ECLI:NL:RBGEL:2023:508

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
05.256630.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met een mes tijdens confrontatie

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 23 september 2021 in Arnhem, waar de verdachte met een mes meerdere keren heeft gestoken naar [slachtoffer 1], en de tweede op 14 mei 2022 in Westervoort, waar hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Tijdens de zitting op 17 januari 2023 heeft de rechtbank getuigen gehoord en de verklaringen van de verdachte en de officier van justitie beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het doden van [slachtoffer 1] en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte de confrontatie had kunnen vermijden. De verdachte is veroordeeld tot 7 dagen jeugddetentie en een werkstraf van 160 uren, met bijzondere voorwaarden voor jeugdreclassering en ambulante behandeling. Daarnaast is de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk in het gelijk gesteld in zijn schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/256630-21 en 05/129055-22 (gev.ttz)
Datum uitspraak : 31 januari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 in Arnhem,
wonende aan de [adres] Arnhem .
Raadsman: mr. Th.U. Hiddema, advocaat in Maastricht
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 17 januari 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/256630-21hij op of omstreeks 23 september 2021, in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik(streek) en/of in de zij en/of in de hand, althans in het lichaam van genoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2021, in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of in de zij en/of in de hand, althans in het lichaam van genoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 05/129055-22hij op of omstreeks 14 mei 2022, in de gemeente Westervoort, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 2] bij zijn keel (vast) te pakken en/of in die keel te knijpen en/of die keel dicht te drukken en/of door (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht/tegen het hoofd en/of tegen de borstkast, althans tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Parketnummer 05/129055-22 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft gesteld dat er weliswaar sprake is van een noodweersituatie, maar dat er sprake is van culpa in causa en dat verdachte (hierna: [verdachte] ) om die reden geen rechtsgeldig beroep op noodweer toekomt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit verdachte vrij te spreken van het eerste ten laste gelegde feit nu er geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Niet meer is te reconstrueren wat er precies is gebeurd en hoe de verwondingen bij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) zijn ontstaan. Subsidiair bepleit de raadsman dat [verdachte] een beroep op noodweer toekomt en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf, dan wel onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor waartegen verdediging noodzakelijk was. De verdediging stelt zich op het standpunt dat [slachtoffer 1] de agressor was. Er is geen sprake van culpa in causa nu [verdachte] niet wist dat [slachtoffer 1] zou komen en niemand ervan op de hoogte was dat [verdachte] een mes bij zich droeg. [verdachte] had geen tijd om zich uit de situatie te onttrekken. Het toegepaste geweld door [slachtoffer 1] was explosief.
Beoordeling door de rechtbank
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen, voor zover mogelijk, wat er op 23 september 2021 is gebeurd. De rechtbank gaat op basis van de afgelegde verklaringen uit van het volgende. Zoals gezien is door getuige [getuige 1] en door [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) is verklaard, vond er op 23 september 2021 bij de school Het Venster in Arnhem een confrontatie plaats tussen [getuige 2] enerzijds en [verdachte] , [betrokkene ruzie 1] (hierna: [betrokkene ruzie 1] ) en [betrokkene ruzie 2] (hierna: [betrokkene ruzie 2] ) anderzijds. [getuige 2] kreeg daarbij een tik op zijn achterhoofd van [betrokkene ruzie 1] en werd door [verdachte] geduwd en uitgedaagd. [getuige 2] was op dat moment aan het bellen met zijn broer [slachtoffer 1] . Getuige [getuige 1] haalde [getuige 2] en [verdachte] vervolgens uit elkaar. [2] Niet veel later kwam [slachtoffer 1] aan bij de plek, te weten het grasveld voor het Thomas a Kempis College, tegenover Het Venster, waar [getuige 2] , [verdachte] , [betrokkene ruzie 1] en [betrokkene ruzie 2] stonden. Dit grasveld betreft een open plek zonder bebouwing, geflankeerd door een tweetal wegen. [3] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat op het moment dat hij in de confrontatie tussen [verdachte] en [getuige 2] wilde stappen, hij zag dat [verdachte] een mes had getrokken. [4] [verdachte] heeft verklaard dat hij het mes trok op het moment dat [slachtoffer 1] op hem af kwam lopen zodat hij [slachtoffer 1] kon afschrikken. Het foedraal haalde [verdachte] toen van het mes af. [5] De rechtbank stelt op basis van deze twee verklaringen vast dat het mes door [verdachte] was getrokken op het moment dat [slachtoffer 1] zich in de confrontatie mengde.
