ECLI:NL:RBGEL:2023:4778

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
C/05/412498/FZ RK 22/3567
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derdenbeding in ouderschapsplan en alimentatieverplichting voor jongmeerderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin een jongmeerderjarige, [verzoeker], een beroep deed op het derdenbeding in het ouderschapsplan van zijn ouders. Dit derdenbeding houdt in dat de jongmeerderjarige recht heeft op een bijdrage van zijn vader tot zijn 23ste levensjaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ouderschapsplan, ondertekend op 10 september 2015, een derdenbeding bevat dat [verzoeker] in staat stelt om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie te vorderen van zijn vader. De vader had na de 21ste verjaardag van [verzoeker] de alimentatie stopgezet, wat leidde tot het verzoek van [verzoeker] om de vader te verplichten tot betaling van € 398,01 per maand.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de tekstuele uitleg van het ouderschapsplan leidend is. De rechtbank oordeelde dat de alimentatieverplichting van de vader doorloopt tot het einde van het schooljaar waarin [verzoeker] 23 jaar wordt, ongeacht of hij een tweede studie volgt. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] toegewezen en de vader verplicht om de alimentatie te betalen, terwijl het zelfstandig verzoek van de vader om de bijdrage te matigen werd afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vader onmiddellijk moet betalen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/412498/FZ RK 22-3567
Datum uitspraak: 24 juli 2023
beschikking nakoming derdenbeding
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker, verder te noemen [verzoeker] ,
advocaat: mr. R.J.Th. Leijzer in Zutphen,
t e g e n
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
verweerder, verder te noemen de man,
advocaat: mr. A. Houtman in Oirschot.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 12 december 2022;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken en bijlagen, ingekomen op 6 februari 2023;
  • de brief van 6 juli 2023 van [verzoeker] , met bijlagen.
  • het journaalbericht van 7 juli 2023 van mr. Houtman, met daarin bezwaar tegen toelating van de brief van 6 juli 2023 met bijlagen.
1.2.
De rechtbank zal de brief van 6 juli 2023 van [verzoeker] met bijlagen buiten beschouwing laten en niet toevoegen aan het procesdossier. De rechtbank neemt deze beslissing omdat die stukken na de tien dagen termijn zijn ingediend. Dit volgt uit artikel 87 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1.3.
Op 10 juli 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Uit het geregistreerd partnerschap van de man en mevrouw [naam] (hierna: de vrouw) is op [geboortedatum] in [geboorteplaats] [verzoeker] geboren.
2.2.
Het geregistreerd partnerschap is op 9 februari 2016 ontbonden door inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
2.3.
De man en de vrouw zijn een ouderschapsplan overeengekomen. In dat ouderschapsplan zijn zij onder meer het volgende overeengekomen:
“(Studie)kosten na 21 jaar
De ouders verplichten zich aan een kind van 21 jaar of onder een (studie)bijdrage te betalen zolang het kind met redelijke
resultaten en in overleg met hen met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het einde van het schooljaar nadat het kind 23 jaar is geworden.
Dit beding ten behoeve van ieder der kinderen van de ouders is onherroepelijk, zodat de kinderen het recht hebben om zo
nodig nakoming van dit beding te vorderen. De ondertekening van dit convenant geldt tevens als aanvaarding van dit beding
door partijen als wettelijk vertegenwoordigers van hen minderjarige kinderen.
De ouders komen voorts overeen dat zij een bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen zullen betalen zolang (een van
hen) beiden op grond van enige wettelijke bepaling onderhoudsplichtig is.
School/opleidingDe vader en de moeder komen overeen dat door moeder een keuze voor een school/vervolgopelding wordt gemaakt.
De contacten met school lopen via de moeder
2.4.
[verzoeker] is op [geboortedatum] 2022 21 jaar geworden en hierna is de man de gestopt met het betalen van alimentatie voor [verzoeker] .

3.De verzoeken

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad
I. te verklaren voor recht dat het ouderschapsplan, door zijn ouders ondertekend op 10 september 2015, een derdenbeding inhoudt ten opzichte van [verzoeker] ;
II. te bepalen dat de man, met ingang van [geboortedatum] 2022, althans met ingang van een datum door de rechtbank te bepalen, moet bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoeker] , met een bedrag van € 398,01, maandelijks bij vooruitbetaling aan hem te voldoen.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt daarnaast zelfstandig, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: te bepalen dat hij geen onderhoudsbijdrage verschuldigd is aan [verzoeker] , althans te bepalen dat de onderhoudsbijdrage op nihil gesteld wordt, dan wel op een dusdanig lager bedrag dan wordt verzocht zoals de rechtbank juist acht, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten van de man.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verklaring voor recht: derdenbeding ouderschapsplan ?
