ECLI:NL:RBGEL:2023:5085

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
422007
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening in kort geding met verweer op basis van opschorting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben de eisende partijen, Pentagon Amsterdam B.V. en Admious B.V., een kort geding aangespannen tegen een gedaagde partij, wonende te Wageningen, met als doel de terugbetaling van een geldlening van € 79.000,00. De geldlening was oorspronkelijk afgesloten op 20 april 2020, waarbij de gedaagde een bedrag van € 70.500,00 leende van Pentagon, met een terugbetalingsverplichting die op 31 december 2020 verviel. De eisers stelden dat de gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen en vorderden betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met proceskosten en wettelijke rente.

De gedaagde voerde verweer en beroept zich op opschorting van de terugbetalingsverplichting, omdat hij tegenvorderingen heeft op Pentagon. Hij stelde dat er onvoldoende samenhang is tussen de geldlening en de tegenvorderingen, die onder andere betrekking hebben op achterstallig loon en een terugleveringsverplichting van onroerend goed. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op opschorting van de terugbetaling, omdat de tegenvorderingen onvoldoende onderbouwd waren en er geen bewijs was van een arbeidsovereenkomst of terugleveringsverplichting.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van Pentagon toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis, evenals de proceskosten. De rechter oordeelde dat er geen restitutierisico was en dat de gedaagde zijn verplichtingen niet had nagekomen, waardoor de vordering van Pentagon gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/422007 / KG ZA 23-251 / 115 / 1700
Vonnis in kort geding van 8 september 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PENTAGON AMSTERDAM B.V.,
statutair gevestigd te Soest,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADMIOUS B.V.,
statutair gevestigd te Laren,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Pentagon en Admious,
advocaat: mr. T. Vink te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Wageningen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. Van Straten te Tiel.
Partijen zullen hierna enerzijds Pentagon en Admious en anderzijds [gedaagde] worden genoemd. Naar eisers zal ieder afzonderlijk worden verwezen als Pentagon en Admious.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 juli 2023 met 11 producties,
- de nadere producties 12 tot en met 18 van Pentagon en Admious van 23 augustus 2023,
- de conclusie van antwoord van 23 augustus 2023 met 15 producties,
- de mondelinge behandeling op 25 augustus 2023,
- de pleitnota van Pentagon en Admious.

2.De feiten

2.1.
[bestuurder eiser 1] (hierna: [bestuurder eiser 1]) is (in)direct bestuurder van onder meer Pentagon, [betrokken partij 1] (hierna: [betrokken partij 1]) en [betrokken partij 2] (hierna: [betrokken partij 2]).
2.2.
In 2015 heeft [betrokken partij 1] onroerend goed (hierna: het onroerend goed) gekocht van [gedaagde] en zijn echtgenote voor een bedrag van € 665.000,00. Op 30 september 2015 is het onroerend goed notarieel geleverd aan [betrokken partij 1]. Na overdracht van het onroerend goed hebben partijen gecommuniceerd over teruglevering daarvan aan [gedaagde].
2.3.
[gedaagde] is op 1 oktober 2015 in dienst getreden van [betrokken partij 3] (hierna: [betrokken partij 3]) in de functie van projectleider tegen een salaris van € 4.000,00 bruto per maand en commissieloon van maximaal € 1.000,00 netto per maand. Ten behoeve van dit dienstverband kreeg [gedaagde] (een deel van) het onroerend goed als dienstwoning ter beschikking (hierna: de dienstwoning).
2.4.
Over de periode van november 2015 tot en met juni 2019 heeft [gedaagde] maandelijks (een voorschot op) salaris en vakantiegeld ontvangen van [betrokken partij 3].
2.5.
[betrokken partij 3] heeft de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] beëindigd met ingang van 1 februari 2019. Nadien heeft [gedaagde] betalingen ontvangen van Pentagon onder vermelding van ‘voorschot salaris’, ‘VS’ en ‘voorschot vakantiegeld’.
2.6.
Op 6 juli 2020 heeft [bestuurder eiser 1] een brief gestuurd aan de echtgenote van [gedaagde], waarin is vermeld dat zij dezelfde rechten als [gedaagde] heeft met betrekking tot de dienstwoning.
2.7.
In 2019 hebben [bestuurder eiser 1] en [gedaagde] een samenwerking opgezet en daartoe een Spaanse vennootschap opgericht: [Spaanse vennootschap] (hierna: [Spaanse vennootschap]).
2.8.
