ECLI:NL:RBGEL:2023:478

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
C/05/412349 / KG ZA 22-404
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van leveringsverplichtingen in een kort geding tussen een eierhandelaar en een pluimveehouderij

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderde de besloten vennootschap EIERENCENTRALE WEST NEDERLAND B.V. (EWN) in kort geding nakoming van een leveringsverplichting van eieren door de gedaagden, een maatschap en twee natuurlijke personen die een pluimveehouderij exploiteren. De procedure begon met een dagvaarding op 5 januari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 januari 2023. EWN stelde dat er een koopovereenkomst was gesloten voor de levering van eieren met het Beter Leven-keurmerk voor een vaste prijs van € 9,10 per 100 stuks, en vorderde nakoming van deze overeenkomst voor de duur van de legperiode van ongeveer 75 weken. De gedaagden voerden verweer en stelden dat er geen duurovereenkomst was, maar slechts een aanvangsprijs was afgesproken die tussentijds kon worden aangepast.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de stelling van EWN dat er een koopovereenkomst was gesloten met een wekelijkse leveringsverplichting. De rechter concludeerde dat de gedaagden gehouden waren om eieren te leveren tegen de afgesproken prijs, en dat hun beroep op een variabele prijs niet kon worden aangenomen. De rechter wees de vordering van EWN toe, inclusief een dwangsom voor het geval de gedaagden niet aan hun verplichtingen voldeden. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagden opgelegd. Dit vonnis is uitgesproken op 31 januari 2023 door mr. D.T. Boks.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/412349 / KG ZA 22-404
Vonnis in kort geding van 31 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EIERENCENTRALE WEST NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Barneveld,
eiseres,
advocaat mr. E. Koekoek te Barneveld,
tegen

1.de maatschap [gedaagde 1] ,

gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.C. de Jong te Barneveld.
Partijen zullen hierna EWN en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 januari 2023 met producties 1 t/m 13,
  • de e-mail van 13 januari 2023 van EWN met producties 14 t/m 16,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 3,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 17 januari 2023,
  • de pleitnota van EWN
  • de pleitnota van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
EWN is een bedrijf dat zich bezig houdt met de inkoop van eieren bij pluimveehouders. [gedaagden] exploiteert een pluimveehouderij.
2.2.
Vanaf week 27 van 2022 tot december 2022 heeft [gedaagden] wekelijks eieren geleverd aan EWN. Aanvankelijk heeft [gedaagden] eieren geleverd zonder het Beter Leven-keurmerk (hierna: het keurmerk), omdat [gedaagden] tijdelijk niet over het keurmerk beschikte. Partijen hebben afgesproken dat zij nieuwe (prijs)afspraken zouden maken op het moment dat [gedaagden] weer eieren mét het keurmerk mocht leveren.
2.3.
Medio augustus 2022 beschikte [gedaagden] weer over het keurmerk. Partijen hebben toen nieuwe (prijs)afspraken gemaakt. De lopende afname van eieren door EWN werd voortgezet, met dien verstande dat EWN per medio augustus 2022 een (hogere) prijs van € 9,10 per 100 eieren zou betalen voor de keurmerk-eieren met een gewicht vanaf 53 gram.
2.4.
Op 29 augustus 2022 heeft [gedaagden] (een deel van) haar toekomstige vordering op EWN gecedeerd aan [B.V. 1] . (hierna: [B.V. 1] ) tot een bedrag van € 158.814,01. Dit betrof de koopprijs van de door [B.V. 1] in juni 2022 aan [gedaagden] geleverde hennen.
2.5.
Op 30 augustus 2022 heeft de heer [medewerker B.V. 1] van [B.V. 1] EWN onder meer het volgende bericht.
We hebben begrepen dat de eieren van de familie [gedaagden] aan jullie zijn verkocht. Wij hebben de DKW hennen geleverd bij [gedaagden] en met de familie afgesproken dat de betaling via een akte van cessie via de eierhandel loopt.
2.6.
[gedaagden] heeft eind oktober 2022 contact opgenomen met EWN om – kort gezegd – nieuwe (prijs)afspraken te maken vanwege de gestegen voer- en energieprijzen. Partijen hebben in oktober en november 2022 overleg gehad, maar hebben geen overeenstemming bereikt.
2.7.
Op 27 november 2022, dan wel 29 november 2022, heeft [gedaagden] de chauffeur van EWN bericht dat die dag de laatste dag was waarop [gedaagden] eieren zou leveren aan EWN. Op verzoek van [gedaagden] heeft de chauffeur het leengoed van EWN (onder andere pallets en verpakkingsmateriaal) meegenomen.

