ECLI:NL:RBGEL:2023:4965

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5408
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake schuld overname door de minister van Financiën

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster A afgewezen. Verzoekster had de minister van Financiën verzocht om de schuld aan VGZ Zorgverzekeraar N.V. over te nemen, welke schuld voortvloeit uit een vordering voor ten onrechte betaalde zorgdeclaraties. De minister had deze aanvraag eerder afgewezen op 27 februari 2023, en dit besluit werd gehandhaafd in het besluit op bezwaar van 27 juli 2023. Verzoekster, die door de Belastingdienst/Toeslagen als gedupeerde is aangemerkt, heeft beroep ingesteld en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 augustus 2023 behandeld. De beoordeling richtte zich op de vraag of de vordering van VGZ voortkomt uit een onrechtmatige daad, zoals de minister stelde. De voorzieningenrechter concludeert dat de rechtsvraag complex is en dat een behandeling door een meervoudige kamer gewenst is. De belangen van verzoekster zijn groot, aangezien VGZ beslag heeft gelegd op haar woning, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de minister zwaarder weegt. Dit komt doordat het hier gaat om publieke gelden die worden aangewend voor het aflossen van private schulden. Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek af, wat betekent dat verzoekster geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5408

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Verzoekster A] , uit [plaats B] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en

de minister van Financiën

(gemachtigden: mr. M.A. Balbi en V.N. Giang).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de minister op het verzoek om - voor zover hier van belang - de schuld van verzoekster aan VGZ Zorgverzekeraar N.V. over te nemen.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 27 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 op het bezwaar van verzoekster is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verzoekster heeft beroep ingediend en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het bestreden besluit
2. Verzoekster is door de Belastingdienst/Toeslagen aangemerkt als gedupeerde door de problemen met de kinderopvangtoeslag. Op 20 september 2022 is een overzicht van de schulden van verzoekster opgesteld. Bij deze schulden bevindt zich een schuld van verzoekster aan VGZ Zorgverzekeraar N.V. (VGZ). Dat betreft een vordering van VGZ voor ten onrechte aan verzoekster betaalde declaraties voor zorg die zij (dan wel haar [eenmanszaak C] Zorg) niet zou hebben geleverd en onderzoekskosten. Deze schuld heeft een saldo van € 27.551,21.
2.1.
Uit de door de minister overgelegde stukken blijkt dat VGZ in verband met een verdenking van fraude onderzoek naar verzoekster heeft verricht. Uit de onderzoeken is volgens VGZ gebleken dat de zorg zoals deze door verzoekster bíj VGZ is gedeclareerd, is gebaseerd op valselijk opgemaakte zorgindicaties en zorgplannen. VGZ heeft verzoekster vervolgens onder meer aangeschreven de ten onrechte uitbetaalde declaraties terug te betalen. Tevens heeft VGZ de praktijk- en persoonsgegevens van [eenmanszaak C] en verzoekster in het Extern Verwijzingsredster (EVR) binnen de Centraal Informatie Systeem databank (CIS databank) laten registreren en verzoekster en [eenmanszaak C] in het Interne Verwijzingsregister van verzekeraars (IVR) geregistreerd. Ten slotte heeft VGZ een fraudemelding aangaande [eenmanszaak C] en verzoekster gemaakt bij de Nederlandse Zorgautoriteit. Naar aanleiding van deze beslissingen is verzoekster een civiele procedure tegen VGZ gestart. Deze procedure is geëindigd met een schikking tussen VGZ en verzoekster. Partijen zijn hierbij overeengekomen dat op de inhoud van de schikking geheimhouding rust. Wel is duidelijk dat is overeengekomen dat verzoekster een bedrag van – inmiddels in totaal €27.551,21 + € 5.310,20 – aan VGZ dient te betalen. Dit bedrag is tot op heden niet betaald.
2.2.
Bij besluit van 27 februari 2023 heeft de minister –- voor zover hier van belang - besloten de vorderingen die zien op de schuld van verzoekster aan VGZ niet over te nemen omdat die schuld is ontstaan door een onrechtmatige daad. Uit artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) volgt dat een geldschuld die voortvloeit uit een onrechtmatige daad niet wordt overgenomen. Dit besluit heeft de minister in het besluit op bezwaar van 27 juli 2023 gehandhaafd.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
3. Verzoekster voert aan dat de vordering van VGZ niet is ontstaan uit onrechtmatige daad, maar dat deze voortkomt uit een tussen partijen getroffen schikking. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat de minister de schuld over dient te nemen.
Waarom wijst de voorzieningenrechter dit verzoek af?
4. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek af. Hij is van oordeel dat een voorziening die ertoe strekt dat de minister wordt opgedragen ter vervanging van het bestreden besluit een besluit te nemen zoals verzoekster heeft gevraagd, het karakter van een voorlopige maatregel te buiten gaat. In feite vraagt verzoekster daarmee de voorzieningenrechter in de hoofdzaak te voorzien.
4.1.
Voor een kortsluiting [1] als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de voorzieningenrechter echter geen ruimte. De rechtsvraag die voorligt is of de vordering is ontstaan na een tussen partijen getroffen schikking of dat, nu aan de schikking een handeling ten grondslag ligt die als onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek kan worden gekwalificeerd, deze schikking voortvloeit uit een onrechtmatige daad. Is dat het geval dan staat artikel 4.1 van de Wht dwingend rechterlijk aan overname van de schuld in de weg. Deze rechtsvraag is complex.
4.2.
De voorzieningenrechter acht daarom een behandeling van het beroep door een meervoudige kamer gewenst. Dit geldt temeer omdat het hier gaat om een nieuwe wet die is tot stand gekomen als gevolg van de toeslagenaffaire en de belangen zowel aan de kant van verzoekster als aan de kant van de minister groot zijn. Bovendien gaat het om de beoordeling van een norm met civiele aspecten en is hier nog geen rechtspraak over gevormd. Dit alles vraagt om een grondige beoordeling, waarvoor in de voorlopige voorzieningenprocedure geen ruimte is. De voorzieningenrechter bepaalt daarom aan de hand van een belangenafweging of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
4.3.
De belangen van verzoekster zijn groot. VGZ heeft beslag gelegd op haar woning en aangekondigd dat er executieverkoop gaat plaatsvinden. De afbetaling van de schuld aan VGZ door de minister zou volgens haar tot gevolg hebben dat de executieverkoop van haar woning van tafel is. Aan de andere kant gaat het hier om een groot bedrag en om publieke gelden die worden aangewend voor het aflossen van private schulden. Alles afwegende is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de minister zwaarder moet wegen dan het belang van verzoekster. Dat ter zitting door de minister is bevestigd dat er geen restitutierisico voor de minister zou zijn maakt dit – wat daar ook van zij - niet anders.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2023
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep of verzet

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat betekent dat de voorzieningenrechter ook uitspraak doet op het beroep.