ECLI:NL:RBGEL:2023:4637

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
C/05/390754 / HA ZA 21-362
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van kwalitatieve verplichting rustend op horecapand afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontbinding van een kwalitatieve verplichting die rustte op een horecapand. De eisers, bestaande uit een kerkgenootschap en een stichting, stelden dat de verplichting om op zondag gesloten te blijven in strijd was met het algemeen belang en dat zij geen redelijk belang meer hadden bij de handhaving van deze verplichting. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat het voortduren van de verplichting negatieve gevolgen had voor een algemeen belang. De rechtbank wees erop dat de zondagsrust in de betrokken gemeente door een groot deel van de inwoners wordt gerespecteerd en dat de verplichting niet in strijd is met de maatschappelijke opvattingen in die regio. De rechtbank concludeerde dat het Kerkgenootschap en de betrokken gedaagden, die een persoonlijke en gemeenschappelijke betrokkenheid bij de zondagsrust hebben, een redelijk belang hebben bij handhaving van de kwalitatieve verplichting. De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/390754 / HA ZA 21-362 van

1.[eisende partij 1] ,

2.
[eisende partij 2],
beiden wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. C.A. Hage te Ede,
tegen
1. het kerkgenootschap
CHRISTELIJK GEREFORMEERDE KERK BENNEKOM -OOSTERBEEK,
gevestigd te Bennekom, gemeente Ede ,
gedaagde,
advocaat mr. L.P.J. Krijgsman te Hardinxveld-Giessendam,
2. de stichting
NEDERLANDSE STICHTING MBUMA-ZENDING,
gevestigd te Werkendam,
gedaagde,
advocaat mr. L.P.J. Krijgsman te Hardinxveld-Giessendam,
3.. de stichting
STICHTING STEPHANOS,
gevestigd te Werkendam,
gedaagde,
advocaat mr. L.P.J. Krijgsman te Hardinxveld-Giessendam,
4. het kerkgenootschap
DEPUTAATSCHAP TOT HULPVERLENING IN BIJZONDERE NODEN DER GEREFORMEERDE GEMEENTEN,
gevestigd te Woerden,
gedaagde,
advocaat mr. L.P.J. Krijgsman te Hardinxveld-Giessendam,
5.
[gedaagde partij 5],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.P.J. Krijgsman te Hardinxveld-Giessendam,
6.
[gedaagde partij 6],
volgens het oproepingsexploot van 16 oktober 2022 zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in en buiten Nederland,
gedaagde,
niet verschenen.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/391584 / HA ZA 21-392 van

1.[eisende partij 1] ,

2.
[eisende partij 2],
beiden wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. C.A. Hage te Ede,
tegen
het kerkgenootschap
OUD GEREFORMEERDE GEMEENTE IN NEDERLAND,
gevestigd te Barneveld,
gedaagde,
advocaat mr. L.P.J. Krijgsman te Hardinxveld-Giessendam.
Eisers zullen hierna [eisende partijen] worden genoemd en de in beide zaken verschenen gedaagden zullen gezamenlijk het Kerkgenootschap c.s. worden genoemd.

1.De procedure in de zaak 21-362 en in de zaak 21-392

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 februari 2023
  • de akte overlegging producties 4 en 5 namens het Kerkgenootschap c.s.
  • het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 23 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in beide zaken

2.1.
In het tussenvonnis van 6 april 2022 zijn [eisende partijen] in de gelegenheid gesteld de niet opgeroepen erfgenaam, [betrokkene 1] , alsnog in de procedure te betrekken door oproeping overeenkomstig artikel 118 Rv.
2.2.
Na dit tussenvonnis heeft mr. L.P.J. Krijgsman zich op de rolzitting van 3 augustus 2022 als advocaat gesteld voor de oorspronkelijk niet verschenen gedaagden Christelijke Gereformeerde Kerk [plaats] (gedaagde sub 1, hierna: CGK) en [gedaagde partij 5] (gedaagde sub 5) en het verstek gezuiverd. Namens CGK en [gedaagde partij 5] is op 14 september 2022 geconcludeerd voor antwoord.
2.3.
Bij akte van 3 augustus 2022 hebben [eisende partijen] een oproepingsexploot overgelegd van 26 april 2022, waarbij openbare betekening heeft plaatsgevonden aan [gedaagde partij 6] (gedaagde sub 6) van een afschrift van voormeld tussenvonnis van 6 april 2022. Aangezien daarbij was verzuimd ook de dagvaarding te betekenen, zijn [eisende partijen] bij tussenvonnis van 28 september 2022 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Bij akte van 25 januari 2023 hebben [eisende partijen] een oproepingsexploot overgelegd van 17 oktober 2022, waarbij openbare betekening heeft plaatsgevonden aan [gedaagde partij 6] van het tussenvonnis van 28 september 2022 en de dagvaarding met producties en waarbij zij is opgeroepen om op 25 januari 2023 te verschijnen in de procedure. [gedaagde partij 6] is niet verschenen. Vervolgens is bij tussenvonnis van 22 februari 2023 een mondelinge behandeling gelast op 23 mei 2023.
2.4.
Ter mondelinge behandeling hebben het Kerkgenootschap c.s. betwist dat [gedaagde partij 6] op de juiste wijze is opgeroepen in deze procedure. Volgens het Kerkgenootschap c.s. heeft zij een bekende woonplaats in Canada en is zij ten onrechte openbaar opgeroepen. Het Kerkgenootschap c.s. hebben ter mondelinge behandeling een afschrift uit de Basisregistratie Personen overgelegd waaruit volgt dat [gedaagde partij 6] , geboren op [datum] , daarin is opgenomen als niet-ingezetene, dat haar laatst bekende woonplaats op 9 december 2019 Saskatoon te Canada is en dat op 22 augustus 2022 verificatie van een officieel levensbewijs heeft plaatsgevonden.
[eisende partijen] hebben daartegen ingebracht dat zij de deurwaarder opdracht hebben gegeven om het oproepingsexploot uit te brengen en dat zij erop mogen vertrouwen dat de deurwaarder de benodigde gegevens verifieert in de Basisregistratie Personen.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat [eisende partijen] in beginsel ervan mogen uitgaan dat de deurwaarder voor de betekening aan en de oproeping van een partij de benodigde gegevens van die persoon verifieert in de daartoe bestemde registers. Kennelijk heeft de deurwaarder de Registratie Niet Ingezetenen niet geraadpleegd en is ten onrechte aangenomen dat [gedaagde partij 6] geen bekende woonplaats in en buiten Nederland heeft. Nu uit het door het Kerkgenootschap c.s. overgelegde afschrift volgt dat [gedaagde partij 6] haar woonplaats heeft in Canada en niet is gesteld of gebleken dat zij (inmiddels) is overleden, dient zij in beginsel alsnog op juiste wijze opgeroepen te worden in deze procedure. De rechtbank zal [eisende partijen] daarvoor echter geen gelegenheid meer bieden, nu zoals hierna zal worden overwogen, hun vordering zal worden afgewezen. Dat betekent dat er dan geen belang meer is bij het oproepen van [gedaagde partij 6] in deze procedure. De kwalitatieve verplichting wijzigt immers bij afwijzing van de vordering niet. Gelet op het voorgaande kan er echter geen verstek tegen [gedaagde partij 6] worden verleend, zodat dit vonnis niet tegen haar heeft te gelden.
Ontbinding kwalitatieve verplichting
2.6.
Zoals in het tussenvonnis van 6 april 2022 in 4.2. reeds is overwogen kan de rechter op grond van artikel 6:259 BW de kwalitatieve verplichting in twee situaties ontbinden, namelijk:
indien ten minste tien jaren na het sluiten van de overeenkomst zijn verlopen en het ongewijzigd voortduren van de verplichting in strijd is met het algemeen belang;