Getuige [getuige 1] heeft gezien dat [slachtoffer 1] vrijwel direct op [verdachte] begon ‘los te rammen’ en hem met twee vuistslagen tegen het hoofd naar de grond kreeg, waarna [slachtoffer 1] bovenop [verdachte] ging zitten. [slachtoffer 1] bleef volgens getuige [getuige 1] met zijn vuisten tegen het hoofd van [verdachte] stompen terwijl hij bovenop [verdachte] zat. [6]
Ook [verdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] hem vrijwel direct, ondanks dat [verdachte] het mes vasthield, een klap gaf tegen het hoofd. Daarna kwam [verdachte] op de grond terecht. [slachtoffer 1] bleef volgens [verdachte] hem klappen in zijn gezicht geven. [verdachte] had op dat moment het mes nog vast in zijn rechterhand. [7] Op basis van deze twee verklaringen stelt de rechtbank vast dat het mes door [verdachte] was getrokken en dat [slachtoffer 1] toen begon met het slaan en stompen van [verdachte] in zijn gezicht en tegen zijn hoofd. Door de klappen kwam [verdachte] op de grond terecht. [slachtoffer 1] ging boven op hem zitten en sloeg en stompte wederom meermalen tegen het hoofd en in het gezicht van [verdachte] .
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is hoe en wanneer de steekverwonding in de buik en zij van [slachtoffer 1] is ontstaan. Getuige [getuige 1] zag dat [verdachte] , terwijl hij onder [slachtoffer 1] lag, zwaaide met het mes en [slachtoffer 1] daarbij raakte in zijn zij. [8] Ook [betrokkene ruzie 2] heeft gezien dat [verdachte] [slachtoffer 1] stak terwijl [slachtoffer 1] bovenop [verdachte] lag. [9] Gelet op deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] [slachtoffer 1] heeft gestoken op het moment dat zij samen op de grond lagen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij het mes uiteindelijk van [verdachte] kon afpakken. [10]
Uit de letselrapportage opgesteld op 17 november 2021 door forensisch arts mr. drs. J.M.B.L. van Remmen volgt dat het letsel bij [slachtoffer 1] bestond uit;
“(…)
Eén bloeduitstorting rechterarm regio onderzijde van de elleboogplooi.
Eén krasverwonding rechter arm midden op de strekzijde (binnenzijde) van de onderarm aan de pinkzijde.
Negen snijverwondingen rechterhand:
• Twee maal midden knokkel ringvinger.
• Een maal handrug regio middelvinger overgang handrug.
• Een maal tussen duim en wijsvinger.
• Twee maal aan de basis van de duim, handpalmzijde
• Een maal handpalm aan de pinkzijde.
• Twee maal binnenzijde vingertoppen: een maal ringvinger, een maal
middelvinger
Eén snijverwonding linkerarm regio schouderkop buitenzijde.
Eén snijverwonding linkerhand pinkzijde buigpees doorgesneden.
Eén steekverwonding diep tot in de onderhuid (subcutis) linker heupflank.
Drie snijverwondingen matig oppervlakkig tot in de huid linker zijde onderbuik.
Eén snijverwonding rechter voet regio binnenzijde van de hak.(…)” [11]
De arts heeft verklaard dat de letsels met een zowel scherpsnijdend en scherpstekend voorwerp kunnen zijn toegebracht en noemt als voorbeeld een mes. Geconcludeerd wordt dat het zeer aannemelijk is dat er een stekende beweging heeft plaatsgevonden bij het toebrengen van het letsel in de linker heup/flank.
Ten aanzien van de ernst van het letsel wordt het volgende opgemerkt.
“De diepte van de snijverwonding aan de linkerhand pinkzijde is door de gehele huid en onderliggende pees heen. De overige snijverwondingen hebben een diepte variërend van in de huid tot door de gehele huidlaag heen. De krasverwonding heeft een diepte tot in de huidlaag. Naast blijvende littekenvorming is het mogelijk dat het peesletsel aan de linker pink als blijvend letsel zal bestaan in de vorm van een buigbeperking. De snijverwondingen aan beide armen, beide handen en rechtervoet hadden kunnen leiden tot meer letsels aan pezen of zenuwen of bloedvaten waardoor er blijvende functiebeperkingen hadden kunnen ontstaan of zelfs gehele of gedeeltelijke amputaties van vingers. Het percentage blijvende invaliditeit gehele mens zal hierbij vanzelfsprekend toenemen.
