In deze zaak heeft de kantonrechter te Nijmegen op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgeefster. De werknemer, die sinds 1 juni 2019 in dienst was als teamleider en broodjesmaker, had zich op 5 mei 2023 ziek gemeld en tegelijkertijd aangegeven zijn ontslag te willen indienen. De werkgeefster interpreteerde dit als een ontslag op staande voet en hield een bedrag van € 165,00 in op het loon van de werknemer voor bedrijfskleding die volgens haar niet was ingeleverd. De werknemer vorderde in kort geding betaling van dit ingehouden bedrag, alsook zijn achterstallige loon over de maanden mei en juni 2023, inclusief wettelijke verhogingen en rente.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de werknemer geen ontslag op staande voet had genomen, maar zijn arbeidsovereenkomst op correcte wijze had opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van één maand. De werkgeefster had haar onderzoeksplicht verzaakt door niet te verifiëren of de werknemer daadwerkelijk per direct ontslag wilde nemen. Hierdoor was de verrekening van het loon met het ingehouden bedrag onterecht. De rechter heeft de werkgeefster veroordeeld tot betaling van het ingehouden bedrag van € 165,00 netto, alsook het achterstallige loon van € 518,40 bruto voor de maanden mei en juni 2023, inclusief wettelijke verhogingen en rente. De werkgeefster werd ook veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die werkgevers moeten betrachten bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten, vooral in situaties waarin werknemers zich ziek melden en ontslag willen nemen. De rechter heeft de wettelijke verhoging over het verrekende bedrag gematigd tot nihil, maar de wettelijke verhogingen over het achterstallige loon zijn toegewezen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.