ECLI:NL:RBGEL:2023:4830

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
10059549
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van te veel gewerkte uren door werknemer tegen Gemeente Rheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en de Gemeente Rheden. De werknemer, vertegenwoordigd door de advocaten mr. A. Lettenga en mr. J.J.E. Hagens, vorderde betaling voor te veel gewerkte uren. De procedure volgde op een tussenvonnis van 1 maart 2023, waarin de werknemer de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren van het aantal gewerkte uren in de periode van 1 januari tot en met 20 juli 2020. De werknemer stelde dat zij gemiddeld 1,05 fte per week aan werkzaamheden had besteed, maar de gemeente betwistte deze claim en voerde aan dat de werknemer niet kon aantonen dat zij de opgegeven uren daadwerkelijk had gewerkt.

De kantonrechter heeft de bewijsstukken van de werknemer beoordeeld, waaronder een Excelbestand waarin de gewerkte uren waren geregistreerd. De rechter concludeerde dat de werknemer niet kon bewijzen dat het aantal gewerkte uren overeenkwam met de door haar opgegeven standaarduren. Desondanks erkende de rechter dat de werknemer te veel taken had gekregen in verhouding tot haar contractuele uren. De kantonrechter heeft bepaald dat de werknemer recht heeft op betaling van 324 uur, wat resulteert in een bedrag van € 9.334,44 bruto. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen, waarbij de werknemer de gelegenheid krijgt om aan te tonen of de cao-regeling slechter uitpakt dan de wettelijke regeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om de werkbelasting van hun werknemers in de gaten te houden en om duidelijke afspraken te maken over de toebedeelde taken en gewerkte uren. De zaak illustreert ook de complexiteit van arbeidsrechtelijke geschillen, vooral wanneer het gaat om de bewijsvoering van gewerkte uren en de toepassing van cao-regelingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 10059549 \ CV EXPL 22-5984 \ 520 \ 40141
uitspraak van 26 juli 2023
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. A. Lettenga en mr. J.J.E. Hagens
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Rheden
gevestigd te De Steeg
gedaagde partij
gemachtigde mr. A.G. Kerkhof
Partijen worden hierna [eisende partij] en de gemeente genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2023 en de daarin genoemde processtukken
- de akte na tussenvonnis van [eisende partij]
- de antwoordakte van de gemeente.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
In het tussenvonnis van 1 maart 2023 is [eisende partij] in de gelegenheid gesteld te bewijzen hoe veel uren zij (in de periode van 1 januari en 20 juli, althans 3 augustus 2020) heeft besteed aan de gestelde werkzaamheden alsmede dat deze werkzaamheden aan haar waren opgedragen. [eisende partij] heeft daarop een akte, vergezeld van producties (genummerd 39 tot en met 80) overgelegd. In het navolgende zal worden beoordeeld of (en zo ja, in hoeverre) zij in haar bewijsopdracht is geslaagd.
2.2.
In de dagvaarding (punt 7) heeft [eisende partij] gesteld dat haar de volgende taken waren opgedragen:
 Demandmanagement DIV 0,1 fte
 Demandmanagement FAC 0,2 fte
 Demandmanagement ICT 0,2 fte
 Demandmanagement Sec 0,05 fte
 Contractmanagement 0,3 fte
Aanvullend is haar nog de taak van coördinerend demand management toebedeeld. De uren die zij aan de coördinerende werkzaamheden heeft besteed, heeft zij nauwkeurig bijgehouden (punt 42 dv.). In de periode juli 2017-augustus 2020 heeft zij daaraan in totaal 2.700 uren besteed; gelet op het totaal aantal weken van 160 gemiddeld 16,9 uur per week.
In verband met de komst per 1 april 2019 van een collega ( [betrokkene] ), ingehuurd als demandmanager ICT (productie 13 dv.), is haar taak (in theorie) verlicht met gemiddeld 0,2 fte, aldus [eisende partij] (punt 44 dv.).
2.3.
Het komt er (dus) op neer dat [eisende partij] volgens de dagvaarding de gestelde uren voor zover het gaat om demand- en contractmanagement baseert op de door de gemeente begrote fte’s en voor zover het de coördinerende werkzaamheden betreft op de door haarzelf bijgehouden registratie.
2.4.