Pentagon en [gedaagde] zijn op 20 april 2020 een overeenkomst van geldlening aangegaan, waarbij zij zijn overeengekomen dat Pentagon een bedrag van € 53.000,00 leent aan [gedaagde] (hierna: de geldleningsovereenkomst). Dit bedrag is later verhoogd naar € 70.500,00. De looptijd van de geldleningsovereenkomst bedroeg 8 maanden, tot 31 december 2020. Gedurende die periode was [gedaagde] geen rente over het geleende bedrag verschuldigd. In het geval de lening niet uiterlijk op 31 december 2020 door [gedaagde] zou zijn afgelost, is hij naast de openstaande hoofdsom een rente van 3% per jaar verschuldigd. [gedaagde] heeft de lening niet terugbetaald.

3.Het geschil

3.1.
Pentagon en Admious vorderen - samengevat - dat [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 79.000,00 aan Pentagon dan wel Admious binnen twee werkdagen na betekenis van het vonnis, alsmede tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
Pentagon en Admious leggen daaraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag. Op 20 april 2020 heeft Pentagon met [gedaagde] een rechtsgeldige overeenkomst van geldlening gesloten op grond waarvan Pentagon op [gedaagde] een opeisbare vordering heeft tot terugbetaling van € 79.000,00. [gedaagde] heeft de vordering van Pentagon niet betwist. Pentagon heeft de vorderingen ter incasso overgedragen aan Admious, zodat Admious ook als partij is meegenomen in deze procedure. Pentagon en Admious hebben er een spoedeisend belang bij dat [gedaagde] wordt veroordeeld het bedrag van € 79.000,00 op zo korte termijn aan hen terug te betalen. Er bestaat geen restitutierisico omdat de vordering niet wordt betwist.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. De vordering van Admious moet worden afgewezen omdat zij geen partij is bij de geldleningsovereenkomst en de vordering niet aan haar is gecedeerd ter incasso. De vordering van Pentagon moet worden afgewezen omdat zij geen spoedeisend belang heeft bij die vordering. Daarnaast heeft [gedaagde] recht om zijn – op zichzelf niet weersproken – verplichting tot terugbetaling van de geldlening op te schorten zolang Pentagon in gebreke blijft in de nakoming van haar verplichtingen jegens [gedaagde]. [gedaagde] beroept zich op opschorting ter verrekening en opschorting tot nakoming. [gedaagde] meent dat zijn vorderingen op vennootschappen gelieerd aan [bestuurder eiser 1] voldoende samenhang vertonen met de vordering van Pentagon tot terugbetaling van de geldlening, omdat [bestuurder eiser 1] zeggenschap heeft over Pentagon, [betrokken partij 1] en [betrokken partij 2] Invest en in die verschillende hoedanigheden verbintenissen in aangegaan met [gedaagde] die hij niet nakomt.
3.3.1.
De eerste vordering van [gedaagde] betreft een vordering ter zake van achterstallig loon over de periode van april 2021 tot en met juli 2023 van circa € 65.250,00 (excl. wettelijke verhoging en wettelijke rente). [gedaagde] was tot februari 2019 in dienst van [betrokken partij 3]. Pentagon heeft die arbeidsovereenkomst vervolgens van [betrokken partij 3] overgenomen en met [gedaagde] voortgezet onder dezelfde voorwaarden. Pentagon heeft voorschotten aan [gedaagde] betaald, maar die zijn niet gelijk aan het netto equivalent van het overeengekomen loon, zodat [gedaagde] nog loon te vorderen heeft, aldus [gedaagde]. Deze loonvordering wil [gedaagde] verrekenen met zijn terugbetalingsverplichting uit de geldleningsovereenkomst.
3.3.2.
De tweede vordering van [gedaagde] betreft een vordering tot nakoming van de overeenkomst tot teruglevering van het onroerend goed. In 2015 heeft [betrokken partij 1] het onroerend goed van [gedaagde] gekocht voor een koopprijs gelijk aan het hypotheekbedrag dat [gedaagde] verschuldigd was aan de ABN AMRO Bank (€ 665.000,00) zodat deze hypotheekschuld ineens en volledig zou zijn afgelost. Het onroerend goed zou slechts tijdelijk worden geparkeerd bij [betrokken partij 1]. Volgens [gedaagde] hebben partijen afgesproken dat het onroerend goed voor een bedrag gelijk aan het aankoopbedrag aan hem zou worden terug geleverd zodra zijn straf- en ontnemingszaak achter de rug was. Deze terugleveringsverplichting rust op [bestuurder eiser 1] in privé, dan wel op [betrokken partij 1]. Zolang die verplichting niet is nagekomen schort [gedaagde] de terugbetaling op, aldus nog steeds [gedaagde].