De snijletsels in de onderbuik linker zijde en het steekletsel in de linker heupflank hadden levensbedreigend dan wel potentieel dodelijk kunnen zijn wanneer de toegebrachte verwonding dieper in het lichaam was geweest. Een perforatie van onderliggende organen had kunnen resulteren in levensbedreigende bloedingen en infecties. Een infectie aan het buikvlies kan resulteren in een bloedvergiftiging (sepsis) hetgeen een levensbedreigende cq potentieel dodelijke aandoening is. Ten aanzien van de letsels waarbij een huidonderbreking is opgetreden zouden er infecties kunnen ontstaan. Aangezien de verwondingen op straat zijn toegebracht had betrokkene hierbij ook een tetanusinfectie kunnen oplopen. Een tetanusinfectie veroorzaakt ernstige verschijnselen van spierkrampen en is potentieel dodelijk door complicaties als longembolieën, ademhalingsproblemen, epilepsie en hartstilstand.” [12]
[verdachte] heeft verklaard dat hij een mes bij zich droeg. Hij zag [slachtoffer 1] op zich af komen en haalde zijn mes tevoorschijn. [verdachte] heeft verklaard dat de afstand tussen hem en [slachtoffer 1] ongeveer 4 à 5 meter was. Vervolgens raakte hij in een worsteling met [slachtoffer 1] en viel daarbij op de grond. [13]
Voorwaardelijk opzet?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is hoe deze gedragingen van [verdachte] moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat het mes door [verdachte] werd getrokken op het moment dat [slachtoffer 1] zich in de confrontatie mengde en dat [verdachte] [slachtoffer 1] heeft gestoken op het moment dat zij samen op de grond lagen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door dat steken dodelijk zou kunnen worden getroffen. Door te steken met een mes in de regio van de buik/heup bestaat de aanmerkelijke kans dat dusdanig vitale delen van het lichaam door het mes worden geraakt, dat de afloop fataal is. Uit de letselrapportage volgt dat het steekletsel in de linker heupflank levensbedreigend dan wel potentieel dodelijk had kunnen zijn wanneer de toegebrachte verwonding dieper in het lichaam was geweest. Het kan niet anders dan dat [verdachte] zich van deze aanmerkelijke kans bewust is geweest en dat hij deze heeft aanvaard door op deze manier het mes te hanteren en een steekbeweging te maken. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] voorwaardelijk opzet heeft gehad op het dodelijk verwonden van [slachtoffer 1] . De rechtbank komt hiermee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Parketnummer 05/129055-22 [14]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op zaterdag 14 mei 2022 gaf [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), een besloten feest in de Creon te Westervoort. In de Creon waren onder andere [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ). Op een gegeven moment ontstond er onenigheid tussen [betrokkene 2] en [verdachte] . [slachtoffer 2] liep naar hen toe en haalde ze uit elkaar en gaf [verdachte] te kennen dat hij niet welkom was op het feest. [15] [verdachte] heeft [slachtoffer 2] vervolgens in het gezicht geslagen en geduwd [16] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 2] heeft op 14 mei 2022 aangifte gedaan van mishandeling. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat toen hij [betrokkene 2] en [verdachte] uit elkaar haalde, [verdachte] een grote bek tegen hem had en dat hij voelde dat [verdachte] hem met zijn rechterhand bij zijn keel greep. [slachtoffer 2] kreeg geen lucht meer en deed zijn armen omhoog, als teken dat [verdachte] rustig moest doen. [slachtoffer 2] voelde dat [verdachte] hem bij zijn keel greep en deze bleef dichtknijpen. Hij probeerde [verdachte] weg te duwen, maar dat lukte niet. [slachtoffer 2] deed zijn armen weer omhoog. [verdachte] sloeg met zijn linker vuist op de rechterslaap van [slachtoffer 2] , vervolgens op zijn neus en meerdere malen hard op zijn borstkast. [verdachte] sloeg [slachtoffer 2] een aantal keer hard met zijn linker vuist op zijn gezicht. Het werd zwart voor de ogen van [slachtoffer 2] en hij voelde dat hij ‘out’ ging. [verdachte] liet hem los en de vrienden van [slachtoffer 2] vingen hem op. De keel en bovenste gedeelte van de borstkas van [slachtoffer 2] waren rood. Daarnaast is zijn bril kapot gegaan. Ook zag [slachtoffer 2] zwarte vlekken voor zijn ogen, deed zijn keel zeer en brandde zijn borstkas. [17] Bij de aangifte zijn foto’s gevoegd van het letsel van [slachtoffer 2] . [18]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren de desbetreffende avond ter plaatse in Westervoort. Zij hebben foto’s gemaakt van het waargenomen letsel bij [slachtoffer 2] en bij het proces-verbaal gevoegd. Er is letsel waargenomen in het gezicht, hals en borstkas. [19]
[betrokkene 1] is als getuige gehoord en zag dat [slachtoffer 2] tussen [betrokkene 2] en [verdachte] in ging staan om ze uit elkaar te halen. Hij zag dat [verdachte] met twee handen [slachtoffer 2] bij zijn keel vastpakte. Hij zag dat [slachtoffer 2] zijn handen omhoog deed als teken dat hij zich overgaf. Hij zag dat [slachtoffer 2] geen lucht kreeg en dat hij daarom probeerde [verdachte] van zich af te duwen. Hij zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] drie of vier harde vuistslagen gaf. [betrokkene 1] zag dat [verdachte] met kracht met zijn linkervuist op het hoofd van [slachtoffer 2] sloeg en dat de bril van [slachtoffer 2] kapot ging. [betrokkene 1] heeft [verdachte] vervolgens weggetrokken bij [slachtoffer 2] . Ongeveer één minuut na de klappen zag [betrokkene 1] dat [slachtoffer 2] kort zijn bewustzijn verloor. [20]
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 2] bij zijn keel heeft vastgepakt en de keel heeft dicht geknepen. De rechtbank acht ook bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht, tegen het hoofd en tegen de borstkast heeft geslagen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde onder parketnummer 05/256630-21 heeft begaan en het tenlastegelegde onder parketnummer 05/129055-22, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/256630-21hij op
of omstreeks23 september 2021, in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen,
althans eenmaal, met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerpin de buik(streek) en
/ofin de zij en
/ofin de hand, althans in het lichaam van genoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 05/129055-22hij op
of omstreeks14 mei 2022, in de gemeente Westervoort, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 2] bij zijn keel
(vast
)te pakken en/
of in die keel te knijpen en/ofdie keel dicht te drukken en
/ofdoor
(vervolgens
)meermalen,
althans eenmaal,
(met kracht
)in het gezicht/tegen het hoofd en
/oftegen de borstkast,
althans tegen het (boven)lichaamvan die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/256630-21 primair
poging tot doodslag
Ten aanzien van parketnummer 05/129055-22mishandeling

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van parketnummer 05/256630-21
Namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweer(exces) zodat [verdachte] ter zake van het tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf, dan wel onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor waartegen verdediging noodzakelijk was. De verdediging stelt zich op het standpunt dat [slachtoffer 1] de agressor was.
