Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht een beschikking revisierente heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. In geschil is ten eerste of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de betaalde premies voor de lijfrentepolis niet in aftrek zijn gebracht in de jaren 2000 tot en met 2006 en/of eiseres op het moment van de afkoop de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. De afkoop van een lijfrenteverzekering die in strijd is met het lijfrenteregime, leidt ertoe dat in beginsel revisierente van 20% is verschuldigd.Volgens artikel 3.133 van de Wet IB 2001 is - onder meer - in twee situaties geen revisierente verschuldigd. In de eerste plaats is dat het geval, als de belanghebbende aannemelijk maakt dat de betaalde premies niet in aftrek zijn gebracht. Verder is dat het geval als de belanghebbende een aanspraak op een lijfrente heeft afgekocht vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid, mits de belanghebbende op het moment van de afkoop van die aanspraak nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij de premies niet in aftrek heeft gebracht?
10. Volgens eiseres heeft zij de premies in de periode 2000 tot 2006 niet in aftrek gebracht. Zij kan dat echter niet bewijzen, omdat zij niet meer beschikt over haar belastingaangiften over die jaren.
11. De rechtbank overweegt dat het eiseres is die aannemelijk moet maken dat zij voldoet aan de voorwaarden voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel dat revisierente is verschuldigde voor een vervoegde afkoop van een lijfrenteverzekering. Eiseres heeft haar stelling niet met stukken onderbouwd, zodat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de premies niet in aftrek zijn gebracht. De beroepsgrond slaagt niet.
Is voldaan aan de voorwaarden voor de tweede uitzondering?
12. Volgens eiseres heeft zij de lijfrente afgekocht in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft haar dienstbetrekking bij een gemeente moeten beëindigen, nadat zij in 2016 borstkanker met uitzaaiingen kreeg en zij arbeidsongeschikt raakte. Na de beëindiging van de dienstbetrekking moest eiseres de hypothecaire geldlening, die de gemeente haar als arbeidsvoorwaarde had verstrekt, beëindigen. De hypotheekschuld bedroeg € 234.000. Eiseres heeft een nieuwe hypotheek kunnen afsluiten bij ASR, maar moest daarvoor € 54.200 aan eigen geld inbrengen. Volgens eiseres hebben zij en haar man die inbreng betaald uit spaargeld en een lening van hun dochter. Vervolgens hebben zij en haar man Centraal Beheer eind december 2017 verzocht om hun lijfrenten af te kopen om de lening terug te betalen. Centraal Beheer heeft het verzoek van de echtgenoot van eiseres zonder meer toegekend. Het verzoek van eiseres is pas na een herhaalde medische keuring toegekend. Eiseres heeft dit standpunt, na de schorsing van het onderzoek, onderbouwd met stukken. Eiseres heeft - onder meer - een hypotheekafrekening van een notaris ingebracht waaruit blijkt dat de hypotheek op 28 november 2016 is afgelost met een inbreng van ruim € 55.000. Verder heeft eiseres een bankafschrift van 25 oktober 2016 overgelegd met een overboeking die maand door [dochter] van € 10.000 onder de vermelding “ Lening mbt Hypotheek afsluiten”. Ten slotte heeft eiseres afschriften van de aangiften IB/PVV 2017 over gelegd waaruit blijkt dat het saldo van hun twee bankrekeningen op 1 januari 2016 in totaal € 30.404 bedroeg.
13. Volgens verweerder is weliswaar niet in geschil dat sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 3.133 negende lid, van de Wet IB 2001, maar is niet voldaan aan de voorwaarde dat eiseres de lijfrente heeft afgekocht voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, aangezien eiseres op in december 2018 de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt en de lijfrente in 2019 is uitbetaald.
14. Artikel 3.133, negende lid, van de Wet IB 2001 luidt als volgt:
Bij een gehele of gedeeltelijke afkoop van een aanspraak op lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 of artikel 3.126a vindt het eerste lid geen toepassing indien:
a. de verzekeringnemer dan wel, indien deze is overleden, de gerechtigde tot de aanspraak langdurig arbeidsongeschikt is en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden ter zake van deze arbeidsongeschiktheid;
b. de verzekeringnemer dan wel, indien deze is overleden, de gerechtigde tot de aanspraak op het moment van afkoop nog niet de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.
c. (…).
15. De rechtbank is van oordeel dat de woorden “op het moment van afkoop” uit artikel 3.133, negende lid, onder b, van de Wet IB zo moeten worden uitgelegd dat voor het antwoord op de vraag wanneer de lijfrente is afgekocht niet het moment van betaling van de aanspraak door de verzekeraar bepalend is, maar het moment waarop het verzoek is gedaan. Deze uitleg sluit aan bij de uitleg van de voorwaarde onder a. waarbij de vraag of sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid evenmin wordt beoordeeld naar het moment van de betaling door de verzekeraar, maar naar een eerder moment.Bovendien sluit die uitleg aan bij de bedoeling van de wetgever dat de uitzondering van toepassing is voor personen om afkoop van hun lijfrente verzoeken, omdat zij in financiële problemen zijn geraakt door langdurige arbeidsongeschiktheid.
16. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij Centraal Beheer eind 2017 heeft verzocht om de lijfrente af te kopen en dat zij de lijfrente heeft afgekocht vanwege de financiële gevolgen van haar langdurige arbeidsongeschiktheid die was ontstaan in 2016. Eiseres heeft weliswaar geen afschrift over gelegd van haar verzoek om afkoop bij Centraal Beheer, maar de rechtbank acht haar standpunt geloofwaardig dat zij dit verzoek gedaan heeft samen met haar echtgenoot, wiens verzoek wel in afschrift is overgelegd.
17. De rechtbank stelt vast dat eiseres eind 2017 nog niet de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, dat was pas het geval op 23 december 2018. Dat betekent dat eiseres op het moment van de afkoop nog niet de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Niet in geschil is dat voldaan is aan de overige twee voorwaarden voor het maken van de uitzondering. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de beschikking revisierente ten onrechte is vastgesteld.
18. Dat betekent dat het beroep gegrond is en dat de rechtbank de beschikking revisierente zal vernietigen.