriel, in een woning gelegen aan de [adres 2] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) tot wiens
/wieronderhoud, verpleging of verzorging hij, verdachte, als vader van zijn minderjarige dochter [slachtoffer] krachtens wet
/overeenkomst in elk geval krachtens wet en/of overeenkomstverplicht was,
in een hulpeloze toestand heeft gebracht
en/of heeft gelaten, door onvoldoende toezicht op de veiligheid van voornoemde [slachtoffer] te houden en
/ofeen hoeveelheid van een middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid Gammahydroxyboterzuur (GHB), in een woning gelegen aan de [adres 2] toe te laten en
/ofte laten verblijven en
/of(daarbij) onvoldoende (toe)zicht op voornoemd middel te houden en
/ofvoornoemd middel onvoldoende veilig op te bergen, waardoor voornoemde [slachtoffer] in contact kon komen met voornoemd middel voorkomende op Lijst I van de Opiumwet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
feit 1:
Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt,
en
feit 2:
Opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om ingeval van enige bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
[verdachte] heeft verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld doordat hij niets heeft gedaan om te voorkomen dat zijn 2,5 jaar oude stiefdochtertje [slachtoffer] bij een flesje kon komen waarin GHB zat en daaruit heeft gedronken, met GHB-intoxicatie van [slachtoffer] tot gevolg. [verdachte] heeft de GHB besteld en in huis gehaald, wetende dat GHB schadelijk kon zijn voor de gezondheid, en het flesje waarin die GHB zat na gebruik op de bar gezet, maar er niet voor gezorgd of erop toegezien dat dit flesje voor de thuiskomst van [slachtoffer] werd weggegooid of in ieder geval achter slot en grendel werd opgeborgen. Aldus is het aan [verdachte] te wijten dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodanig dat haar leven op het spel is komen te staan. Ook heeft [verdachte] daarmee [slachtoffer] in een hulpeloze toestand gebracht. De combinatie van drugs enerzijds en kleine kinderen anderzijds in één woning brengt grote risico’s met zich. Kinderen staan in een afhankelijke positie ten opzichte van hun (stief-)ouders en zouden nooit door hen aan dergelijke risico’s mogen worden blootgesteld. Zij zouden daartegen juist beschermd moeten worden door hun (stief-)ouders. De rechtbank rekent dit [verdachte] aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 23 augustus 2023. Daarin wordt aangegeven dat de problematische relatie met [medeverdachte] inmiddels is beëindigd en dat de kinderen onder voogdij van grootouders zijn geplaatst, waarmee het directe risico voor de kinderen is afgenomen. [verdachte] woont bij zijn ouders, heeft werk en een inkomen en zegt sinds kort geen middelen meer te gebruiken en zijn gebruikende vrienden achter zich te hebben gelaten. De reclassering geeft aan dat hierop geen controle is geweest en dat interventies op het gebied van middelengebruik niet hebben plaatsgevonden. Vanuit Lister is er hulpverlening ingezet en dit verloopt positief en zal binnenkort worden overgedragen aan het wijkteam. De reclassering is van mening dat, ondanks dat er positieve stappen gemaakt zijn in praktische zin, er interventies moeten worden ingezet op de criminogene factoren. Daarnaast moet er duidelijkheid komen over het middelengebruik, op basis van urinecontroles. Psychodiagnostisch onderzoek naar de achtergrond van het middelengebruik en de eerdere leerproblemen in combinatie met urinecontroles zal moeten uitwijzen of een ambulante behandeling geïndiceerd is of dat de problematiek aangepakt kan worden binnen een leefstijltraining (gericht op het middelengebruik). De reclassering adviseert daarom bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering;
- Ambulante behandeling; en
- Urinecontroles.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Als strafverzwarende omstandigheden neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat [verdachte] degene is geweest die de GHB in huis heeft gehaald en dat hij vervolgens op een naïeve en onverantwoorde wijze heeft gehandeld. Ook heeft [verdachte] aanvankelijk niet meegewerkt aan het politie-onderzoek en heeft hij zijn verantwoordelijkheid voor het gebeurde niet genomen. In het voordeel van [verdachte] weegt de rechtbank mee dat hij uiteindelijk wel openheid van zaken heeft gegeven. Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop (de feiten dateren van mei 2022) en de persoonlijke omstandigheden zoals die ter terechtzitting door de raadsman verder naar voren zijn gebracht en met stukken zijn onderbouwd. Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van het nagenoeg blanco strafblad van [verdachte] .
Alles overziend is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een taakstraf van de hierna te noemen duur aangewezen. Gelet op de thans bestaande onduidelijkheid over het middelengebruik van [verdachte] zal de rechtbank voorts overgaan tot het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden koppelen zoals opgenomen in het reclasseringsadvies.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 255 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
• stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als bijzondere voorwaarden:
- Verdachte zal zich binnen vijf dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij Inforsa reclassering op het adres Wittevrouwenkade 6 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- Verdachte werkt mee aan diagnostisch onderzoek en behandeling door Inforsa verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener (indien geïndiceerd) of een training gericht op het middelengebruik, te bepalen door de reclassering. De behandeling/training duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- Verdachte werkt mee aan urinecontroles om zicht te krijgen op het middelengebruik. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 legt op een
taakstraf van 120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bonder (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. M. Wevers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON5R022044, gesloten op 30 augustus 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 10-14, proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] , p. 15-16, de brief van 3 mei 2022 van dr. [arts 1] , kinderarts in opleiding en dr. [arts 2] , kinderintensivist van Radboud UMC Intensive Care, p. 23-27, de brief van 6 mei 2022 van drs. [arts 3] , kinderarts-intensivist van Radboud UMC, p. 28 en de geneeskundige verklaring, p. NA-04.
3.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2023.