1.De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juli 2021 te Klarenbeek, gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg (Al), komende uit de richting van Apeldoorn-Zuid, gaande in de richting van Deventer, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, hierin bestaande dat verdachte:
- terwijl hij goed bekend was met de verkeerssituatie
- - zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een ander voertuig (personenauto, merk: Renault Megane)
- - heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 120 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 181 kilometer per uur en/of
- ( waardoor) hij is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig (personenauto, merk: Renault Megane), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juli 2021 te Klarenbeek, gemeente Apeldoorn als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Opel Insignia), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg (A1), komende uit de richting van Apeldoorn-Zuid, gaande in de richting van Deventer,
- terwijl hij goed bekend was met de verkeerssituatie en/of
- terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een ander voertuig (personenauto, merk: Renault Megane) en/of
- heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 120 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 181 kilometer per uur en/of
- ( waardoor) hij is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig (personenauto, merk: Renault Megane) en aldus in strijd met het in artikel 5a van de WVW94 gestelde verbod, zich opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat voormelde verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juli 2021 te Klarenbeek, gemeente Apeldoorn als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Opel Insignia), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg (A1), komende uit de richting van Apeldoorn-Zuid, gaande in de richting van Deventer,
- terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een ander voertuig (personenauto, merk: Renault Megane) en/of
- heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 120 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 181 kilometer per uur en/of
- ( waardoor) hij is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig (personenauto, merk: Renault Megane)
en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat sprake is van roekeloosheid en dat het slachtoffer [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen waardoor verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 5;
- het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 29 en 46;
- het aanvullend proces-verbaal van bevindingen (PL0600-2021314411-11), paginanummers 1 en 2;
- het proces-verbaal rijden onder invloed (PL0600-2021314329), p. 2-4;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 augustus 2023.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), is onder andere vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de heer [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] in hun personenauto met ongeveer 112 km/u over de snelweg reden en dat zij van achteren zijn aangereden door de personenauto waarin verdachte reed. Verdachte reed op dat moment met een snelheid van ongeveer 181 km/u per uur, terwijl de toegestane maximumsnelheid 120 km/u was. Verdachte was ten tijde van het ongeval onder invloed van bijna de viervoudige toegestane hoeveelheid alcohol (855 μg/l). De rechtbank stelt dan ook vast dat het ongeval aan de schuld van verdachte is te wijten.
Schuld is hier ten laste gelegd als roekeloosheid, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag. Bij het bepalen van de mate van schuld dient de rechtbank, gezien de tenlastelegging en het standpunt van de officier van justitie, allereerst de vraag te beantwoorden of sprake is van schuld in de vorm van roekeloosheid.
Roekeloosheid
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW 1994, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW 1994 bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 kan worden aangemerkt. De rechtbank moet daarom beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW 1994
Voor een overtreding van artikel 5a WVW is nodig dat de verdachte met het vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) dat opzettelijk heeft gedaan en (c) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. Ernstige schending verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte de maximumsnelheid zeer aanzienlijk heeft overschreden. Overschrijding van de maximumsnelheid is in artikel 5a, eerste lid onder g, WVW uitdrukkelijk opgenomen als schending van de verkeersregels. Daarnaast wordt, op grond van het tweede lid van artikel 5a WVW, in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte verkeerde onder invloed van alcohol. Verdachte was ten tijde van het ongeval onder invloed van zeer veel alcohol, bijna viermaal de toegestane hoeveelheid (855 μg/l). Hij heeft ter zitting verklaard dat hij twee flessen wijn had gedronken. De rechtbank stelt vast dat verdachte door de maximumsnelheid zeer aanzienlijk te overschrijden terwijl hij zoveel alcohol ophad, de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
Het opzet van de verdachte moet gericht zijn geweest op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Uit het dossier volgt dat verdachte met een snelheid van circa 181 km/u heeft gereden op een druk stuk van de snelweg waar verschillende rijbanen samenkomen, terwijl de maximaal toegestane snelheid 120 km/u was. De rechtbank is van oordeel dat het zo aanzienlijk overschrijden van de maximaal toegestane snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Dat verdachte tijdens het politieverhoor aangaf dat hij dacht ongeveer 100 km/uur gereden te hebben, doet hier niet aan af. Tijdens dat verhoor en ter terechtzitting gaf verdachte namelijk aan zich niets meer van het ongeval en het stuk daarvoor te kunnen herinneren.