In haar akte heeft [eisende partij] gesteld dat uit haar eigen urenregistratie en de door de gemeente begrote formaties blijkt dat zij in opdracht van de gemeente gemiddeld 1,05 fte per week heeft besteed aan het demand- en contractmanagement en daarnaast nog gemiddeld 0,27 fte bezig is geweest met de coördinerende werkzaamheden. Het door [eisende partij] in dit verband als productie 72 overgelegde Excelbestand is, zo begrijpt de kantonrechter, in het kader van deze procedure opgesteld (en is dus niet door [eisende partij] tijdens de in het geding zijnde periode bijgehouden).
2.5.
[eisende partij] heeft per “thema” (Coördinerend, Demandmanagement ICT& Contractmanagement ICT, Demandmanagement Facilitair, Demandmanagement DIV en Demandmanagement Geo-informatie en basisregistraties) een standaard aantal uren opgenomen. Deze standaarduren zijn, voor zover het gaat om demand- en contractmanagement, allemaal gebaseerd op het “Transitieplan” (productie 3 dv.) en zijn volgens [eisende partij] allemaal besteed aan reguliere werkzaamheden. Daarnaast is er per thema sprake van “niet standaard/extra toegevoegde werkzaamheden”, waarvoor “extra” uren zijn opgenomen (naast de standaarduren).
2.6.
Vastgesteld moet worden dat de in het Excelbestand vermelde “standaarduren” niet allemaal overeenkomen met hetgeen hiervoor onder 2.2 is vermeld. Zo zou voor demandmanagement ICT moeten worden uitgegaan van 0,2 fte (omgerekend 7,2 uur) en voor contractmanagement van 0,3 fte (omgerekend 10,8 uur). In haar overzicht gaat [eisende partij] echter, voor demand- en contractmanagement
samen, in een groot deel van de weken uit van 4 uur per week (met een (tijdelijke) stijging van het aantal uren na de start van de coronapandemie). Voor demandmanagement facilitair wordt in de dagvaarding uitgegaan van 0,2 fte, terwijl in het Excelbestand wordt uitgegaan van 2 uur per week.
Verder vallen bij vergelijking van het door [eisende partij] overgelegde overzicht van “Coördinerende werkzaamheden” (productie 5 dv.) met het Excelbestand verschillen op. Enkele voorbeelden: aan “Reboarding” zou volgens het eerdere overzicht gedurende 4 weken 6 uur per week zijn besteed, terwijl het nu zou gaan om een periode van 7 weken (4 uur per week gedurende 5 weken, 2 uur per week in de overige 2 weken). Het project “Rustplek kamer 114” is eerst geschaard onder “coördinerende werkzaamheden” en zou zijn afgerond in maart 2020, nu valt het onder demandmanagement facilitair en zou daaraan nog zijn gewerkt in juni 2020. Bij “Verbeterpad 2 & Harmonisatie” (eerst coördinerend, nu demand- en contractmanagement ICT) is aanvankelijk uitgegaan van 60 uren, nu van 95, bij “Relatiemanager Gelders Archief” (ook eerst coördinerend, nu demandmanagement DIV) eerst van 0,5 uur per week, nu van 27 uur in totaal, met het zwaartepunt binnen drie weken, van respectievelijk 4, 6 en 10 uur).
Tot slot wordt opgemerkt dat [eisende partij] medio 2018 – toen zij (dus) al geruime tijd (ook) het coördinerend demandmanagement voor haar rekening nam – voor “de beheerfase” 0,1 fte heeft ingeschat (zie productie 10 dv.), terwijl zij in haar mail van 18 juli 2019 (productie
15 dv.)
schrijft “Voor coördinerend demandmanagement is geen begroting gemaakt. Op basis van de ervaring vraagt dit minimaal 0,2.”.
Hoe dit valt te rijmen met de door haar in haar overzichten opgegeven tijdsbesteding valt niet in te zien.
2.7.
De conclusie moet dan ook zijn dat voor het vaststellen van het aantal door [eisende partij] gewerkte uren niet kan worden uitgegaan van het door haar in dit verband overgelegde Excelbestand.
2.8.
