ECLI:NL:RBGEL:2023:5129

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
22/3391
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek omgevingsvergunning milieu door grondeigenaar met beroep ongegrond verklaard

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van [A] B.V. tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek met betrekking tot de naleving van een omgevingsvergunning milieu. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede had het handhavingsverzoek op 6 december 2021 afgewezen, en dit besluit werd in een later bezwaar op 13 juni 2022 bevestigd. De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van eiseres, het college en de derde-partij aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiseres, als eigenaar van aangrenzende percelen, niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in deze zaak, omdat de norm ter bescherming van het milieu niet strekt tot bescherming van haar belangen. De rechtbank oordeelt dat het relativiteitsvereiste aan eiseres moet worden tegengeworpen, waardoor het beroep ongegrond wordt verklaard. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3391

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 september 2023

in de zaak tussen

[A] B.V., uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Oudenaarden)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede

(gemachtigden: mr. B. Zandberg, ir. G.H. Landeweerd en ing. F.T. Toemen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[C] B.V.uit [plaats D] (de derde-partij)
(gemachtigde: S.J.R.M. Beusink).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek.
1.2.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 6 december 2021
afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij
heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de heer [E] en ing. [F] ; de gemachtigden van het college en namens de vergunninghouder [G] , [H] , [I] en de gemachtigde.
1.5.1.
Het beroep is tegelijk op de zitting behandeld met het beroep over de
omgevingsvergunning die aan de derde-partij is verleend (21/5815).

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres is eigenaar van de gronden aan [het adres J] [nr. 1] , [nr. 2] en [nr. 3] in [plaats D] . Op [nr. 3] exploiteert de derde-partij een vleeskuikenhouderij. Voor de vleeskuikenhouderij geldt een omgevingsvergunning (milieu) van 21 mei 2013 voor het houden van 1.027.317 vleeskuikens in stalsystemen E 5.1 en E 5.8.
2.2.
Eiseres heeft het college in eerste instantie op 21 september 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen de derde-partij, in verband met het ontbreken van een emissiearm huisvestingssysteem in de stallen en een onjuiste wijze van ventilatie in afwijking van de omgevingsvergunning van 21 mei 2013. Eiseres wil niet te boek staan als eigenaar die zulke wantoestanden toestaat en vreest dat zij als eigenaar ook kan worden aangepakt. Dit verzoek heeft geleid tot een last onder dwangsom van 26 november 2020, waarin de derde-partij is gelast om de overtredingen van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo en artikel 5 van het Besluit emissiearme huisvesting te beëindigen voor 4 december 2020.
2.3.
Omdat de overtredingen voortduurden heeft eiseres op 12 maart 2021 opnieuw om handhaving verzocht in verband met het ontbreken van (voldoende) emissiearme systemen, ondeugdelijke installatie van de ventilatoren en strijd met het bouwdeel (brandveiligheid). In de tussentijd heeft het college op 8 november 2021 een omgevingsvergunning verleend aan de derde-partij. Het beroep tegen die omgevingsvergunning is tegelijk op de zitting behandeld (21/5815). Vervolgens is op 6 december 2021 het handhavingsverzoek van 12 maart 2021 afgewezen.
2.4.
Met het hier bestreden besluit van 13 juni 2022 is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Belanghebbendheid
4.1.
Alleen belanghebbenden kunnen beroep instellen tegen een besluit. [1] De rechtbank moet zelf beoordelen of eiseres belanghebbende is.
4.2.
Niet in geschil is dat eiseres eigenaar is van het perceel waarop het handhavingsverzoek ziet. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat eigenaren van aangrenzende percelen belanghebbenden zijn bij een reactie op hun handhavingsverzoek. [2] Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook en temeer voor de eigenaar van het perceel waarop het besluit betrekking heeft. In dit geval is er geen aanleiding om eiseres desondanks niet als belanghebbende bij het bestreden besluit aan te merken.
Relativiteitsvereiste
5.1.
Eiseres richt zich in beroep tegen het niet-handhaven in verband met het al dan niet naleven van een omgevingsvergunning (milieu).
5.2.
Eiseres beroept zich op de norm in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. Deze norm strekt ter bescherming van het belang van het milieu. Onder dat belang verstaat (artikel 1.1, tweede lid, van) de Wabo hetzelfde als artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Daaronder worden, voor zover relevant, in ieder geval verstaan:
“de gevolgen voor het fysieke leefmilieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat, alsmede van de relaties daartussen.”
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat deze norm kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eiseres, omdat niet is gebleken dat zij milieugevolgen zou kunnen ondervinden. Niet in geschil is dat eiseres op 7 kilometer afstand van de inrichting is gevestigd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, ondanks de betrekkelijk grote afstand tussen de vestigingsplaats en de locatie waarop zou worden gehandeld in strijd met de omgevingsvergunning, milieugevolgen daarvan zou kunnen ondervinden.
Dat zij grondeigenaar is van het perceel maakt dat niet anders, want de definitie die hiervoor in 5.2 is opgenomen geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het belang van bescherming van het milieu mede strekt tot bescherming van uitsluitend het eigendom(srecht) van vastgoedbedrijven als eiseres.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het relativiteitsvereiste aan eiseres moet worden tegengeworpen en komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzitter, en mr. M.J.M. Verhoeven en mr. M.A.A. Soppe, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:1 en 1:2 van de Awb.