3.Het geschil

3.1.
EWN vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, de veroordeling van [gedaagden] tot:
I. nakoming van de verplichting tot wekelijkse levering van alle eieren (met het Beter Leven Keurmerk) aan EWN voor de duur van de lopende legperiode (van +/- 75 weken geregeld vanaf juni 2022), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 35.000,00 voor iedere overtreding en per dag(deel) dat die overtreding voortduurt, althans een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter in redelijkheid zal vaststellen, welke dwangsom aan EWN verschuldigd zal zijn;
II. betaling van de proceskosten, waaronder begrepen een salaris voor de advocaat.
3.2.
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van EWN en is overigens ook niet door [gedaagden] betwist.
4.2.
Kern van het geschil betreft de uitleg van de mondelinge afspraken die partijen hebben gemaakt in het kader van de verkoop van eieren door [gedaagden] aan EWN.
Uit de feitelijke gedragingen van partijen kan reeds worden afgeleid dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen met een wekelijkse leveringsverplichting.
[gedaagden] heeft immers vanaf week 27 van 2022 tot december 2022 wekelijks tegen betaling eieren geleverd aan EWN. Het verweer van [gedaagden] dat geen sprake is van een duurovereenkomst, althans dat sprake is van een onbenoemde (voor)overeenkomst, die geen geldige titel zou opleveren voor eigendomsoverdracht van de eieren, slaagt niet. Uit de afspraken die partijen in juli 2022 hebben gemaakt, de nadere prijsafspraak in augustus 2022 en de feitelijke uitvoering die partijen daar vervolgens aan hebben gegeven, kan de (duur)overeenkomst worden afgeleid die als titel voor de eigendomsoverdracht van de eieren heeft te gelden en die verplicht tot een wekelijkse levering van de eieren.
4.3.
Partijen twisten over de exacte inhoud van een aantal afspraken uit de (mondelinge) overeenkomst, en wel voor wat betreft de (mogelijkheid tot tussentijdse verhoging van de) prijs van de eieren, de duur van de leveringsverplichting en de (al dan niet bestaande) exclusiviteit van de leveringsverplichting van [gedaagden] .
4.4.
EWN stelt zich op het standpunt dat partijen medio augustus 2022 hebben afgesproken dat EWN alle geproduceerde eieren (met het keurmerk) van [gedaagden] zou kopen voor een vaste prijs van € 9,10 per 100 stuks voor de duur van de gehele legperiode (ongeveer 75 weken vanaf juni 2022). Bij de vaststelling van deze prijs hebben partijen gerekend met een voerprijs van € 38,50 per 100 kilo. Volgens EWN is daarbij enkel nog afgesproken dat de koopprijs in februari 2023 zou worden geëvalueerd, hetgeen – rekening houdend met de dan geldende voer- en energieprijs – zou kunnen leiden tot een prijscompensatie per 1 maart 2023.
4.5.
[gedaagden] stelt zich daarentegen op het standpunt dat partijen in augustus 2022 alleen een aanvangsprijs van € 9,10 per 100 stuks zijn overeengekomen voor de levering van eieren tot 1 maart 2023. Volgens [gedaagden] hebben partijen afgesproken dat die prijs tussentijds (in de periode augustus 2022 tot 1 maart 2023) aangepast zou worden zodra de marges voor [gedaagden] onder druk zouden komen te staan. [gedaagden] noemt dit een variabele prijs.
prijs
4.6.
Gelet op de hiervoor genoemde stellingen en overgelegde stukken is voldoende aannemelijk geworden dat partijen medio augustus 2022 hebben afgesproken dat [gedaagden] in beginsel in ieder geval tot 1 maart 2023 eieren (met het keurmerk) zou leveren aan EWN voor een vaste prijs van € 9,10 per 100 stuks (voor eieren met een gewicht vanaf 53 gram). Partijen zijn het er verder over eens dat in elk geval in februari 2023 een evaluatie zou plaatsvinden, waarbij eventuele stijgingen van voer- en energieprijzen konden worden gecompenseerd in de prijs voor eventuele leveringen vanaf 1 maart 2023.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of die prijs ook eerder nog kon worden aangepast, in de zin zoals door [gedaagden] is gesteld.
4.7.
