ECLI:NL:RBGEL:2023:5154

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
10007791 \ CV EXPL 22-5295
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging kredietovereenkomst en terugbetaling kredietsom na ambtshalve vernietiging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De zaak betreft een kredietovereenkomst die door de kantonrechter ambtshalve is vernietigd. De achtergrond van de zaak is dat de gedaagde partij een creditcard had ontvangen van ING, maar dat er onduidelijkheid bestond over de kredietovereenkomst en de bijbehorende verplichtingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat ING niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen en dat de kredietwaardigheidstoets correct is uitgevoerd. Hierdoor is de kantonrechter van mening dat de kredietovereenkomst niet rechtsgeldig is en heeft deze vernietigd op grond van artikel 3:40 lid 2 BW.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij de kredietsom van € 1.078,20 moet terugbetalen aan ING, omdat deze zonder rechtsgrond is verstrekt. De vordering van ING, die oorspronkelijk € 1.362,36 bedroeg, is dusdanig verminderd dat alleen de hoofdsom toewijsbaar is. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de gedaagde partij de proceskosten moet dragen, en dat de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter mr. D. Vergunst.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 10007791 \ CV EXPL 22-5295 \ 676 \ 40141
uitspraak van 9 augustus 2023
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap ING Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde H.J. Jansen BV gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [plaats]
gedaagde partij
niet verschenen
Partijen worden hierna ING en [gedaagde partij] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2022 en het daarin genoemde processtuk
- de akte aanvulling/uitbreiding grondslag van ING en het betekende exploot.
1.2.
Bij tussenvonnis is ING bevolen om de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten, zodat de kantonrechter in staat is om te beoordelen of de vordering onrechtmatig of ongegrond is en daarbij te beslissen of er aanleiding is om het Europees consumentenrecht ambtshalve toe te passen. ING partij heeft vervolgens bij akte op het tussenvonnis gereageerd. Daarnaast heeft ING [gedaagde partij] bij exploot van 4 oktober 2022 opgeroepen op woensdag 12 oktober 2022 te verschijnen en het tussenvonnis van 10 augustus 2022 en de akte aan [gedaagde partij] betekend.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen [gedaagde partij] verstek verleend.
2.2.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 10 augustus 2022. In dat tussenvonnis is overwogen dat de dagvaarding onvoldoende informatie bevat en daarmee niet voldoet aan de eisen van artikel 21 Rv. In het bijzonder is navraag gedaan omtrent de stelling van ING dat geen sprake is van een kredietovereenkomst, geoorloofde debetstand of overschrijding.
2.3.
Bij akte heeft ING nadere informatie verschaft. Ze geeft aan dat, nadat ING het dossier naar aanleiding van het tussenvonnis is nagelopen, naar voren is gekomen dat aan [gedaagde partij] op 12 juli 2017 een creditcard is verstrekt met gespreid betalen. Anders dan ING dus in de dagvaarding heeft gesteld valt de creditcard (daardoor toch) onder art. 7:57 BW. De limiet op de creditcard is beëindigd en het op dat moment openstaande saldo op de creditcard is afgeboekt van de betaalrekening. Daarom is niet opgemerkt dat de vordering ook zag op een creditcard met gespreid betalen en is in de dagvaarding (slechts) aangegeven dat sprake was van een ongeoorloofde roodstand op de betaalrekening, aldus ING. ING bekijkt hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen. Ze heeft in de akte vervolgens gesteld dat de kredietwaardigheidstoets is uitgevoerd en dat [gedaagde partij] volledig is geïnformeerd over de verplichtingen en voorwaarden die bij de creditcard horen.
2.4.
ING heeft geen financiële stukken overgelegd waaruit blijkt dat de kredietwaardigheidstoets correct is uitgevoerd. Ze heeft ook onvoldoende onderbouwd dat ze heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen. Zo heeft ze geen ESIC-formulier overgelegd en is ze niet ingegaan op art. 7:60 BW. Vanwege deze ontoereikende onderbouwing gaat de kantonrechter er van uit dat ING de verplichtingen van art. 7:60 e.v. BW en art. 4:34 lid 1 Wft in dit geval niet heeft nageleefd. Dat betekent dat niet is voldaan aan een regel van openbare orde. Nationale consument-beschermende bepalingen die voortvloeien uit (een omzetting van) Europese richtlijnen moeten namelijk gelijkgesteld worden aan regels die naar nationaal recht van openbare orde zijn. De kantonrechter vernietigt daarom ambtshalve de kredietovereenkomst op grond van art. 3:40 lid 2 BW. Het voorgaande heeft tot gevolg dat geen vordering kan worden gegrond op de kredietovereenkomst en dat de vordering van ING in zoverre niet toewijsbaar is.
2.5.
Door de terugwerkende kracht van de vernietiging (art. 3:53 BW) is sprake van een situatie waarin het geldbedrag dat ING aan [gedaagde partij] beschikbaar heeft gesteld (de kredietsom) zonder rechtsgrond is verstrekt. Daarom moet [gedaagde partij] de kredietsom terugbetalen op grond van art. 6:203 BW (onverschuldigde betaling), uiteraard slechts voor zover dat bedrag niet al terugbetaald is. Verder geldt dat [gedaagde partij] geen rente en kosten op grond van de (nietige) overeenkomst verschuldigd is (geworden). Voor zover al bedragen aan rente en kosten betaald zijn, strekken zij in mindering op de terug te betalen kredietsom.
2.6.
De vordering van ING bedroeg bij dagvaarding € 1.362,36. Deze bestond uit hoofdsom (€ 1.086,05), beperkte rente (€ 79,19) en incassokosten (€ 197,12). Vanwege de vernietiging van de kredietovereenkomst is enkel de kredietsom toewijsbaar. Uit de akte (productie 10 en 11) volgt dat [gedaagde partij] (€ 49,00 + € 55,00 + € 48,00 + € 46,00 + € 880,20 =) € 1.078,20 aan krediet heeft opgenomen en daarvan niets heeft afgelost. Daarom zal het bedrag van € 1.078,20 worden toegewezen. Toewijzing van wettelijke rente en incassokosten is onder deze omstandigheden niet aan de orde.
2.7.
De kantonrechter is niet bevoegd om partijen een betalingsregeling op te leggen. Voor het treffen van een eventuele betalingsregeling kan [gedaagde partij] zich wenden tot (de gemachtigde van) ING.
2.8.
[gedaagde partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van € 1.078,20;
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van ING vastgesteld op € 125,03 aan dagvaardingskosten, € 322,00 aan griffierecht en € 199,00 aan salaris voor de gemachtigde;
3.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op