In deze zaak vordert de eisende partij, hierna te noemen [eisende partij], dat VGZ Zorgverzekeraar N.V. de kosten voor een medische behandeling, specifiek een lower body lift, vergoedt. De eisende partij heeft een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ en stelt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vergoeding zoals vastgelegd in de verzekeringsvoorwaarden en de Werkwijzer. De plastisch chirurg heeft op 8 februari 2022 een aanvraag ingediend voor de vergoeding van de ingreep, maar VGZ heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de argumentatie dat er geen sprake zou zijn van verminking of een aantoonbare lichamelijke functiestoornis.
De rechtbank heeft de procedure gevolgd en vastgesteld dat er tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2023 aantekeningen zijn gemaakt door de griffier. De eisende partij heeft betoogd dat VGZ de zorgverzekeringsovereenkomst moet nakomen en dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten voor de ingreep. VGZ heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de eisende partij, dan wel tot afwijzing van de vorderingen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eisende partij aanvoert dat er sprake is van verminking in de zin van de Werkwijzer, maar VGZ heeft dit betwist. De medisch adviseur van VGZ heeft de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van PRS 3, wat volgens de eisende partij wel het geval zou zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet mogelijk is om te beoordelen of de aanvraag al dan niet navolgbaar is en heeft partijen de mogelijkheid geboden om overleg te plegen over de indicatie voor de ingreep. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.