4.1.
Van een derdenbeding is sprake als een overeenkomst (hier het tussen de ouders van [verzoeker] gesloten ouderschapsplan) voor een derde (hier [verzoeker] ) het recht schept om een beroep te doen op die overeenkomst en een prestatie van een van de partijen te vorderen (artikel 6:253 BW). Omdat partijen het erover eens zijn dat het ouderschapsplan een derdenbeding ten opzichte van [verzoeker] bevat, zal de rechtbank de verzochte verklaring voor recht afgeven.
Kan [verzoeker] , gelet op de inhoud daarvan, het derdenbeding inroepen?
4.2.
Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag of [verzoeker] een geslaagd beroep kan doen op het (in rechtsoverweging 2.3 weergegeven) derdenbeding. Dit komt doordat partijen het niet eens zijn over hoe het derdenbeding moet worden uitgelegd.
4.3.
Omdat partijen het niet eens zijn over de uitleg van het derdenbeding, moet de rechtbank het derdenbeding uitleggen aan de hand van de zogenaamde Haviltex-norm. Daarbij gaat het doorgaans niet alleen om de letterlijke tekst van een overeenkomst, maar ook om de vraag welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4.
Bij de beoordeling hoe de overeenkomst in dit geval moet worden uitgelegd, stelt de rechtbank voorop dat hier gaat om een derdenbeding. De tussen de ouders van [verzoeker] gesloten overeenkomst schept voor [verzoeker] het recht om daar een beroep op te doen. Omdat [verzoeker] moet weten aan welke voorwaarde(n) hij moet voldoen, om het beding te kunnen inroepen, is de rechtbank van oordeel dat met name de tekstuele uitleg in dit geval leidend moet zijn.
4.5.
Op basis van de tekstuele uitleg van de bepaling (en het kopje) in het ouderschapsplan concludeert de rechtbank dat die bepaling het doel heeft om de alimentatie voor [verzoeker] , ook nadat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt en nog studeert, door te laten lopen tot uiterlijk het einde van het schooljaar nadat [verzoeker] 23 jaar is geworden. Dat deze bepaling alleen geldt voor een eerste beroepsopleiding of studie, zoals de man stelt, volgt de rechtbank niet. Dat blijkt ook niet uit de tekst in het derdenbeding. De rechtbank is daarom van oordeel dat, ondanks het feit dat [verzoeker] met een tweede studie bezig is, hij een beroep kan doen op het beding.
4.6.
Tussen [verzoeker] en de man is niet in geschil dat er geen overleg tussen hen én de vrouw gezamenlijk heeft plaatsgevonden over de studie van [verzoeker] . Dat [verzoeker] om die reden geen beroep kan doen op het derdenbeding, volgt de rechtbank niet. Vanwege de (niet in geschil zijnde) omstandigheden op het moment van het opstellen van het ouderschapsplan, namelijk de slechte verstandhouding tussen de ouders van [verzoeker] , de beslissing van de ouders van [verzoeker] om aan de moeder van [verzoeker] het eenhoofdig gezag over hem toe te kennen en de toen al aanwezige (en nog steeds bestaande) contactbreuk tussen [verzoeker] en de man, oordeelt de rechtbank dat de voorwaarde ‘in overleg met hen’ restrictief moet worden uitgelegd. Dat de voorwaarde ‘in overleg met hen’ resrictief moet worden uitgelegd, vindt wat de rechtbank betreft ook steun in het ouderschapsplan zelf. De ouders van [verzoeker] zijn ook overeengekomen dat de keuze voor studie/vervolgopleiding door de moeder (van [verzoeker] ) wordt gemaakt. Onder die omstandigheden brengt een redelijke uitleg van deze voorwaarde in de bepaling mee dat [verzoeker] geen nadelige gevolgen mag ondervinden dat het overleg met de man niet heeft plaatsgevonden en is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat hij dit overleg met de vrouw (een van hen) heeft gehad. De rechtbank vindt het dan ook afdoende dat [verzoeker] , zij het weliswaar minimaal, de man per e-mail heeft geïnformeerd over zijn studie(resultaten).