Daarnaast is de verdachte bewust onder invloed van een enorme hoeveelheid alcohol in de auto gestapt, dit terwijl hij (ook toen) wist dat rijden onder invloed van alcohol niet toegestaan en niet verstandig was. Dit blijkt ook uit het feit dat verdachtes eerste woorden na het veroorzaken van het ongeval waren “ik ben de lul”, daarmee aangevend dat hij wist dat hij teveel had gedronken. Deze wetenschap had verdachte er van moeten weerhouden om in de auto te stappen. Daarnaast gaf verdachte aan dat het een stressvolle periode voor hem was wegens het overlijden van zijn moeder. Hij kampte met een burn-out, waarvoor hij ook onder behandeling was. Bovendien was hij emotioneel omdat hij die dag de woning van zijn moeder had opgeruimd. Nu verdachte in een gestreste, emotionele gemoedstoestand verkeerde, had ook dat hem ervan moeten weerhouden deel te nemen aan het verkeer zoals hij heeft gedaan. Dit geldt eens temeer nu het oorspronkelijk ook zijn bedoeling was om in het huis van zijn moeder te blijven slapen, hetgeen naar zijn zeggen zijn alcoholconsumptie verklaart. Er was geen reden om naar huis te moeten. Uit behoefte aan de nabijheid van vrouw en dochter besloot verdachte welbewust toch achter het stuur te kruipen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door met een auto de maximumsnelheid aanzienlijk te overtreden, zeker in combinatie met de hoeveelheid alcohol die verdachte op had.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de combinatie van gedragingen van de verdachte die tot het verkeersongeval hebben geleid, moet worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, te weten roekeloosheid.
Lichamelijk letsel
In de tenlastelegging is opgenomen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel of letsel waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De drempel om in juridische zin te kunnen spreken van zwaar lichamelijk letsel is vrij hoog. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in elk geval kunnen worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Psychische gevolgen die niet zonder meer zijn aan te merken als een (ver)storing van de verstandelijke vermogens zoals bedoeld in artikel 82, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kunnen niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
[slachtoffer 2]
De heer [slachtoffer 2] heeft psychische problemen opgelopen door het ongeval. Hij kon hierdoor vier à vijf weken na het ongeval niet werken en heeft twee jaar later nog last van flashbacks. Daarnaast is hij gediagnosticeerd met PTSS. De impact van het ongeval op hem is groot. Hij heeft echter geen lichamelijk letsel opgelopen, dat juridisch is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel of letsel waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank spreekt verdachte met betrekking tot de heer [slachtoffer 2] dan ook partieel van vrij, nu dit bestanddeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen.
[slachtoffer 1]
Mevrouw [slachtoffer 1] heeft na het ongeval twee nachten in het ziekenhuis verbleven. Aan het ongeval hield zij een gebroken enkel en een zware hersenschudding over. Haar enkel is op normale wijze hersteld, maar ze bleef wel pijn aan de enkel houden. Ze is de hele zomer van 2021 onder behandeling geweest van een fysiotherapeut. De eerste zes tot acht weken na het ongeval kon ze niet werken omdat zij last had van hoofdpijn, concentratieverlies en niet goed uit haar woorden kon komen. Nadat de hoofdpijn nagenoeg verdwenen was, is zij gestart met het opbouwen van activiteiten en werk. Enkele maanden later kreeg zij echter weer last van hoofdpijn. Ook zij heeft PTSS opgelopen.
Uit het procesdossier en de slachtofferverklaring ter zitting blijkt dat het verkeersongeval op mevrouw [slachtoffer 1] en haar gezin grote impact heeft gehad en dat zij ook nu – twee jaar later – nog steeds de gevolgen daarvan ondervindt in haar functioneren en dagelijks leven. Gelet op het strenge beoordelingskader van de Hoge Raad acht de rechtbank echter niet bewezen dat mevrouw [slachtoffer 1] als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW heeft opgelopen. Uit het dossier wordt voor de rechtbank onvoldoende duidelijk of de huidige klachten die mevrouw [slachtoffer 1] ervaart (o.a. hoofdpijn, concentratieproblemen, gevoeligheid voor prikkels, vermoeidheid) voortkomen uit het fysieke letsel dat zij heeft opgelopen tijdens het verkeersongeval of het gevolg zijn van psychisch letsel dat zij heeft opgelopen. De medische rapportages laten daarnaast een wisselend beeld zien over het verloop van de klachten. Zo waren de hoofdpijnklachten twee maanden na het ongeval een periode (nagenoeg) verdwenen en werd ongeveer één jaar na het ongeval de verwachting uitgesproken dat mevrouw [slachtoffer 1] volledig zou herstellen. De hoofdpijnklachten zijn daarna weer teruggekomen en inmiddels is de prognose dat de huidige situatie een eindtoestand is. Of het terugkomen van de klachten (direct) gekoppeld kan worden aan het fysieke letsel dat zij door het verkeersongeval heeft opgelopen, wordt uit het dossier niet duidelijk.
De rechtbank is van wel oordeel dat het letsel van het slachtoffer kan worden aangemerkt als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Uit de laatste rapportage van de revalidatiearts volgt dat een eindtoestand is bereikt, waarbij zeer langzaam en geleidelijk verder herstel niet is uitgesloten. Mevrouw [slachtoffer 1] werkt nu, twee jaar na het ongeval, 75% ten opzichte van de situatie vóór het verkeersongeval.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.