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op noodweer de wet vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor zulk een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. In de eis dat de gedraging is geboden door de noodzakelijke verdediging, ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens [verdachte] (een zogenaamde ‘noodweersituatie’) waartegen hij zich mocht verdedigen. Eerder in dit vonnis is de vaststelling van de feitelijke gang van zaken weergegeven. De rechtbank gaat er van uit dat [verdachte] intentie vóór het ten tonele verschijnen van [slachtoffer 1] was gericht op het aangaan van een confrontatie met [getuige 2] . [betrokkene ruzie 2] had problemen met [getuige 2] en het was de bedoeling om die dag verhaal te gaan halen bij [getuige 2] . [21] [verdachte] en [betrokkene ruzie 1] hebben op de dag van het gebeuren, voorafgaand aan de confrontatie, een Snapchat-conversatie waarin [verdachte] tegen [betrokkene ruzie 1] zegt: “
Laat voor nu als we weer horen dan bos k hem.” Volgens de verbalisant betekent "bossen" in straattaal: slaan, kapot maken of iemand de baas zijn. [22]
Ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat het aanspreken van [getuige 2] op het moment dat ze nog bij de school Het Venster waren niet naar wens verliep en dat [getuige 2] wegliep richting het Thomas a Kempis College. [verdachte] , [betrokkene ruzie 1] en [betrokkene ruzie 2] zijn vervolgens ook naar het Thomas a Kempis College gelopen. Daar gedragen [verdachte] en [betrokkene ruzie 1] zich vervelend jegens [getuige 2] en is er sprake van het geven van een klap op het achterhoofd van [getuige 2] , duwen en uitdagen. Getuige [getuige 1] heeft [verdachte] en [getuige 2] toen uit elkaar gehaald. [verdachte] had naar het oordeel van de rechtbank op verschillende momenten de mogelijkheid gehad om het aanspreken van [getuige 2] op zijn gedrag te laten voor wat het is en weg kunnen gaan. Verdachte heeft hier niet voor gekozen. Vervolgens komt de broer van [getuige 2] , [slachtoffer 1] , er aan. Verdachte heeft hierover verklaard dat [slachtoffer 1] direct na aankomst [betrokkene ruzie 1] tegen de grond sloeg en vervolgens op hem afkwam. Dat [slachtoffer 1] toen [betrokkene ruzie 1] direct zou hebben neergeslagen is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende komen vast te staan, nu dit afgezien van [verdachte] zelf en degenen met wie hij op dat moment was ( [betrokkene ruzie 1] en [betrokkene ruzie 2] ) niet door andere (onafhankelijke) getuigen is verklaard. Wel staat naar het oordeel van de rechtbank onder andere op grond van de getuigenverklaring van [getuige 1] vast dat [slachtoffer 1] vanaf het moment van aankomst zich agressief heeft gedragen en dat hij op [verdachte] is afgegaan en ten opzichte van [verdachte] de confrontatie opzocht.
Op dat moment was er sprake van een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens [verdachte] . De vraag is of [verdachte] zich hiertegen heeft mogen verdedigen op de manier zoals hij dat heeft gedaan, te weten door het trekken van een mes. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank dat [verdachte] heeft verklaard dat hij op een meter of vier a vijf afstand stond van [slachtoffer 1] en dat hij, toen [slachtoffer 1] op hem af kwam, zijn mes tevoorschijn heeft gehaald. De rechtbank volgt [verdachte] niet in zijn verklaring dat hij geen andere mogelijkheid had en geen tijd had om weg te rennen, gelet op deze afstand en het feit dat dit alles op een open (gras)veld plaatsvond met aan alle kanten ruimte. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat [verdachte] de confrontatie had kunnen en moeten vermijden door weg te rennen, maar dat hij welbewust niet uit de weg is gegaan door te blijven staan en een mes te trekken. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
In het voorgaande is al vastgesteld dat de noodzaak tot verdediging door [verdachte] niet bestond, een beroep op noodweerexces op grond daarvan wordt dan ook verworpen. De rechtbank zal het beroep op noodweerexces dan ook niet nader bespreken.
Verdachte is strafbaar, nu voor het overige geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van zeven dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie een onvoorwaardelijke werkstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen jeugddetentie waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met oplegging van de algemene en bijzondere voorwaarden jeugdreclasseringstoezicht, ambulante behandeling en dagbesteding. De officier van justitie heeft met zijn eis rekening gehouden met het tijdsverloop van het eerste tenlastegelegde feit en artikel 63 van het wetboek van Strafrecht. Ook heeft hij er rekening mee gehouden dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een veroordeling voor feit 2 een werkstraf van niet meer dan 10 uur passend is. Daarnaast verzoekt de raadsman oplegging van jeugdreclasseringstoezicht. [verdachte] heeft een goede band met zijn jeugdreclasseerder en het contact dient behouden te blijven.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een mishandeling. De poging tot doodslag heeft plaatsgevonden bij een school. [verdachte] heeft bewust de confrontatie met [getuige 2] opgezocht, terwijl hij die jongen niet kende en zich door zijn vriend [betrokkene ruzie 1] in een conflict laten meeslepen. [verdachte] had een mes op zak en heeft deze getrokken toen [slachtoffer 1] zijn broer [getuige 2] te hulp schoot. Er vond vervolgens een worsteling plaats waarbij veel geweld is toegepast en [slachtoffer 1] is gestoken. [verdachte] heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarbij komt dat dit geweld heeft plaatsgevonden in het bijzijn van leerlingen van deze school. Een dergelijk feit maakt dat leerlingen zich minder veilig voelen op school de werkomgeving voor leraren en ander personeel als minder veilig wordt ervaren en ouders zich meer zorgen maken over hun kinderen. De rechtbank rekent dit [verdachte] zwaar aan.