3.3.3.
De derde vordering van [gedaagde] heeft betrekking op onderhouds- en verbouwingswerkzaamheden die [gedaagde] heeft verricht aan het onroerend goed. Pentagon heeft ter financiering van die werkzaamheden circa € 20.000,00 uitgeleend / voorgeschoten aan [gedaagde]. De bedoeling was dat het onroerend goed zou worden terug geleverd aan [gedaagde] en dat [gedaagde] op die manier gecompenseerd zou worden voor het door hem geleende bedrag van € 20.000,00. [gedaagde] zou dan immers diezelfde waarde hebben toegevoegd aan zijn eigen panden. Nu het onroerend goed tot op heden niet aan [gedaagde] wordt terug geleverd, heeft hij een vordering uit onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking op [bestuurder eiser 1] in privé, dan wel op [betrokken partij 1], aldus [gedaagde]. Ook deze vordering wil [gedaagde] verrekenen met zijn terugbetalingsverplichting uit de geldlening.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van Admious zal worden afgewezen nu zij onvoldoende onderbouwd heeft gesteld, bijvoorbeeld aan de hand van een akte van cessie, dat de vordering uit geldlening aan haar is gecedeerd ter incasso en dit dus niet is komen vast te staan.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Pentagon, indien zij daadwerkelijk een opeisbare vordering heeft op [gedaagde], een direct en spoedeisend belang bij betaling daarvan en hoeft niet van haar gevergd te worden dat zij een bodemprocedure afwacht. Dit volgt uit de stellingen van Pentagon dat [gedaagde] jarenlang niet heeft voldaan aan rente- en aflossingsverplichtingen en desgevraagd geen zekerheden heeft gesteld en dat zij vreest dat [gedaagde] andere schuldeisers heeft die mogelijk overgaan tot beslagmaatregelen. Het hiertegen gerichte verweer van [gedaagde] kan dan ook niet slagen.
4.3.
Nu wordt aangenomen dat sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van Pentagon, moet worden beoordeeld of de door haar ingestelde geldvordering kan worden toegewezen. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door Pentagon ingestelde geldvordering bovenstaande strenge toets doorstaat. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Vast staat dat Pentagon en [gedaagde] een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, die inhoudt dat Pentagon een bedrag van € 70.500,00 leent aan [gedaagde] en [gedaagde] dit bedrag terugbetaalt op uiterlijk 31 december 2020. In beginsel rust daarom op [gedaagde] de verplichting om het door Pentagon aan hem uitgeleende bedrag, vermeerderd met rente, terug te betalen. [gedaagde] heeft in zoverre ook geen verweer gevoerd tegen de vordering tot terugbetaling op zichzelf, noch tegen de hoogte van daarvan. In dit kort geding ligt slechts ter beoordeling voor de vraag of [gedaagde] op goede gronden zijn – opeisbare – verplichting tot terugbetaling van de geldlening heeft opgeschort in verband met de tegenvorderingen die hij pretendeert op Pentagon.
4.6.
[gedaagde] stelt drie openstaande tegenvorderingen te hebben die rechtvaardigen dat hij nog niet overgaat tot terugbetaling van de geldlening totdat de vorderingen zijn voldaan. [gedaagde] beroept zich hiermee op opschorting ter verrekening en opschorting tot nakoming.
4.7.
Op grond van artikel 6:52 lid 1 BW kan [gedaagde] zijn verplichting tot terugbetaling alleen dan opschorten als [gedaagde] op zijn beurt één of meer opeisbare vorderingen heeft én tussen de verplichting tot terugbetaling enerzijds en de opeisbare (tegen-)vorderingen anderzijds voldoende samenhang bestaat die de opschorting van de terugbetalingsverplichting kan rechtvaardigen. Samenhang kan onder meer worden aangenomen wanneer de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan (artikel 6:52 lid 2 BW). Deze opsomming is niet limitatief en dient slechts ter verduidelijking van het eerste lid van dit artikel.
4.8.
