ECLI:NL:RBGEL:2023:447

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4470
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een omgevingsvergunning voor een paardenbak binnen een agrarisch bouwvlak in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke toewijzing en afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een paardenbak en twee lichtmasten op zijn perceel in Bronckhorst. De rechtbank heeft op 19 december 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst. De rechtbank concludeert dat het college van B&W op 17 augustus 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de aanleg van de paardenbak, maar de vergunning voor de lichtmasten heeft geweigerd, omdat deze in strijd zouden zijn met de geldende bestemmingsplannen.

De rechtbank stelt vast dat de paardenbak binnen een agrarisch bouwvlak is gelegen en dat het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ het oprichten van een paardenbak binnen dit bouwvlak toestaat. Eiser betoogt dat de paardenbak niet vergunningplichtig is en dat de lichtmasten onlosmakelijk verbonden zijn met de paardenbak. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom de paardenbak in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en dat de lichtmasten, die ten behoeve van de paardenbak zijn geplaatst, ook niet in strijd zijn met het bestemmingsplan.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college en draagt het college op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674 en bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.A. Oosterveer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst(het college)
(gemachtigde: A. IJsseldijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke toewijzing en afwijzing van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
1.1.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de dochter van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Naar aanleiding van een verzoek om handhaving heeft het college op
2 februari 2021 aan eiser een vooraankondiging last onder dwangsom verzonden in verband met het oprichten van een paardenbak en verlichting op het perceel [locatie] in [woonplaats] (het perceel).
2.1.
Vervolgens heeft eiser op 27 april 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een paardenbak zonder omheining en twee lichtmasten.
2.2.
Het college heeft bij het besluit van 17 augustus 2021 de omgevingsvergunning afgegeven voor het aanleggen van de paardenbak en de vergunning geweigerd voor het plaatsen van de twee lichtmasten.
Zowel de paardenbak als de lichtmasten zijn volgens het college in strijd met de op het perceel geldende bestemmingsplannen ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ en ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’. De op de verbeelding aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, de bescherming van archeologische waarden en het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden). Het aanleggen van een paardenbak voldoet hier niet aan. Om die reden voldoet ook het gebruik van lichtmasten ten behoeve van die paardenbak niet aan het bestemmingsplan.
Paardenbak
Ten aanzien van de paardenbak heeft het college vervolgens toepassing gegeven aan de binnenplanse mogelijkheid om van het bestemmingsplan af te wijken, omdat de realisatie van het plan niet zal leiden – direct of indirect – tot een blijvende onevenredige afbreuk van de waarden en belangen van de diverse bestemmingsdoeleinden die gelden in het gebied. Daarom heeft het college naast een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘werk of werkzaamheden uitvoeren’ [1] ook een omgevingsvergunning verleend voor ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’ [2] .
Lichtmasten
Aangezien de twee lichtmasten niet worden geplaatst ten dienste van de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’, [3] zijn ze in strijd met de op het perceel geldende bestemmingsplannen. Het college ziet geen mogelijk om af te wijken van de bestemmingsplannen ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ en ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’, omdat in het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’ binnen de bestemming ‘Wonen’ [4] de mogelijkheden voor verlichtingsmasten is weggenomen. Daarom heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ [5] en voor de activiteit ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’ [6] .
2.3.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.3.1.
Ten aanzien van de verleende vergunning voor de paardenbak voert eiser aan dat geen sprake was van een vergunningplicht, zodat voor dit aspect ook geen leges geheven mochten worden. Ten aanzien van lichtmasten voert hij aan dat die ten onrechte niet zijn vergund.
2.4.
In zijn bezwaarschrift heeft eiser verzocht om toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft met dit verzoek ingestemd.

Beoordeling door de rechtbank

Opmerking vooraf
3. In deze procedure is ervoor gekozen om de bezwaarfase over te slaan op grond van artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb. Achteraf bezien was dit geen verstandige keuze, omdat de rechtbank - zoals ook al ter zitting is besproken - constateert dat op een aantal onderdelen onduidelijk is welke bepalingen door het college zijn gehanteerd.
Zo heeft het college geconstateerd dat het gebruik van de paardenbak strijdig is met de bestemmingsplannen ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ en ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’en dat voor de aanleg daarvan een vergunning nodig was. Uit de tekst van het besluit van 17 augustus 2021 volgt echter alleen dat een vergunning is verleend voor de activiteit ‘werk of werkzaamheden uitvoeren’, niet voor het afwijken van de bestemmingsplannen ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ en ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’.
Voor zover het college betoogt dat uit de overwegingen in het besluit zou moeten worden opgemaakt dat die vergunning voor het afwijken wel is verleend (voor de paardenbak), wijst de rechtbank erop dat in de betreffende passage wordt gewezen op:
(…) artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten 1e van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), juncto artikel 31.4.1 van de geldende planregels.