indien de schuldeiser bij de nakoming van de verplichting geen redelijk belang meer heeft en het niet aannemelijk is dat dit belang zal terugkeren.
Algemeen belang
2.7.
Volgens [eisende partijen] is de verplichting in strijd met het algemeen belang van individuele vrijheid. Al lange tijd is volgens [eisende partijen] het wettelijk uitgangspunt dat horecagelegenheden ook op zondag geopend mogen zijn en is het van maatschappelijk zwaarwegend belang dat ieder individu de vrijheid heeft om de zondag zelf in te vullen. Het is in strijd met dit maatschappelijk belang dat vanuit een godsdienstige overtuiging of levensopvatting een bepaald handelen of nalaten aan een ander dwingend wordt opgelegd, aldus [eisende partijen] . Bovendien leidt het voortbestaan van de verplichting volgens [eisende partijen] tot concurrentieongelijkheid, die maatschappelijk ongewenst is en in strijd is met het maatschappelijk belang, omdat vergelijkbare horecagelegenheden in [plaats] wel geopend zijn op zondag.
Het Kerkgenootschap c.s. betogen dat er geen algemeen belang bestaat bij ontbinding van de verplichting. Volgens het Kerkgenootschap c.s. is het belang van [eisende partijen] alleen een individueel financieel-economisch belang.
2.8.
De rechtbank overweegt het volgende. [eisende partijen] hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voortduren van de verplichting een negatieve invloed heeft op een algemeen belang. [eisende partijen] worden weliswaar beperkt in hun individuele vrijheid om op zondag hun horecaonderneming te openen, maar waarom deze verplichting ook ongunstige gevolgen voor anderen dan [eisende partijen] heeft, hebben zij niet onderbouwd. Dat het voor horecagelegenheden in [plaats] is toegestaan om op zondag open te zijn en andere horecagelegenheden daarvan gebruik maken, brengt nog niet mee dat het in strijd is met het algemeen belang dat de horecagelegenheid van [eisende partijen] niet op zondag geopend is. Dat de kwalitatieve verplichting inmiddels vijftig jaar geleden is overeengekomen en dat het karakter van de zondag sindsdien aanmerkelijk is veranderd, maakt dat niet anders. Zoals het Kerkgenootschap c.s. aanvoeren volgt onder meer uit artikel 5:6 Arbeidstijdenwet en (de wetsgeschiedenis van) de Zondagswet dat in Nederland in beginsel nog het uitgangspunt geldt dat op zondag geen arbeid hoeft te worden verricht en dat de zondag in beginsel een rustdag is. [eisende partijen] hebben onvoldoende weersproken dat in [plaats] de zondagsrust, mede vanwege de onder de inwoners levende geloofsovertuiging, strenger in acht wordt genomen en dat daar bijvoorbeeld, anders dan in grote delen van de rest van Nederland, de winkels op zondag gesloten zijn. Daaruit kan worden afgeleid dat het handhaven van de zondagsrust in [plaats] door een groot deel van de inwoners van belang wordt geacht en dus maatschappelijk draagvlak heeft. [eisende partijen] betogen verder dat het Kerkgenootschap c.s. door middel van de verplichting hun geloofsovertuiging aan [eisende partijen] kunnen opleggen en dat daarmee een inbreuk wordt gemaakt op de grondbeginselen van de rechtstaat, te weten de individuele vrijheidsrechten, zodat de verplichting in strijd is met het algemeen belang. De rechtbank volgt [eisende partijen] daarin niet. Weliswaar is het een algemeen belang dat individuele vrijheidsrechten, waartoe ook de vrijheid van godsdienst behoort, zoveel mogelijk worden gerespecteerd, maar dat betekent niet dat elke inperking daarvan zonder meer in strijd is met het algemeen belang. [eisende partijen] hebben ook niet nader onderbouwd dat en in welke mate de door hen gestelde concurrentieongelijkheid ongunstige gevolgen heeft voor de omgeving van hun horecapand en in strijd is met het algemeen belang.
Redelijk belang
2.9.