4.7.
Verder oordeelt de rechtbank dat op grond van de tekstuele uitleg van het ouderschapsplan geen alternatieve berekeningswijze blijkt voor de door de man te betalen alimentatie voor de periode tot 18 jaar, en ook niet voor de periode tot 21 jaar of daarna. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vastgelegde verplichting van de man tot betaling van de alimentatie, inclusief de hoogte daarvan, is verlengd tot uiterlijk het einde van het schooljaar nadat [verzoeker] 23 jaar is geworden. In zoverre kan van de man worden verwacht dat hij het bedrag dat hij voorheen betaalde aan [verzoeker] , ook moest blijven betalen nadat [verzoeker] 21 jaar is. De stelling van de man dat in overleg met beide ouders ook de hoogte van de (studie)bijdrage voor [verzoeker] nadat hij 21 jaar is geworden zou moeten worden vastgesteld en [verzoeker] zijn behoeftigheid om die reden onvoldoende heeft onderbouwd, volgt de rechtbank daarom niet.
4.8.
Voor het geval het zou blijken dat het wel de bedoeling van de ouders van [verzoeker] zou zijn geweest dat de hoogte van de bijdrage voor [verzoeker] nadat hij 21 jaar is geworden in overleg zou worden vastgesteld, overweegt de rechtbank nog als volgt. [verzoeker] heeft op de zitting verklaard dat zijn behoefte gelijk is aan de WSF-norm voor een HBO-student van € 1.141,95 per maand en dat hij naast zijn studie niet werkt. Verder heeft [verzoeker] op de zitting verklaard dat hij als gevolg van zijn Development Coordination Disorder vermoeidheid ervaart door de studie en het vijf dagen per week heen en weer reizen tussen [plaats 1] en [plaats 2] . Hierdoor is het voor hem niet mogelijk om naast studie nog te werken. Dit is ook niet betwist door de man. De behoeftigheid van [verzoeker] staat in dit geval dan ook gelijk aan de door hem gestelde behoefte.
4.9.
Omdat er een verschil is tussen de behoefte van € 1.141,95 per maand en de door [verzoeker] verzochte bijdrage van € 398,01 per maand en [verzoeker] bij zijn moeder woont, volgt daaruit dat de moeder van [verzoeker] het resterende deel van de behoefte van [verzoeker] draagt. De rechtbank gaat ook daarom voorbij aan het verweer van de man dat [verzoeker] ook zijn moeder moet aanspreken voor een bijdrage en hij om die reden geen beroep zou kunnen doen op het derdenbeding.
4.10.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] een geslaagd beroep kan doen op het derdenbeding.
4.11.
Het beroep van de man tot matiging van de bijdrage tot nihil of tot een lager bedrag op grond van artikel 1:399 BW kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Het gaat hier namelijk om een contractuele afspraak tussen de ouders van [verzoeker] die derdenwerking heeft en niet om een onderhoudsverplichting die volgt uit de wet. Artikel 1:399 BW is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet van toepassing.
4.12.
Voor zover de man nog heeft bedoeld aan te voeren dat hij het gevraagde bedrag niet langer kan betalen (draagkrachtverweer) en het daarom niet redelijk is een beroep te doen op het derdenbeding, heeft hij dit onvoldoende onderbouwd. Het is ook niet in geschil dat de man na [geboortedatum] 2022 geen bijdrage meer voor [verzoeker] heeft betaald. Dit alles leidt ertoe dat het verzoek (onder II) van [verzoeker] wordt toegewezen en het zelfstandige verzoek van de man wordt afgewezen.
Procekosten
4.13.
Omdat de verzoeken van [verzoeker] worden toegewezen en het zelfstandig verzoek van de man wordt afgewezen, bestaat er geen aanleiding om [verzoeker] in de proceskosten van de man te veroordelen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.14.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals door de [verzoeker] is verzocht. Dit betekent dat de bijdrage voor [verzoeker] door de man betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat het ouderschapsplan, door zijn ouders ondertekend op 10 september 2015, een derdenbeding inhoudt ten opzichte van [verzoeker] ;
5.2.
bepaalt dat de man, met ingang van [geboortedatum] 2022, moet bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoeker] , met een bedrag van € 398,01 per maand, maandelijks bij vooruitbetaling door de man aan [verzoeker] te voldoen;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Verhoef, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.