Artikel 31.4.1. van de planregels van de bestemmingsplannen ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ en ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’. gaat echter niet over het gebruik van gronden met een enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschap’, waarvan afgeweken zou worden. Artikel 31.4.1. bepaalt slechts wanneer een vergunning voor het uitvoeren van werk of werkzaamheden nodig is:
31.4.1
VergunningplichtOnverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
d. het verlagen van het waterpeil;
e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Deze bepaling kan dus niet de grondslag zijn voor de binnenplanse afwijking van de bestemmingsplannen die het college stelt te hebben toegepast. Onduidelijk is ook welke binnenplanse afwijkingsmogelijkheid het college dan wel zou hebben toegepast. Verder sluit de motivering voor het verlenen van de vergunning voor het aanleggen van de paardenbak niet aan bij de tekst van het genoemde artikel 31.4.1 van de planregels van de bestemmingsplannen ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ en ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’.
3.1.
Nu het college zich echter op het standpunt stelt dat een vergunning is verleend, is het niet in het belang van eiser om hier nader op in te gaan. Daar komt bij dat de rechtbank hierna tot de conclusie zal komen dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom sprake is van strijd met de bestemmingsplannen, zodat het besluit van 17 augustus 2021 reeds om die reden niet in stand kan blijven.
Is het gebruik van de gronden voor een paardenbak in strijd met het bestemmingsplan?
4. Eiser voert als belangrijkste grond aan dat het oprichten van een paardenbak binnen een agrarisch bouwvlak in de bestemmingsplannen ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ en ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’ is toegestaan. Dit betekent volgens hem dat het aanleggen van de paardenbak niet vergunningplichtig was en dat er ook geen vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nodig was. Hij betoogt daarbij dat een paardenbak valt onder recreatief medegebruik. Op de zitting heeft eiser nog betoogd dat uit de artikelen 4.2.7. en 4.4.4. van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ blijkt dat zelfs buiten een agrarisch bouwvlak paardenbakken zijn toegestaan. Op vele plaatsen om hem heen zijn ook paardenbakken aanwezig.
4.1.
Voor de beoordeling van deze beroepsgrond is allereerst van belang te bepalen welk bestemmingsplan van toepassing is. Dat geldt in dit geval te meer, omdat op het perceel van eiser meerdere bestemmingsplannen gelden die elkaar overlappen en samenwerken.
4.2.
Vast staat dat het perceel planologisch in twee delen is gesplitst. Op het gedeelte van het perceel waar de paardenbak en lichtmasten zich bevinden is het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ van toepassing met de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschap’, en met als dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting 1’ en ‘Waarde – beschermingszone natte natuurparel’. De paardenbak en lichtmasten zijn daarbij in een agrarisch bouwvlak gelegen. Het andere gedeelte van het perceel, waar zich onder andere de woning van eiser bevindt, heeft in het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied; Veegplan 2018-1’ de enkelbestemming ‘Wonen’ gekregen, met als dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting 1’ en ‘Waarde – beschermingszone natte natuurparel’. Op beide delen van het perceel is daarnaast het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’, van toepassing met als dubbelbestemming ‘Waarde – beschermingszone natte natuurparel’.
4.3.
Nu op het gedeelte van het perceel waar de paardenbak en de lichtmasten zijn gerealiseerd, een agrarisch bouwvlak ligt waar het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ op van toepassing is, neemt de rechtbank dat bestemmingsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van de beroepsgronden van eiser.
4.4.
In artikel 4 van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ zijn de planregels voor de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’ opgenomen. Dit artikel bevat onder meer de volgende bepalingen.
4.1
Bestemmingsomschrijving
4.1.1
Algemene bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;
b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
(…)
e. bestaande tuinen behorend bij de bedrijfswoning(en) en aangrenzende bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2';
(...)
m. extensief recreatief medegebruik;
(...)
v. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
Hierin wordt het gebruik van de gronden voor een paardenbak niet expliciet genoemd.
4.5.
Paardenbakken worden wel expliciet genoemd in de artikelen 4.2.7 en 4.4.4. van de planregels van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’.
4.2.7
Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede andere werken buiten bouwvlak
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:
a. het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten, kassen en paardenbakken niet zijn toegestaan, behoudens bestaande paardenbakken ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis';
(...)
4.4.4
Omgevingsvergunning paardenbak buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een paardenbak toe te staan ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
a. situering binnen het bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' is redelijkerwijs niet mogelijk;
b. indien een paardenbak ten behoeve van deze bestemming wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend aan het eigen bouwvlak opgericht; indien een paardenbak ten behoeve van de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend of binnen een afstand van 50 m van dat bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' opgericht;
(...)
e. de activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden;
(...)
4.6.
Uit artikel 4.2.7. van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat een paardenbak kan worden aangemerkt als agrarisch grondgebruik, hetgeen in zou houden dat een paardenbak binnen het agrarisch bouwvlak is toegestaan. Als het geen agrarisch grondgebruik zou zijn zou er immers ook geen reden zijn om paardenbakken onder de lijst met uitzonderingen te scharen. Voor zover over deze uitleg twijfel kan bestaan, heeft de rechtbank ook de toelichting van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ bij de beoordeling betrokken. In de toelichting is opgenomen:
Paardenbakken
Paardenbakken kunnen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen bij recht binnen het agrarisch bouwvlak worden opgericht. Oprichting van een paardenbak buiten het agrarisch bouwvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken
In deze toelichting vindt de rechtbank te meer steun voor het oordeel dat het oprichten van een paardenbak binnen een agrarisch bouwvlak niet in strijd is met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’.
