ECLI:NL:RBGEL:2023:4977

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
10568344 \ VV EXPL 23-43
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en loonvordering in kort geding tussen werknemer en werkgeefster met betrekking tot onterechte verrekening van loon en wettelijke verhoging

In deze zaak heeft de kantonrechter te Nijmegen op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgeefster. De werknemer, die sinds 1 juni 2019 in dienst was als teamleider en broodjesmaker, had zich op 5 mei 2023 ziek gemeld en tegelijkertijd aangegeven zijn ontslag te willen indienen. De werkgeefster interpreteerde dit als een ontslag op staande voet en hield een bedrag van € 165,00 in op het loon van de werknemer voor bedrijfskleding die volgens haar niet was ingeleverd. De werknemer vorderde in kort geding betaling van dit ingehouden bedrag, alsook zijn achterstallige loon over de maanden mei en juni 2023, inclusief wettelijke verhogingen en rente.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de werknemer geen ontslag op staande voet had genomen, maar zijn arbeidsovereenkomst op correcte wijze had opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van één maand. De werkgeefster had haar onderzoeksplicht verzaakt door niet te verifiëren of de werknemer daadwerkelijk per direct ontslag wilde nemen. Hierdoor was de verrekening van het loon met het ingehouden bedrag onterecht. De rechter heeft de werkgeefster veroordeeld tot betaling van het ingehouden bedrag van € 165,00 netto, alsook het achterstallige loon van € 518,40 bruto voor de maanden mei en juni 2023, inclusief wettelijke verhogingen en rente. De werkgeefster werd ook veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die werkgevers moeten betrachten bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten, vooral in situaties waarin werknemers zich ziek melden en ontslag willen nemen. De rechter heeft de wettelijke verhoging over het verrekende bedrag gematigd tot nihil, maar de wettelijke verhogingen over het achterstallige loon zijn toegewezen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 10568344 \ VV EXPL 23-43 \ 25115 \ 41245
uitspraak van 20 juli 2023
vonnis in kort geding
in de zaak van
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. W.H.B.M. Litjens,
tegen
de besloten vennootschap
[werkgeefster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. D. Coskun.
Partijen worden hierna werknemer en werkgeefster genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 26 juni 2023 met producties.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 6 juli 2023. Werknemer is verschenen, bijgestaan door mr. Litjens. Namens werkgeefster zijn verschenen mw. [directeur-eigenaar] (directeur-eigenaar, hierna: [directeur-eigenaar] ) en dhr. [leidinggevende] (leidinggevende, hierna: [leidinggevende] ), bijgestaan door mr. Coskun.
1.3.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is op 1 juni 2019 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van teamleider en broodjesmaker, voor 40 uur per maand. Zijn salaris bedraagt € 480,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2.
Op 5 mei 2023 stuurt werknemer het volgende whatsapp bericht aan [leidinggevende] :
“bij deze wil ik melden dat ik vandaag ziek ben geworden en ik voel me helemaal niet lekker . Ik kan dus niet komen werken . Ik ben door de Collega’s die ziek rond lopen op het werkvloer besmet. Verder vind ik het niet fijn hoe je met mij bent omgegaan toen ik dat aan jou had gemeld. De gezondheid van de medewerkers gaat voor het werk en is het allerbelangrijkste maar dat wou je niet begrijpen van mij . Bij deze en om die reden wil ik ook officieel mijn ontslag bij jou indienen .je kunt het of bij deze bericht accepteren en anders hoor ik graag hoe ik dat officieel moet melden via een mail of op papier . Ik hoor het graag .”
[leidinggevende] stuurt daarop een reactie aan werknemer, waarvan het volgende deel in het geding is gebracht:
“aangeeft, ondertekend en gericht naar [naam 1] zou fijn zijn.
Graag de bedrijfskleding gewassen inleveren samen met de brief.”
2.3.
Op 11 mei 2023 stuurt [leidinggevende] via whatsapp aan werknemer het volgende bericht:
“Kan je morgen langskomen met de kleding? Hebben we nodig.
Kan ook bij mij thuis. Bel me maar hoelaat je komt.”
Werknemer reageert op 12 mei 2022 als volgt:
“Het gaat niet lukken vandaag
Ik kijk wanneer ik kan”
[leidinggevende] stuurt vervolgens terug:
“Als t maar voor maandag is vanwege de lonen”
2.4.
Op 15 mei 2023 stuurt werknemer via whatsapp een foto van poloshirts met daarop ‘ [bedrijfsnaam] ’ aan [leidinggevende] . Hierbij vermeldt hij:
“Daar zijn werk kleren
Wanneer kan ik onder tekenen”
Vervolgens vindt het volgende whatsapp-gesprek plaats:
( [leidinggevende] ) (werknemer)
“4 polo en 1 bodywarmer.
Persoonlijk inleveren. Ik heb het ook in jou
hand gegeven. Moet jij ook doen!
Ik kwam daar jij was er niet
Dus mij probleem niet
Bij mij heb je niks ingeleverd
Ik heb het ingeleverd
Niet bij mij!
Klaar ga niet zo tegen mij doen jouw probleem jij bent er niet
Je ziet wel
Op je loonstrook
(…)”
2.5.
Op 2 juni 2023 betaalt werkgeefster aan werknemer het loon over de maand april 2023. Zij houdt een bedrag van € 165,00 netto in op het loon met als omschrijving ‘1x bodywarmer € 65 en 4x poloshirt € 25’.
2.6.
Op 6 juni 2023 stuurt de gemachtigde van werknemer een brief aan werkgeefster waarin hij namens werknemer aanspraak maakt op achterstallig loon en wettelijke verhoging. De gemachtigde schrijft onder meer:
“(…) Client is ca 4 jaar bij u in dienst op basis van een arbeidscontract voor onbepaalde tijd voor 40 uur per maand. Op 5 mei 2023 heeft client zich mondeling bij u ziek gemeld en voorts aangegeven de arbeidsovereenkomst te willen opzeggen.
De opzegging van de arbeidsovereenkomst kan volgens de wet met in achtneming van de opzegtermijn van 1 maand tegen het einde van een betalingsperiode, derhalve tegen 1 juli 2023. Dit betekent dat client tot 1 juli bij u in dienst is. U heeft pas op 2 juni 2023 het loon over de maand april 2023 betaald en pr 1 juni 2023 is ook het loon over de maand mei 2023 verschuldigd. Op het loon april 2023 is een bedrag ad € 165,= ingehouden voor 4 poloshirts en een bodywarmer Client heeft nooit een bodywarmer ontvangen en twee poloshirts heeft hij ingeleverd. Client had ook maar twee poloshirts in zijn bezit en geen 4. Client is het niet eens met een verrekening van zijn loon met een bedrag ad € 165,=.
(…)
Client heeft zich op 5 mei 2023 ziek gemeld en meldt zich hierbij hersteld. Client is bereid zijn werkzaamheden te verrichten en ik verneem wel van u of u daarvan gebruikt maakt. Dit laat onverlet dat u gehouden bent het loon over de maanden mei en juni aan client te betalen.(…)”
2.7.
Dezelfde brief mailt de gemachtigde op 19 juni 2023 aan [leidinggevende] . De reactie van [leidinggevende] is dat dit met werkgeefster moet worden besproken.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Werknemer vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, werkgeefster veroordeelt tot betaling aan werknemer van:
een bedrag van € 165,00 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 1 mei 2023;
een bedrag van € 595,37 bruto ter zake het loon van mei 2023, inclusief vakantietoeslag en vakantie-uren, vermeerderd met de wettelijke verhoging vanaf 1 juni 2023 en de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 1 juni 2023;
een bedrag van € 595,37 bruto ter zake het loon van juni 2023, inclusief vakantietoeslag en vakantie-uren, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 1 juli 2023;
de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt werknemer kort gezegd dat hij zich op 5 mei 2023 ziek heeft gemeld bij werkgeefster en toen ook te kennen heeft gegeven te willen opzeggen. Rekening houdende met de wettelijke opzegtermijn van 1 maand is zijn dienstverband met ingang van 1 juli 2023 beëindigd. Werknemer heeft zijn loon over de maanden mei en juni 2023 echter niet ontvangen. Daarnaast heeft werkgeefster op zijn loon over de maand april 2023 onterecht een verrekening van € 165,00 netto toegepast, aldus werknemer.
3.3.
Werkgeefster voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang bij de beoordeling van het geschil, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De voorzieningenrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden. Daarnaast is volgens vaste jurisprudentie ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is - hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen -, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen de (on)mogelijkheid van eventuele terugbetaling betrokken dient te worden.
Het ontslag
4.3.