De mishandeling van [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden op een besloten feest. Verdachte was niet uitgenodigd en ging daar desondanks toch heen. [verdachte] heeft direct de confrontatie opgezocht met een jongen die zijn vriendin zou hebben geprobeerd te versieren. [slachtoffer 2] wilde de ruzie stoppen maar werd zelf slachtoffer van mishandeling. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij boos was en dat hij wist dat hij niet welkom was op het feest. Veel personen zijn getuige geweest van de mishandeling. Dergelijke feiten dragen bij aan gevoelens van onveiligheid van mensen die daarbij aanwezig zijn en van de maatschappij in het algemeen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 12 december 2022 volgt dat verdachte zowel (deels) voor als na de onderhavige feiten met justitie in aanraking is geweest, waaronder voor het voorhanden hebben van een steekwapen.
Uit het psychologisch rapport van 22 januari 2022, opgesteld door gezondheidszorgpsycholoog M.J.E. van Kempen, volgt dat bij [verdachte] sprake is van een gedragsstoornis en een lichte stoornis in cannabisgebruik. De deskundige adviseert om het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. [verdachte] ’ gedragskeuzes worden beperkt door een gebrekkige identiteitsontwikkeling, beïnvloedbaarheid en cognitieve vervormingen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De deskundige adviseert een TOPS-training (of een hiermee vergelijkbare training) naast de interventie “Leren van Delict” of “Delictanalyse”. Daarnaast adviseert de deskundige een opvoedkader waarin structuur, sturing, toezicht en begrenzing worden geboden. Daarnaast wordt geadviseerd dat toezicht wordt gehouden door de jeugdreclassering op het doorlopen en afronden van de opleiding, het vinden en volhouden van pro-sociale activiteiten in de vrije tijd, verantwoorde keuzes aangaande relaties en middelengebruik.
De jeugdreclasseerder heeft ter zitting verklaard dat [verdachte] de behandeling “Leren van delict” inmiddels al succesvol heeft doorlopen. Hij is ouder geworden en heeft een positieve verandering doorgemaakt. Na mei 2022 is [verdachte] niet meer in aanraking gekomen met politie en is er een stijgende lijn bij [verdachte] te zien. De jeugdreclasseerder adviseert in geval van bewezenverklaring een geheel voorwaardelijk werkstraf aan verdachte op te leggen. Het recidiverisico dat wordt genoemd in het psychologisch rapport is achterhaald. Er is geen sprake van middelengebruik. [verdachte] gaat naar school. Doordeweeks woont hij bij zijn oma en in het weekend bij zijn vader. Reclasseringstoezicht is wel nodig met daarbij als bijzondere voorwaarde ambulante behandeling gericht op sociale vaardigheden indien nodig geacht door de jeugdreclassering. [verdachte] heeft een neutraal persoon nodig die naast hem staat. Een onvoorwaardelijke straf zou de positieve ontwikkeling bij [verdachte] doorkruisen.
Door de Raad voor de Kinderbescherming wordt toezicht door de jeugdreclassering geadviseerd. Nu [verdachte] delictanalyse heeft afgerond maar een TOPS-Training zoals geadviseerd door de psycholoog nog niet, wordt in aanvulling daarop geadviseerd als bijzondere voorwaarde op te leggen een ambulante behandeling gericht op sociale vaardigheden, dit indien en zo lang als door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht.
Straf
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over en zal de feiten in verminderde mate toerekenen aan [verdachte] . Daarnaast houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoewel de aard en de ernst van de strafbare feiten zonder meer zouden rechtvaardigen dat aan [verdachte] een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd, ziet de rechtbank in het voorgaande - en met name de prille positieve ontwikkeling van [verdachte] , die laat zien dat hij het afgelopen half jaar niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen - toch aanleiding om verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet langer dan het voorarrest en een (on)voorwaardelijke werkstraf met daaraan verbonden de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank vindt het van belang dat er een stok achter de deur komt voor [verdachte] zodat hij weet dat hij, als hij opnieuw in een dergelijke situatie komt, anders moet reageren.