De voorzieningenrechter is gelet op de gedingstukken en het debat ter zitting van oordeel dat [gedaagde] geen beroep toekomt om zijn verplichting tot terugbetaling van de geldlening op te schorten. Om te beginnen bestaat onvoldoende duidelijkheid over het bestaan (laat staan de opeisbaarheid) van de vorderingen die [gedaagde] stelt te hebben in de rechtsverhouding met Pentagon. Pentagon heeft gemotiveerd betwist dat zij de door [gedaagde] gevorderde bedragen aan [gedaagde] verschuldigd is en dat op haar een terugleveringsverplichting rust. Verder heeft Pentagon aangevoerd dat de vermeende vorderingen geen althans onvoldoende samenhang vertonen met de geldleningsovereenkomst op grond waarvan [gedaagde] geld heeft ontvangen en in welke hoedanigheid hij nu zijn verplichting tot terugbetaling opschort. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Pentagon heeft [gedaagde] voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij een vordering heeft op Pentagon en/of een vordering op gelieerde vennootschappen waarmee voldoende samenhang bestaat om de opschorting te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe. Daarbij dient te worden vooropgesteld dat de regels omtrent stelplicht en bewijslast weliswaar niet (onverkort) gelden in kort geding, maar dat het in een zaak zoals de onderhavige in beginsel wel op de weg ligt van de partij die zich op een opschortingsrecht beroept om de aan dit opschortingsrecht ten grondslag gelegde vorderingen op de wederpartij zodanig te onderbouwen dat voorshands aannemelijk is te achten dat deze vorderingen het inroepen van het opschortingsrecht kunnen rechtvaardigen.
Vordering ter zake van achterstallig loon
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] en [betrokken partij 3] een arbeidsovereenkomst hebben gesloten en dat deze is beëindigd rondom de detentie van [gedaagde] begin 2019. In geschil is echter of deze arbeidsovereenkomst nadien onder dezelfde voorwaarden is voortgezet door Pentagon. Dat is in dit kort geding niet aannemelijk geworden; de stukken bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. In het bijzonder wijst de voorzieningenrechter erop dat een schriftelijke arbeidsovereenkomst met Pentagon ontbreekt. Dat [gedaagde] tegen beloning en ten behoeve van Pentagon arbeid heeft verricht (als gevolg waarvan het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW zou kunnen gaan werken) is ook niet aannemelijk geworden. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken volgt weliswaar dat Pentagon maandelijks betalingen deed aan [gedaagde] met als omschrijving ‘voorschot salaris’, ‘VS’ en ‘voorschot vakantiegeld’, maar ter zitting heeft Pentagon uitgelegd dat dit geen loonbetalingen waren, maar betalingen die betrekking hadden op de samenwerking van [bestuurder eiser 1] en [gedaagde] in [Spaanse vennootschap]. Volgens Pentagon had [Spaanse vennootschap] geen startkapitaal en kon [gedaagde] daar dus geen salaris van ontvangen. Zodra [Spaanse vennootschap] winstgevend zou worden, zou [gedaagde] salaris ontvangen en tot die tijd heeft Pentagon geld aan hem voorgeschoten, aldus Pentagon. Deze verklaring is niet op voorhand onaannemelijk. Pentagon heeft er verder op gewezen dat zij geen actieve vennootschap is, zodat onduidelijk is welke werkzaamheden [gedaagde] voor haar zou hebben verricht. Over de brief van [bestuurder eiser 1] van 6 juli 2020 heeft Pentagon verklaard dat deze enkel was bedoeld om de rechten (tot huur van het onroerend goed) van de echtgenote van [gedaagde] veilig te stellen. Daaruit blijkt in elk geval niet van een arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en Pentagon, aldus Pentagon. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Pentagon is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en Pentagon en dat Pentagon ter zake van achterstallig loon nog een bedrag van circa € 65.250,00 opeisbaar is verschuldigd aan [gedaagde]. De getuigenverklaring van [betrokkene] waarnaar [gedaagde] verwijst, is hiervoor in elk geval onvoldoende.
Vordering tot nakoming terugleveringsverplichting
4.10.
In dit kort geding is onvoldoende gebleken dat overeenstemming is bereikt over (de voorwaarden van) teruglevering van het onroerend goed aan [gedaagde]. Belangrijker nog is dat niet duidelijk is geworden op wie de verplichting tot terug levering rust: op [betrokken partij 1] of [bestuurder eiser 1] (zoals [gedaagde] stelt) of op [betrokken partij 2] (zoals Pentagon subsidiair stelt). In dit kort geding is in elk geval niet aannemelijk geworden dat die verplichting op Pentagon rust en dat [gedaagde] dus een vordering tot teruglevering heeft op Pentagon, de eisende rechtspersoon in deze procedure. Zelfs als sprake is geweest van een afspraak tot terug levering, dan was Pentagon geen partij bij die afspraak, althans dat is niet aannemelijk geworden. [gedaagde] kan zijn verplichting tot terugbetaling van de geldlening niet opschorten omdat andere rechtspersonen dan Pentagon niet aan hun opeisbare verplichtingen voldoen. Ook niet nu [bestuurder eiser 1] als bestuurder direct of indirect betrokken was bij die andere rechtspersonen. Daarvoor bestaat, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, onvoldoende samenhang tussen enerzijds de vermeende overeenkomst tot teruglevering van het onroerend goed en anderzijds de geldleningsovereenkomst op grond waarvan [gedaagde] geld heeft ontvangen en in welke hoedanigheid hij nu zijn verplichting tot terugbetaling opschort.