Vast staat dat een einde is gekomen aan het dienstverband van werknemer bij werkgeefster. De discussie tussen partijen ziet op de vraag of werknemer op 5 mei 2023 wel of niet ontslag op staande voet heeft genomen. Werknemer beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij heeft zich op 5 mei 2023 ziek gemeld en daarnaast te kennen gegeven dat hij ontslag wil nemen en gevraagd hoe hij dat moest doen. Als hij meteen ontslag had willen nemen had hij zich niet ziek gemeld, aldus werknemer. Volgens werkgeefster heeft werknemer met zijn bericht op 5 mei 2023 wel per direct ontslag genomen. Werknemer heeft ook zijn bedrijfskleding ingeleverd en is niet meer komen werken na die datum, zo voert werkgeefster aan.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat werknemer per direct heeft willen opzeggen aangezien hij zich op 5 mei 2023 (eerst) ziek heeft gemeld. Indien hij per direct wilde opzeggen had hij deze ziekmelding achterwege kunnen laten. [leidinggevende] heeft tijdens de zitting nog gesteld dat werknemer zich alleen ziek heeft gemeld om onder de opzegtermijn uit te komen. De voorzieningenrechter wijst erop dat, indien werkgeefster twijfelde aan de ziekmelding van werknemer, het op haar weg had gelegen de bedrijfsarts in te schakelen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Hoewel werkgeefster er kennelijk van is uitgegaan dat werknemer zijn ontslag per direct had ingediend, had zij moeten navragen aan werknemer of dit daadwerkelijk zijn bedoeling was. Voor werkgeefster geldt immers een onderzoeksplicht. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de vraag of een werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd een strenge maatstaf dient te worden gehanteerd. Deze maatstaf houdt in dat de werkgever slechts mag aannemen dat de werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd of met beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft ingestemd, indien sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring die erop gericht is om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Daarbij dient de werkgever zorgvuldig na te gaan of de werknemer de beëindiging met alle daaraan verbonden nadelige gevolgen (verlies van werk, inkomen en ontslagbescherming, geen aanspraak op een vergoeding en waarschijnlijk verlies van WW-/ZW-uitkering) daadwerkelijk heeft gewenst. Van werkgever wordt verwacht dat hij werknemer op de consequenties van het ontslag wijst. Hoe zwaar de onderzoeksplicht is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Er geldt in elk geval een zware onderzoeksplicht als een werknemer onverwachts, in een emotionele bui of na een ruzie met de werkgever opzegt. Gelet op de grote nadelige gevolgen voor werknemer bij een ontslag per direct had werkgeefster bij hem moeten verifiëren of werknemer daadwerkelijk per direct ontslag wilde nemen en of hij de consequenties daarvan overzag. Dit geldt des te meer nu namens werkgeefster tijdens de zitting te kennen is gegeven dat zij denkt dat een conflict met een collega in de week vóór 5 mei 2023 de aanleiding is geweest voor het door werknemer genomen ontslag en werknemer in februari 2023 al een keer te kennen had gegeven ontslag te willen nemen, maar daar vervolgens op terug is gekomen. Werkgeefster heeft echter nagelaten invulling te geven aan haar onderzoeksplicht, hetgeen voor haar rekening en risico komt.
4.5.
De voorzieningenrechter concludeert dat werknemer geen ontslag op staande voet heeft genomen, maar op 5 mei 2023 heeft opgezegd en wel - rekening houdende met de wettelijke opzegtermijn van 1 maand - tegen 1 juli 2023.
De verrekening
4.6.
Als gevolg van het voorgaande mocht werkgeefster het loon van april 2023, dat zij heeft uitbetaald op 2 juni 2023, niet verrekenen met de door haar gestelde vordering op werknemer met betrekking tot de bedrijfskleding, omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op het moment van die verrekening nog niet was geëindigd. Verrekening mag immers - met uitzondering van de vorderingen als genoemd in artikel 7:632 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) - alleen plaatsvinden aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat werkgeefster haar stelling over de polo’s en de bodywarmer ook niet (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt. Werknemer betwist dat hij vier poloshirts en een bodywarmer heeft ontvangen en uit de overgelegde whatsapp-correspondentie en foto blijkt dat hij twee poloshirts heeft ingeleverd. Tijdens de zitting is gebleken dat werkgeefster geen administratie bijhoudt van de bedrijfskleding die zij uitdeelt aan werknemers. Werknemer heeft dan ook niet hoeven te tekenen voor ontvangst van de aan hem door werkgeefster gegeven kleding. Dit komt voor rekening en risico van werkgeefster.
Op grond van voorgaande overwegingen acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat werknemer een loonvordering op werkgeefster heeft op grond van onterechte verrekening. De voorzieningenrechter zal werkgeefster daarom veroordelen het verrekende bedrag van € 165,00 netto aan werknemer terug te betalen. Nu omtrent enig restitutierisico door werkgeefster niets is gesteld, brengt afweging van de wederzijds in het geding zijnde belangen de voorzieningenrechter tot het oordeel dat deze loonvordering in kort geding voor toewijzing in aanmerking komt.
4.7.
Werkgeefster verzoekt om matiging van de over het verrekende bedrag gevorderde wettelijke verhoging tot nihil. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader als volgt. De wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW is een sanctie op niet tijdige betaling van het loon en is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen, zodat de werknemer tijdig over het loon kan beschikken. De rechter kan, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, de verhoging beperken tot ieder bedrag dat hij billijk vindt en deze zelfs op nihil stellen. In dit geval kan werkgeefster weliswaar worden verweten dat zij onterecht tot verrekening is overgegaan waardoor werknemer schade heeft geleden, maar ziet dit niet op de tijdige betaling van het loon zelf. Nu werknemer ook de wettelijke rente vordert over het verrekende bedrag en dat gedeelte van de vordering zal worden toegewezen, betaalt werkgeefster daarmee al een gefixeerde schadevergoeding aan werknemer. De voorzieningenrechter zal de wettelijke verhoging over het verrekende bedrag van € 165,00 netto daarom matigen tot nihil.