Gelet hierop vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal aan [verdachte] opleggen jeugddetentie voor de duur van 7 dagen met aftrek en een onvoorwaardelijke werkstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen jeugddetentie waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de oplegging van jeugdreclasseringstoezicht en ambulante behandeling gericht op sociale vaardigheden, indien nodig geacht door jeugdreclassering. De rechtbank vindt het van belang dat [verdachte] het al ingezette traject, dat ook al effect heeft op zijn houding en gedrag, zal voortzetten.
De rechtbank beveelt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank zal het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 882,00 aan materiële schade en € 7.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiele schadevordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen met uitzondering van het gevorderde eigen risico zorgverzekering over het jaar 2022 nu deze niet is onderbouwd, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie verzoekt het overige gedeelte (eigen risico 2022) niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat de vordering niet nader is onderbouwd en nader onderzoek hiernaar en naar de eigen schuld van de benadeelde partij een onevenredige belasting voor het strafproces is.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging voor feit 1. Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsman bepleit het standpunt van de officier van justitie te volgen.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor [verdachte] naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde kosten van het eigen risico voor het jaar 2021 en 2022 (totaal € 770,-), kosten verband en pijnstillers (€ 50,00) en daggeldvergoeding ziekenhuis (€ 62,-) voldoende onderbouwd en komen zij billijk voor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze schadeposten, te weten
€ 882,- kunnen worden toegewezen.
Immateriële schade
De vordering is niet met stukken onderbouwd door de benadeelde partij. Ook is mogelijk van belang bij de beoordeling van deze vordering of er sprake is van de gestelde eigen schuld van de benadeelde partij en zo ja, in hoeverre dit invloed heeft op de hoogte van de schadevergoedingsplicht. Onderzoek hiernaar en een verdere behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de schadevergoeding toewijzen. Bij gebreke aan een gestelde of anderszins gebleken aanknopingspunt voor de ingangsdatum van de wettelijke rente zal de rechtbank deze toewijzen met ingang van de datum van het indienen van de vordering, te weten 12 januari 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.
In verband met de leeftijd van de verdachte wordt er geen gijzeling opgelegd.

9.De beoordeling van het beslag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen foedraal en mes (goednummer: G2607708 en G2598549) gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
Voor het beslag:
De rechtbank acht de inbeslaggenomen goederen (goednummer G2607708 en G2598549) vatbaar voor verbeurdverklaring nu met behulp van de voorwerpen het ten laste gelegde feit onder parketnummer 05/256630-21 is begaan.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 63,77a, 77aa, 77g, 77gg, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
7 (zeven) dagen;
 veroordeelt verdachte tot een
taakstraf,te weten een werkstraf van
160 (honderdzestig)uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig)dagen;
  • bepaalt dat deze een gedeelte van deze
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- verdachte zal meewerken aan een ambulante behandeling gericht op sociale vaardigheden en zich zal houden aan de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven indien de jeugdreclassering dat nodig acht.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland te Arnhem tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarde en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer feit 1 primair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
De beslissing ten aanzien van het beslag:
 beveelt de
verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen foedraal en mes (goednummer: G2607708 en G2598549).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen kinderrechter tevens voorzitter, mr. M. Rietveld en mr. M.W. Stoet, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Vogelpoel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2023.
mr. M.C. Gerritsen en mr. M. Rietveld zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600- 2021459345,, gesloten op 3 juni 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [getuige 2] , p. 80-81; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 146 – 147.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 146 – 148 en de afdruk van Google Streetview en Google Maps op p. 148 van dat verhoor waarin getuige de plaats van de vechtpartij heeft gemarkeerd.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 84.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 403.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 147-148.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 403.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 148.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 3] , p. 196.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , p. 170.
11.Letselrapportage, p. 268
12.Letselrapportage, p. 269-270.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
14.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van de politie eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022211985, gesloten op 16 mei 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
15.Proces-verbaal van aangifte, p. 3.
16.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
17.Proces-verbaal van aangifte, p. 3.
18.Proces-verbaal van aangifte, p. 5 en 6.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 25-29.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 11.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 403, proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 3] , p. 194-195, proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene ruzie 1] , p. 424-425.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 350.