Vordering ter zake van onderhouds- en verbouwingswerkzaamheden
4.11.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] op Pentagon een opeisbare vordering heeft tot teruglevering, is – in het verlengde daarvan – ook niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] op Pentagon een opeisbare vordering heeft ter zake van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking. Als [gedaagde] al onderhouds- en verbouwingskosten heeft gemaakt, hetgeen Pentagon heeft betwist, dan is Pentagon daardoor niet verrijkt, althans dat is niet aannemelijk geworden. Dit geldt temeer nu Pentagon die kosten, naar eigen zeggen van [gedaagde], aan [gedaagde] heeft voorgeschoten. [gedaagde] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat Pentagon betalingen heeft ontvangen waarvoor geen rechtsgrond bestaat (artikel 6:203 BW). [gedaagde] kan zijn verplichting tot terugbetaling van de geldlening niet opschorten omdat anderen een onverschuldigde betaling hebben ontvangen, dan wel ongerechtvaardigd zijn verrijkt. Dat [bestuurder eiser 1] (in)direct bestuurder van die anderen was, maakt dit niet anders.
4.12.
Gelet op het voorgaande is het bestaan van de gepretendeerde tegenvorderingen onvoldoende aannemelijk geworden, wat betekent dat [gedaagde] zich ten onrechte op opschorting beroept. Dit betekent dat de stellingen van Pentagon met betrekking tot het ontbreken van voldoende samenhang tussen de verplichting tot terugbetaling van de geldlening en de door [gedaagde] gestelde tegenvorderingen hier verder onbesproken kunnen blijven.
4.13.
[gedaagde] stelt zich verder op het standpunt dat sprake is van een restitutierisico aan de zijde van Pentagon omdat Pentagon een lege vennootschap is en er dus geen verhaalsmogelijkheden zijn. Nog afgezien van het feit dat Pentagon dit heeft betwist en dat [bestuurder eiser 1] ter zitting heeft aangeboden persoonlijk borg te willen staan, is hetgeen [gedaagde] in dit verband stelt onvoldoende om tot de conclusie te komen dat Pentagon de aan haar betaalde gelden niet aan [gedaagde] zou kunnen terugbetalen. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat het restitutierisico in dit verband een rol van betekenis speelt.
4.14.
Nu het beroep van [gedaagde] op het door hem gestelde opschortingsrecht moet worden verworpen, geen sprake is van een restitutierisico en de vordering van Pentagon voor het overige niet is weersproken, zal de vordering van Pentagon worden toegewezen zoals hierna vermeld. Een belangenafweging maakt dit niet anders. [gedaagde] heeft in dat kader ook niet meer dan het restitutierisico aangevoerd.
Proceskosten, nakosten en wettelijke (handels)rente
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Pentagon worden begroot op:
- betekening oproeping € 107,32
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 4.023,32
4.16.
De door Pentagon gevorderde nakosten zullen ook worden toegewezen. De na de uitspraak nog vallende kosten worden voor wat betreft het salaris van de advocaat forfaitair berekend op € 173,00 zonder betekening en verhoogd met € 90,00 in geval van betekening. Kosten van betekening zijn slechts verschuldigd nadat [gedaagde] veertien dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om alsnog in der minne aan het gewezen vonnis te voldoen.
4.17.
Pentagon vordert vermeerdering van de proces- en nakosten met de wettelijke handelsrente. Een proceskostenveroordeling kan niet worden aangemerkt als een vordering die voortspruit uit een handelsovereenkomst, zodat de gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten niet toewijsbaar is (ECLI:NL:PHR:2012:BV2629). In plaats daarvan zal de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW worden toegewezen, met ingang van de hierna te bepalen redelijke termijn.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Pentagon te betalen een bedrag van € 79.000,00 (negenenzeventig duizend euro) binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Pentagon tot op heden begroot op € 4.023,32, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis voor zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.
115