Ter zitting heeft [gedaagde 2] namens [gedaagden] verklaard dat hij bij het maken van de prijsafspraak medio augustus 2022 ‘niet goed in de gaten had wat de impact van de voerprijs was’ en dat hij er vanwege de mededeling van [betrokkene 1] ‘we zetten niks op papier, want boeren breken toch alles open’ vanuit ging dat de prijs een aanvangsprijs betrof, die ook vóór het evaluatiemoment kon worden aangepast in het geval zijn marges onder druk zouden komen te staan, maar daaruit volgt nog niet dat zij er redelijkerwijs op heeft kunnen vertrouwen dat de prijs ook daadwerkelijk eerder dan 1 maart 2023 zou worden aangepast (als zijn marges onder druk zouden staan). Hoewel de mededeling van [betrokkene 1] ‘we zetten niks op papier, want boeren breken toch alles open’ ruimte lijkt te bieden voor tussentijdse onderhandelingen, impliceert die mededeling dat er dan in dat geval nieuwe (prijs)afspraken moeten worden gemaakt.
Dat die nieuwe afspraken ook zijn gemaakt, is echter niet gebleken. Enkel op basis van voormelde mededeling van [betrokkene 1] kon en mocht [gedaagden] er niet op vertrouwen dat de prijs tussentijds zonder meer zou worden aangepast indien haar financiële situatie daarvoor aanleiding gaf, met name vanwege de gestegen voer- en energieprijzen. Dit zou immers tot gevolg hebben dat het financiële risico van [gedaagden] op EWN zou worden afgewend. Dat partijen die bedoeling hadden, is niet aannemelijk geworden.
Dit geldt te meer nu partijen het erover eens zijn dat, en op welke wijze, in februari 2023 een evaluatie zou plaatsvinden: aan de hand van de dan geldende voer- en stroomprijzen zou de overeengekomen prijs van € 9,10 worden geëvalueerd. Dergelijke details ontbreken ten aanzien van de gestelde eerdere mogelijke aanpassing. Mede gelet op deze concrete afspraak is niet aannemelijk geworden dat [gedaagden] ook vóór februari 2023 eenzijdig een prijsaanpassing kon afdwingen en dat de prijs – zoals [gedaagden] zelf stelt – variabel was.
[gedaagden] beroept zich nog (onder meer in haar e-mail van 9 november 2022 aan EWN) op een afgesproken compensatie, maar dat op dat punt een afspraak tussen partijen tot stand is gekomen is uitdrukkelijk door EWN betwist en blijkt ook niet uit de stukken, terwijl [gedaagden] bovendien niet concreet heeft gemaakt op welke wijze de compensatie dan zou moeten worden berekend.
Nu niet is gebleken dat partijen op enig moment na augustus 2022 een nieuwe prijsafspraak hebben gemaakt, is [gedaagden] (nog steeds) gehouden eieren (met het keurmerk) te leveren tegen de prijs van € 9,10 per 100 stuks (voor eieren met een gewicht vanaf 53 gram).
4.8.
Gelet op deze uitkomst kan – anders dan [gedaagden] heeft betoogd – niet worden aangenomen dat EWN jegens [gedaagden] is tekortgeschoten in haar betalingsverplichting door ‘slechts’ een prijs van € 9,10 te betalen en zij niet bereid was tot prijscompensatie. De buitengerechtelijke ontbinding van [gedaagden] , die is gebaseerd op deze gestelde tekortkoming, heeft daarom niet tot een rechtsgeldige ontbinding van de koopovereenkomst geleid. Op dezelfde grond kan de verklaring in punt 52 van de conclusie van antwoord evenmin leiden tot een ‘ontbinding voor zover vereist’, zoals door [gedaagden] is aangevoerd.
Het beroep van [gedaagden] op opschorting van haar leveringsverplichting is ook gebaseerd op voormelde gestelde tekortkoming en slaagt daarom ook niet.
duur
4.9.