Volgens [eisende partijen] hebben het Kerkgenootschap c.s. geen redelijk belang bij nakoming van de verplichting omdat het Kerkgenootschap c.s. deze verplichting niet zelf hebben bedongen en de maatschappelijke visie op het karakter van de zondag na 1973 aanzienlijk is gewijzigd. Het Kerkgenootschap c.s. betogen dat zij een belang hebben bij het gehoorzamen aan het Bijbels gebod en het algemeen belang van de zondagsrust. De geloofwaardigheid van het Kerkgenootschap c.s. staat ook op het spel, omdat het intern en extern niet is uit te leggen als zij afstand zouden doen van een vorderingsrecht dat rechtstreeks verband houdt met hun principes. Daarnaast willen zij de wens van erflaters respecteren. De vader van [gedaagde partij 5] is een van de oorspronkelijke eigenaren van het pand, die de kwalitatieve verplichting destijds heeft bedongen. [gedaagde partij 5] heeft in zijn jeugd op de locatie van het pand gewoond. Voor de vader van [gedaagde partij 5] was de zondag een heilige dag en dat gold ook voor zijn moeder, die in 2020 is overleden, maar dat geldt ook voor [gedaagde partij 5] zelf, die hetzelfde principe aanhangt. Hij hecht belang eraan om de principes van zijn ouders te respecteren. CGK is schuldeiser van de verplichting geworden via een legaat dat uit de nalatenschap van de moeder van [gedaagde partij 5] is verkregen. De ouders van [gedaagde partij 5] waren lid van CGK. Ook voor CGK is het respecteren van de zondagsrust vanuit geloofsovertuiging een leidend principe en CGK wenst de wens van erflater(s) te respecteren. CGK is gevestigd te [plaats] en maakt onderdeel uit van de gemeenschap van [plaats] . Het kerkgebouw van CGK is gelegen in de nabije omgeving van het horecapand van [eisende partijen] . De leden van de geloofsgemeenschap van CGK hechten eveneens aan de zondagsrust, zodat ook CGK belang heeft bij handhaving van de kwalitatieve verplichting.
2.10.
De rechtbank overweegt dat het niet louter gaat om een belangenafweging tussen het belang van [eisende partijen] enerzijds en het belang van het Kerkgenootschap c.s. anderzijds, maar dat beoordeeld moet worden of het Kerkgenootschap c.s. geen redelijk belang meer hebben bij handhaving van de kwalitatieve verplichting, zodat zij in wezen misbruik zouden maken van bevoegdheid bij het vasthouden aan de kwalitatieve verplichting. Dat is niet het geval. Weliswaar is een aantal gedaagden niet gevestigd in [plaats] en waren die gedaagden niet op de hoogte van de kwalitatieve verplichting, totdat zij door [eisende partijen] werden benaderd, maar dat geldt niet voor [gedaagde partij 5] en CGK. [gedaagde partij 5] heeft zelf nog een persoonlijke betrokkenheid bij het horecapand gehad, nu hij hier in zijn jeugd heeft gewoond, en heeft een belang bij het respecteren van de wens van zijn ouders dat de (voor hen heilige) zondagsrust wordt gehandhaafd. Ook CGK heeft datzelfde belang, aangezien CGK in [plaats] is gevestigd en in het kerkgebouw kerkdiensten worden gehouden voor de leden van de kerk die eveneens vanuit hun geloofsovertuiging de zondagsrust wensen te respecteren. Nu het gaat om een ondeelbare rechtsverhouding, zijn de nog bestaande redelijke belangen van [gedaagde partij 5] en CGK doorslaggevend. De overige standpunten van partijen behoeven, gelet op het voorgaande, geen verdere bespreking.
2.11.
De rechtbank zal de vordering van [eisende partijen] om de kwalitatieve verplichting te ontbinden wegens strijd met het algemeen belang of afwezigheid van een redelijk belang van het Kerkgenootschap c.s., als bedoeld in artikel 6:259, lid 1 onder a en b BW, daarom afwijzen.
2.12.
[eisende partijen] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in beide zaken worden veroordeeld.
2.13.
De kosten aan de zijde van het Kerkgenootschap c.s. worden begroot op:
- griffierecht 1.334,00 (2 x € 667,00)
- salaris advocaat
1.794,00(3 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 3.128,00.

3.De beslissing

De rechtbank
in de zaken 21-362 en 21-392
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eisende partijen] in de proceskosten, aan de zijde van het Kerkgenootschap c.s. tot op heden begroot op € 3.128,00,
3.3.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023.