Dit betekent echter niet dat de vordering van [eisende partij] integraal moet worden afgewezen. Uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat zij de gemeente er bij herhaling op heeft gewezen dat zij, in verhouding tot haar feitelijke arbeidsduur, te veel taken toebedeeld had gekregen. Zo heeft zij op 18 juli 2018 gemaild (productie 10 dv.) dat
“alleen al voor de beheerfase”haar meer fte aan taken was toebedeeld dan het aantal fte van haar aanstelling en heeft zij op 14 januari 2019 gemaild (productie 12 dv.) aan (onder meer) haar leidinggevende over het
“nu al te overvolle werkpakket”. In het door [eisende partij] leidinggevende opgestelde verslag van het W&O gesprek van 20 januari 2020 (productie 16 dv.) staat:
“De werklast is al 2,5 jaar te groot. Je hebt een contract van 28 uur, maar je werkt nu zo’n 40 uur per week”, terwijl diezelfde leidinggevende op 2 februari 2021 over [eisende partij] aan de gemeentesecretaris heeft gemaild (productie 13 dv.):
“ [eisende partij] heeft een arbeidsovereenkomst voor 26 uur, maar werkte in de praktijk – zoals zij aangeeft – al jaren structureel meer. (...)”.
Nu een ander concreet aanknopingspunt ontbreekt en het (zoals in het tussenvonnis is overwogen) tot een conclusie met betrekking tot de planning van [eisende partij] werkzaamheden niet is gekomen, zal worden uitgegaan van het door [eisende partij] leidinggevende genoemde aantal van 40 gewerkte uren per week, 12 uur meer dan haar feitelijke arbeidsduur. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat [eisende partij] geen taken voor haar rekening nam die haar niet waren opgedragen. Voor zover dit het geval zou zijn geweest, had het op de weg van de gemeente gelegen [eisende partij] daarop aan te spreken.
Voor de berekening van het totaal aantal uit te betalen uren zal worden uitgegaan van een periode van 27 weken. Blijkens het Excelbestand heeft [eisende partij] immers in de periode tussen maandag 6 januari 2020 (week 2) en vrijdag 17 juli 2020 (week 29) gewerkt, met uitzondering van de week van 29 juni; toen had zij vakantie.
De weken 30 en 31 komen hierna aan de orde; zij was toen immers al arbeidsongeschikt, waarmee sprake is van loondoorbetaling tijdens arbeidsongeschiktheid. Dat zij de bedongen arbeid nog wel deels kon verrichten, maakt dit niet anders.
2.9.
Uit het voorgaande volgt dat [eisende partij] nog recht heeft op betaling van (27 x 12 =) 324 uur. Aansluitend bij het door haar in de dagvaarding vermelde (toenmalige)
maandsalaris van € 3.312,80 bruto per maand (op basis van een parttime factor van 73,7) wordt uitgegaan van een uurloon van € 28,81. Dat leidt tot toewijzing van een bedrag van (324 x € 28,81 =) € 9.334,44 bruto. Voor een verklaring voor recht dat “ [eisende partij] in dienst is geweest bij de gemeente voor gemiddeld 40 uur per week” bestaat geen aanleiding. De overeengekomen arbeidsduur is immers ongewijzigd gebleven.
2.10.
In het tussenvonnis is (onder 4.13) overwogen dat nog niet kon worden vastgesteld of de regeling van de cao slechter voor [eisende partij] uitpakt dan de wettelijke regeling van artikel 7:629 BW. Daarbij wordt, wellicht ten overvloede, opgemerkt dat de cao bij arbeidsongeschiktheid uitgaat van doorbetaling van het overeengekomen salaris (in casu
€ 3.312,80 volgens [eisende partij] ) en bij de wettelijke regeling iets anders geldt. In het (in artikel 7:629 lid 8 BW van overeenkomstige toepassing verklaarde) artikel 7:628 lid 3 BW is immers geregeld dat als het loon in geld op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld, de bepalingen van dit artikel van toepassing zijn, met dien verstande dat als loon wordt beschouwd het gemiddelde loon dat de werknemer, wanneer hij niet verhinderd was geweest, gedurende die tijd had kunnen verdienen.
2.11.
Nu in het voorgaande is geoordeeld dat [eisende partij] over de periode voorafgaand aan haar arbeidsongeschiktheid aanspraak kan maken op een vergoeding gebaseerd op 12 “te veel gewerkte” uren per week, zal de kantonrechter [eisende partij] in de gelegenheid stellen zich uit te laten of, uitgaande van voormelde 12 uur, toepassing van de cao slechter uitpakt dan toepassing van de wettelijke regeling en zo ja, in hoeverre. De gemeente zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld te reageren.
2.12.
Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 23 augustus 2023 voor het nemen van een akte door [eisende partij] als hiervoor weergegeven, waarna de gemeente daarop bij antwoordakte kan reageren,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.