In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie. Eiser, afkomstig uit Angola, heeft sinds 12 september 2000 een reguliere verblijfsvergunning en diende op 12 november 2020 een verzoek tot naturalisatie in. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft dit verzoek afgewezen op 29 november 2021, en deze afwijzing is in bezwaar bevestigd op 19 april 2022. De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het verzoek om naturalisatie terecht heeft afgewezen. Eiser moest zijn identiteit en nationaliteit aantonen met een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig buitenlands paspoort. Eiser betoogde dat hij bewijsnood had voor het overleggen van een geboorteakte, omdat hij deze had meegegeven aan een tussenpersoon die hem had opgelicht. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser niet in bewijsnood verkeert, aangezien hij niet heeft aangetoond dat het niet mogelijk was om een geboorteakte aan te vragen via een machtiging.
Daarnaast betoogde eiser dat de staatssecretaris ten onrechte twijfelde aan de echtheid van zijn Angolese paspoort, omdat de handtekening op het paspoort niet overeenkomt met de handtekening die hij in Nederland gebruikt. De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat de handtekening verschilt onvoldoende is om te twijfelen aan de afgifte van het paspoort. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het beroep op bewijsnood van eiser terecht heeft afgewezen en dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie in stand blijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen proceskosten verschuldigd.