Vervolgens rijst de vraag tot welke datum [gedaagden] gehouden is aan haar leveringsverplichting te voldoen. Aangezien partijen het erover eens zijn dat in februari 2023 een evaluatiemoment zou plaatsvinden met een mogelijke prijswijziging per 1 maart 2023, is voldoende aannemelijk geworden dat partijen de bedoeling hadden om in ieder geval tot 1 maart 2023 met elkaar te contracteren. EWN vordert echter nakoming van de leveringsverplichting gedurende de gehele legperiode (ongeveer 75 weken vanaf juni 2022). Zij baseert dit op de gebruikelijke handelwijze van pluimveehouders maar niet is gesteld of anderszins aannemelijk geworden dat dit ook zo tussen partijen overeen is gekomen. Verder heeft EWN nog gewezen op het aflosschema van de gecedeerde vordering, maar dat zegt niets over wat er tussen EWN en [gedaagden] is afgesproken. Dat brengt mee dat op dit moment niet kan worden aangenomen dat partijen een leveringsverplichting voor de gehele legperiode zijn overeen gekomen. In zoverre kan de vordering dan ook niet worden toegewezen. Daarbij speelt ook een rol dat er nog een evaluatiemoment komt en op dit moment onvoldoende duidelijk is wat de gevolgen zijn indien partijen het tijdens dat evaluatiemoment in februari 2023 niet eens worden over de prijs per 1 maart 2023. Dit brengt met zich dat [gedaagden] vooralsnog slechts tot 1 maart 2023 gehouden kan worden aan haar leveringsverplichting van de eieren voor de eerder genoemde prijs van € 9,10.
exclusiviteit
4.10.
Anders dan EWN heeft gevorderd, is [gedaagden] niet gehouden om alle eieren (met het keurmerk) te leveren. [gedaagden] heeft aangevoerd dat zij vanaf aanvang van de contractuele relatie met EWN steeds een deel van haar eieren in eigen beheer heeft verkocht. Ter zitting heeft [gedaagden] in dit kader onweersproken gesteld dat zij wekelijks 2000 tot 4000 eieren per week ‘aan huis’ verkoopt en dat dit nooit een probleem is geweest.
Nu EWN heeft gesteld – en [gedaagden] niet gemotiveerd heeft weersproken – dat [gedaagden] sinds week 27 van 2022 wel alle (overige) eieren aan EWN heeft geleverd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat partijen een (nagenoeg) exclusieve leveringsverplichting van [gedaagden] zijn overeengekomen.
Een dergelijke leveringsverplichting past ook bij de (financiële) situatie waarin [gedaagden] zich in juli 2022 bevond en de bereidheid van EWN om [gedaagden] uit de brand te helpen door aanvankelijk eieren zonder keurmerk af te nemen, met dien verstande dat de prijs zou worden verhoogd op het moment dat [gedaagden] weer eieren met keurmerk mocht leveren. Gelet op deze situatie is dan ook niet aannemelijk geworden dat EWN instemde met een leveringsverplichting die (afgezien van de thuisverkoop) niet exclusief was, hetgeen wordt ondersteund door de e-mail van 30 augustus 2022 van [B.V. 1] aan EWN (zie r.o. 2.5) en de akte van cessie (zie r.o. 2.4).
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagden] gehouden is tot nakoming van haar wekelijkse leveringsverplichting van alle eieren – met uitzondering van de eieren die zij in eigen beheer verkoopt – tot 1 maart 2023 voor een prijs van € 9,10 per 100 stuks, voor eieren met een gewicht vanaf 53 gram. Een belangenafweging maakt dit niet anders. De omstandigheid dat EWN een grotere, professionelere partij is dan [gedaagden] , leidt – anders dan [gedaagden] heeft betoogd – niet tot de conclusie dat zij niet aan haar leveringsverplichting kan worden gehouden. Dat [gedaagden] – mede vanwege de gestegen voer- en energieprijzen – thans onder de kostprijs produceert, is een omstandigheid die voor haar eigen (ondernemers)risico dient te komen. Die omstandigheid, hoewel mogelijkerwijs niet te voorzien, rechtvaardigt geen wijziging van de leveringsverplichting van [gedaagden] tegen de eerder overeengekomen prijs.
4.12.
Nu [gedaagden] ter zitting heeft verklaard dat zij haar eieren op dit moment levert aan een derde en zij niet heeft aangegeven vrijwillig aan een eventuele veroordeling te voldoen, zal de door EWN gevorderde dwangsom worden toegewezen. Deze zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
4.13.
[gedaagden] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van EWC worden begroot op:
- explootkosten € 108,06
- griffierecht € 676,00
- salaris gemachtigde €
1.016,00
Totaal € 1.800,06.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] – binnen drie dagen na betekening van dit vonnis – tot nakoming van haar verplichting tot wekelijkse levering van alle eieren met het Beter Leven Keurmerk – met uitzondering van de eieren die zij in eigen beheer aan huis verkoopt – aan EWN tot 1 maart 2023, waarbij voor eieren met een gewicht vanaf 53 gram een prijs van € 9,10 per 100 stuks geldt,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan EWN een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij na betekening van dit vonnis niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van EWN tot op heden begroot op € 1.800,06,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2023.
EH