In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende erfrecht. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Rijksvastgoedbedrijf, heeft verzocht om benoeming van een vereffenaar voor de nalatenschap van een overleden persoon, die geen testament had en waarvan de nalatenschap beneficiair was aanvaard door één van de erfgenamen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat zich als belanghebbende beschouwde op basis van artikel 4:226 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de overgebleven goederen na vereffening aan de erfgenamen of aan de Staat kunnen worden afgegeven. Echter, de rechtbank oordeelde dat de Staat niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure, omdat de nalatenschap reeds beneficiair was aanvaard en de erfgenamen verantwoordelijk zijn voor de afwikkeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de Staat niet kan worden ingewilligd en heeft de Staat niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.