Loon mei en juni 2023
4.8.
Nu hiervoor is geoordeeld dat aannemelijk is dat het dienstverband van werknemer is geëindigd per 1 juli 2023 is werkgeefster nog het achterstallig loon over de maanden mei en juni 2023 verschuldigd aan werknemer. Werknemer heeft het door hem gevorderde loon van € 595,37 bruto berekend aan de hand van de loonstrook van april 2023. Werkgeefster heeft terecht opgemerkt dat in dat bedrag de betaling van overwerkuren is verdisconteerd en dat werknemer in de maanden mei en juni 2023 niet heeft gewerkt en dus ook geen overwerkuren uitbetaald moet krijgen over die maanden. De voorzieningenrechter stelt vast dat het loon dat werkgeefster over de maanden mei en juni 2023 nog aan werknemer moet betalen een bedrag van € 480,00 bruto per maand behelst, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, in totaal € 518,40 bruto. Dat nog sprake is van uit te betalen vakantie-uren heeft werknemer onvoldoende duidelijk gemaakt, zodat dat deel van de vordering zal worden afgewezen. Ook hier geldt dat werkgeefster niets heeft gesteld over enig restitutierisico, zodat de voorzieningenrechter na afweging van de wederzijds in het geding zijnde belangen van oordeel is dat deze loonvordering in kort geding voor toewijzing in aanmerking komt.
4.9.
Werkgeefster maakt bezwaar tegen de gevorderde wettelijke verhoging en verzoekt om matiging daarvan tot nihil. Zij voert daartoe aan dat als werknemer zijn bedrijfskleding eerder had ingeleverd, zij eerder tot betaling van het loon had kunnen overgaan. Daarnaast betoogt werkgeefster dat, indien werknemer wordt gevolgd in zijn stelling dat sprake was van een ziekmelding, zij pas op 19 juni 2023 op de hoogte is geraakt van de betermelding van werknemer. Als zij eerder had geweten dat werknemer weer hersteld was en beschikbaar was om te werken, had zij hem nog kunnen inplannen, aldus werkgeefster.
De voorzieningenrechter ziet in het door werkgeefster gestelde geen reden tot matiging van de wettelijke verhoging, aangezien werkgeefster onderzoek had moeten doen naar de opzegging van werknemer en dat heeft nagelaten. Dat werkgeefster de brief van de gemachtigde van werknemer van 6 juni 2023 niet heeft ontvangen per post, maar pas op 19 juni 2023 per mail, waardoor op dat moment pas voor haar duidelijk was dat werknemer zich beter had gemeld en bereid was werkzaamheden te verrichten, doet daar niets aan af. Daarbij komt dat werkgeefster werknemer in reactie op zijn bericht op 5 mei 2023 heeft gevraagd zijn bedrijfskleding in te leveren. Dat kon werknemer niet anders opvatten dan dat hij niet meer hoefde te komen werken, ook al zou hij daartoe op enig moment nog wel beschikbaar voor zijn (na de betermelding). Ook was het eventueel nog mogelijk geweest om werknemer het weekend na zijn betermelding (24 en 25 juni 2023) in te plannen om te werken. Dat heeft werkgeefster echter niet gedaan. Gelet op voorgaande overwegingen zal de voorzieningenrechter de gevorderde wettelijke verhoging toewijzen.
4.10.
De voorzieningenrechter zal werkgeefster tevens veroordelen tot betaling van de wettelijke rente als gevorderd.
De proceskosten
4.11.
Werkgeefster wordt (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De kosten van de dagvaarding bedragen € 132,42, het griffierecht bedraagt € 86,00 en het salaris van de gemachtigde wordt vastgesteld op € 793,00.
4.12.
De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 132,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
4.13.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als gevorderd.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt werkgeefster tot betaling aan werknemer van een bedrag van € 165,00 netto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt werkgeefster tot betaling aan werknemer van een bedrag van € 518,40 bruto ter zake het loon van mei 2023, inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging vanaf 1 juni 2023 en de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 1 juni 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt werkgeefster tot betaling aan werknemer van een bedrag van € 518,40 bruto ter zake het loon van juni 2023, inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 1 juli 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt werkgeefster in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van werknemer vastgesteld op € 132,42 aan dagvaardingskosten, € 86,00 aan griffierecht, € 793,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 132,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.