4.7.
Partijen hebben op de zitting nog gewezen op artikel 4.4.4. van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’, waarbij het college betoogt dat uit dit artikel blijkt dat een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nodig is en dat lichtmasten geweigerd kunnen worden. Vooropgesteld moet worden dat deze bepaling niet van toepassing is, omdat die ziet op paardenbakken buiten een bouwvlak. Dat is hier niet aan de orde. Voor zover het college stelt dat in dit geval per abuis is nagelaten om het resterende agrarische bebouwingsvlak te verwijderen toen een deel van het perceel de enkelbestemming ‘Wonen’ kreeg, doet dat daar niet aan af. Het agrarisch bouwvlak is immers nog aanwezig dus eiser kan daar rechten aan ontlenen.
4.8.
Voor zover het college met de verwijzing naar artikel 4.4.4. van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ en de naastgelegen enkelbestemming ‘Wonen’ beoogt te stellen dat in een agrarisch bebouwingsvlak alleen paardenbakken zijn toegestaan indien zich in datzelfde bouwvlak een agrarische bedrijfswoning bevindt, slaagt dat evenmin aangezien dit niet uit de aangehaalde bepalingen kan worden afgeleid.
4.9.
Het voorgaande betekent dat het gebruik van de gronden voor een paardenbak geen strijd oplevert met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt. Aangezien het college in het bestreden besluit aan de plicht om een vergunning te vragen voor het aanleggen van de paardenbak ten grondslag heeft gelegd dat sprake was van zijn strijd met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’, betekent dit dat onvoldoende is gemotiveerd waarom sprake is van een vergunningplicht.
Zijn de lichtmasten in strijd met het bestemmingsplan?
5. Eiser voert aan dat de paardenbak en de twee lichtmasten onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Omdat het is toegestaan om een paardenbak binnen een agrarisch bouwvlak op te richten, geldt dit ook voor de twee lichtmasten. Daarom is van strijd met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ geen sprake.
5.1.
Dit betoog slaagt. De rechtbank stelt vast dat in artikel 4.2.6, aanhef en onder h van de planregels van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ lichtmasten zijn toegestaan binnen het agrarisch bouwvlak:
4.2.6
Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
(…)
h. de hoogte van verlichtings- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 m;
(…)
In aanmerking genomen dat de lichtmasten er staan ten behoeve van de paardenbak en de paardenbak op grond van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ is toegestaan – zoals hiervoor overwogen – bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de twee lichtmasten door eiser niet mochten worden opgericht. Daarom is sprake van een motiveringsgebrek en slaagt de beroepsgrond.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op wat staat in 4.9 en 5.1. is het beroep gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6.1
De rechtbank ziet geen aanleiding voor finale geschilbeslechting, omdat niet geheel duidelijk is in hoeverre er, los van de vermeende afwijking van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ nog andere reden zijn om een vergunningplicht voor het aanleggen van de paardenbak aan te nemen en evenmin duidelijk is of aan een vergunning voor het bouwen van de lichtmasten nog voorschriften verbonden dienen te worden. Het college dient daarom opnieuw op de door eiser ingediende aanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
6.2.1.
De rechtbank merkt hierbij op dat eiser op 5 januari 2023 een nader stuk heeft ingediend bij de rechtbank dat ziet op het formulier proceskosten en verschillende facturen van zijn gemachtigde. Dit stuk is ingediend na het sluiten van het onderzoek op de zitting en – zoals ook in het formulier proceskosten is aangeven – worden na de zitting ingediende stukken in beginsel niet meer in beschouwing genomen. De rechtbank heeft in het nadere stuk geen aanleiding gezien om het onderzoek alsnog te heropenen. De rechtbank zal dit stuk dus niet in de beoordeling betrekken. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat een proceskostenvergoeding in beginsel wordt verleend op grond van de in het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde standaard (‘forfaitaire’) bedragen. Voor een vergoeding van de volledige, daadwerkelijk gemaakte, kosten bestaat slechts in uitzonderlijke gevallen aanleiding. Daarvan is in dit geval geen sprake.
6.3
De rechtbank bepaalt verder dat het college het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op om opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 181 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.M. van den Assem, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1°, van de Wabo en artikel 31.4.1 van de planregels van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’.
3.Artikel 4, lid 4.2.1 van de planregels van de bestemmingsplannen ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ en ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’.
4.Vergelijk artikel 22.2.11, aanhef en onder f van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Bronckhorst’ en artikel 22.2.11. aanhef en onder f van de planregels van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied; Veegplan 2020-2B’.
5.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo.
6.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo.