ECLI:NL:RBGEL:2023:4414

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
413768
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over medewerking aan verkoop van een woning na echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de eisende partij, na wijziging van eis, dat de gedaagde partij wordt veroordeeld tot nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit een eerder vonnis van 9 november 2022. Dit vonnis betrof de verdeling van de woning die onderdeel uitmaakte van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De eisende partij stelt dat de gedaagde partij niet meewerkt aan de verkoop van de woning, wat leidt tot financiële problemen en dreigende executie van de woning. De gedaagde partij voert verweer en stelt dat hij wel degelijk meewerkt aan de verkoop.

De rechtbank oordeelt dat de eisende partij voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, gezien de eerdere veroordeling van de gedaagde partij tot medewerking aan de verkoop. De voorzieningenrechter overweegt dat de gedaagde partij in eerste instantie niet aan het vonnis heeft voldaan, maar dat er inmiddels voldoende stappen zijn gezet om de woning te verkopen. De vorderingen van de eisende partij worden voor een deel toegewezen, waaronder de verplichting voor de gedaagde partij om de hypotheekbetalingen te hervatten. De vorderingen tot ontruiming van de woning en verhuur worden afgewezen, omdat de woning pas recent te koop staat en het te vroeg is om te concluderen dat verhuur noodzakelijk is. De gedaagde partij wordt veroordeeld in de proceskosten van de eisende partij.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/413768 / KZ ZA 23-7
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. F.B. Flooren te Arnhem,
tegen
[gedaagde partij],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2023
- het e-mailbericht van 27 maart 2023 aan de zijde van [eisende partij]
- het e-mailbericht van 31 mei 2023 aan de zijde van [eisende partij] met in de bijlage e-mailcorrespondentie met SNS-Bank en e-mailcorrespondentie met de makelaar
- het e-mailbericht van 1 juni 2023 met de reactie van [gedaagde partij] op voornoemd bericht
- het e-mailbericht van 6 juni 2023 van [eisende partij] met een reactie op het e-mailbericht van 1 juni 2023
- het e-mailbericht van 3 juli 2023 aan de zijde van [eisende partij] met productie 5
- het e-mailbericht van 13 juli 2023 aan de zijde van [eisende partij] met producties 6 en 7
- het emailbericht van 16 juli 2023 aan de zijde van [gedaagde partij] met een reactie op productie 5
- het e-mailbericht van 17 juli 2023 aan de zijde van [gedaagde partij] met een aankondiging producties
- de mondelinge behandeling van 18 juli 2023
- de pleitnota/akte wijziging van eis van [eisende partij] .

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] gehuwd in gemeenschap van goederen. De echtscheiding is uitgesproken op 24 oktober 2014 door deze rechtbank. De echtscheiding is ingeschreven op 13 november 2014.
2.2.
Onderdeel van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is de woning aan [adres+plaats] (hierna: de woning). Partijen zijn niet direct tot verdeling van de woning overgegaan omdat de waarde van de woning lager was dan de schulden die eraan verbonden waren. [gedaagde partij] is in de woning blijven wonen en heeft tot enige tijd geleden de kosten betaald. De aan de woning gekoppelde hypotheek bij de SNS bank en een schuld bij Interbank waren tevens nog niet in de verdeling betrokken c.q. daarvan was de draagplicht nog niet bepaald.
2.3.
Omdat partijen onderling niet tot verdeling kwamen is [eisende partij] een bodemprocedure gestart bij deze rechtbank. In het vonnis van 9 november 2022 is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende beslist;

De rechtbank
5.1
stelt de wijze van verdeling van de woning aan [adres+plaats] en de daaraan verbonden hypotheekschuld en het krediet bij Interbank als volgt vast:
stelt vast dat partijen bij helfte draagplichtig zijn voor de schuld bij Interbank van oorspronkelijk € 30.000,00 en stelt vast dat [gedaagde partij] per 17 mei 2022 al € 8.703,15 hiervan heeft betaald;
bepaalt dat de woning aan de [adres+plaats] moet worden verkocht, waarna de opbrengst na verkoop en levering van de woning en na volledige aflossing van de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening en de schuld bij Interbank tussen partijen gelijk moet worden verdeeld, met dien verstande dat [eisende partij] de helft van de aflossingen op de Interbank-schuld die [gedaagde partij] heeft gedaan aan hem dient te vergoeden;
bepaalt dat [eisende partij] en [gedaagde partij] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een opdracht tot verkoop moeten verstrekken aan een door hen aan te wijzen makelaar en dat wanneer partijen gezamenlijk geen makelaar kunnen aanwijzen aan Van [naam makelaarskantoor] Gelderland de opdracht wordt gegeven;
bepaalt dat de makelaar de vraagprijs, de laatprijs en de leveringstermijn bepaalt;
bepaalt dat [gedaagde partij] zijn medewerking moet verlenen aan verkoop en levering van de woning aan de [adres+plaats] aan de koper(s);
machtigt [eisende partij] om dit vonnis in de plaats te doen stellen van de wilsverklaring van [gedaagde partij] bij het sluiten van de koopovereenkomst of de notariële levering van de woning aan de [adres+plaats] indien [gedaagde partij] in gebreke blijft met het verlenen van zijn medewerking aan één van deze onderdelen van het verkooptraject;
bepaalt dat [eisende partij] en [gedaagde partij] elk voor de helft gehouden zijn de kosten van de makelaar, notaris en eventuele andere verkoop- en leveringskosten te dragen,

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert, na wijziging c.q. aanvulling van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
I. [gedaagde partij] veroordeelt tot nakoming van alle verplichtingen die voortvloeien uit het vonnis d.d. 9 november 2022;
II. [gedaagde partij] veroordeelt om datgene te doen wat nodig is om tot verkoop van de woning te komen, zoals het openstellen van de woning voor het maken van foto’s en bezichtigingen en de woning opgeruimd en netjes te houden;
III. bepaalt dat partijen bij helfte draagplichtig zijn om het voorschot aan de makelaar te voldoen ter grootte van € 800,00 totaal, zodat [gedaagde partij] € 400,00 dient te voldoen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis en bepaalt dat die partij die meer dan de helft van € 400,00 heeft moeten voldoen teneinde de verkoop toch te laten aanvangen het meerdere kan inbrengen ter verrekening in de verdeling van de overwaarde zoals die ieder toekomt;
IV. bepaalt dat de makelaar van [naam makelaarskantoor] conform het vonnis thans de aangewezen makelaar is om de woning te verkopen en dat de makelaarskosten uit de opbrengst van de verkoop van de woning voldaan dienen te worden, in die zin dat de notaris dit bedrag uit de opbrengst van de woning rechtstreeks aan de makelaar voldoet alvorens partijen de resterende opbrengst ontvangen;
V. [gedaagde partij] veroordeelt om de woning binnen zeven dagen te ontruimen zodra de makelaar heeft geconstateerd dat de vereiste medewerking ontbreekt. Dat indien de woning ontruimd is dit gedaagde niet ontslaat van zijn verplichting om steeds de maandelijkse hypotheekbetalingen te verrichten bij gebreke waarvan deze in mindering zullen worden gebracht op zijn deel van de overwaarde;
VI. [gedaagde partij] veroordeelt per direct de maandelijkse hypotheekbetalingen te gaan verrichten en bij gebreke daarvan te bepalen dat deze in mindering zullen worden gebracht op zijn deel van de overwaarde;
VII. [gedaagde partij] veroordeelt tot het verbeuren van een dwangsom ter hoogte van € 5.000,00 voor iedere dag dat hij zich schuldig maakt aan het niet naleven van iedere bovenstaande vordering die zal worden toegewezen;
VIII. een verklaring voor recht uitspreekt dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor alle schade voortvloeiend uit het niet nakomen van de gemaakte afspraken om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning;
IX. [gedaagde partij] veroordeelt in de proceskosten van het geding;
X. althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
XI. bepaalt dat [gedaagde partij] de woning dient te ontruimen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis;
XII. bepaalt dat [eisende partij] de woning mag verhuren totdat deze wordt verkocht en dat het vonnis in de plaats komt van de wilsverklaring van [gedaagde partij] op het huurcontract.
3.2.
[eisende partij] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde partij] werkt niet mee aan datgene wat nodig is om de woning te verkopen. In eerste instantie weigerde [gedaagde partij] een afspraak te maken met Van [naam makelaarskantoor] (hierna: de makelaar). Pas voor het eerst bij de eerste mondelinge behandeling van 6 februari 2023 heeft [gedaagde partij] toegezegd dat hij de verkoopopdracht zou tekenen. Vervolgens is de zaak aangehouden maar [gedaagde partij] werkt nog steeds niet mee. [gedaagde partij] had ter zitting gezegd dat de fotograaf de opvolgende week zou komen, maar dat was pas een maand later. [gedaagde partij] had de woning toen in strijd met de afspraken niet opgeruimd. Vervolgens gaf [gedaagde partij] geen akkoord voor de brochure. Uiteindelijk is de woning zonder de brochure op Funda te koop gezet. [gedaagde partij] weigert verder een (verkoop)bord in de tuin te zetten. Ten slotte is [gedaagde partij] opgehouden met betalen van de hypotheeklasten en het krediet. Er ontstaat daardoor een achterstand waardoor er (executie)veiling van de woning dreigt en een BRK-registratie, ook voor [eisende partij] . Ten tijde van de echtscheiding is afgesproken dat [gedaagde partij] alle kosten van de woning zou dragen en dat hij dan geen alimentatie hoefde te vergoeden. [gedaagde partij] is al eerder een keer gestopt met betalen waardoor de woning al verkocht zou worden. [eisende partij] heeft dit ternauwernood kunnen voorkomen door de achterstand te betalen. Nu betaalt [gedaagde partij] weer niet omdat hij stelt dat hij de woning niet kan betalen. [gedaagde partij] dient in dat geval de woning te verlaten. De woning dient dan verhuurd te worden om te voorkomen dat de schulden van partijen verder oplopen. [eisende partij] heeft daarvoor al een geschikte huurder.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. [gedaagde partij] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] .
3.4.
[gedaagde partij] voert het volgende aan. [gedaagde partij] werkt wel degelijk mee aan de verkoop van de woning. De afspraak om de verkoopopdracht te tekenen stond los van de kort geding procedure. [gedaagde partij] heeft na het vonnis eerst getracht om de woning over te nemen voor € 290.000,00 maar daar wilde [eisende partij] niet aan meewerken. De fotograaf kon pas op 8 maart 2023, dat lag buiten de macht van [gedaagde partij] . [gedaagde partij] heeft ook na de eerste zitting meegewerkt. De woning staat te koop, er zijn bezichtigingen geweest en er staan nog bezichtigingen gepland. Het klopt dat [gedaagde partij] geen bord in de tuin wil omdat hij dat niet nodig acht, maar dat was volgens de makelaar niet noodzakelijk. [gedaagde partij] is niet meer in staat om de hypotheeklasten en het krediet te betalen, maar dat heeft op dit moment geen gevolgen. [gedaagde partij] staat in goed contact met de bank en die onderneemt niets. De achterstand kan dan na de verkoop met de overwaarde verrekend worden. De woning hoeft daarom ook niet verhuurd te worden. De door [eisende partij] aangevoerde huurder is bovendien de partner van [eisende partij] met een crimineel verleden. [gedaagde partij] wil ook om die reden niet meewerken aan verhuur aan deze persoon.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eisende partij] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
stukken
4.2.
De stukken die [gedaagde partij] tijdens de zitting van 18 juli 2023 had meegenomen zijn buiten beschouwing gelaten omdat deze in strijd met artikel 6.2 van het procesreglement niet 24 uur vóór de mondelinge behandeling zijn ingediend.
spoedeisend belang
4.3.
[eisende partij] heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen. [gedaagde partij] is al in november 2022 veroordeeld tot meewerken aan de verkoop van de woning. Van [eisende partij] kan niet verwacht worden dat zij nog een bodemprocedure start om tot daadwerkelijke verkoop te komen. Op de spoedeisendheid van de vorderingen tot betaling van de makelaarskosten en de hypotheeklasten wordt bij de inhoudelijke beoordeling van deze vorderingen nader ingegaan.
inleidende opmerkingen
4.4.
Een aantal vorderingen van [eisende partij] betreft een herhaling van hetgeen waartoe [gedaagde partij] al veroordeeld is bij vonnis van 9 november 2022 (hierna: het vonnis). Daarnaast hebben diverse vorderingen een declaratoir karakter of lijken ze dat in ieder geval te hebben. De vraag of een vordering een declaratoir karakter heeft is mede afhankelijk van de uitleg van de vordering. De vraag of er sprake is van een vordering met een declaratoir karakter wordt daarom per vordering besproken. Ten slotte heeft [eisende partij] aanvullend de vordering onder XI. ingediend. Deze vordering overlapt deels met de vordering onder V., zij het dat voor de ontruimingsvordering onder V. de voorwaarde is gesteld dat de makelaar constateert dat [gedaagde partij] niet meewerkt. De voorzieningenrechter interpreteert de vorderingen zo dat primair XI. wordt gevorderd en subsidiair V.
I. en II. nakoming van het vonnis
4.5.
De vordering onder I. is in beginsel overbodig. Het vonnis zelf is immers al een executoriale titel tot nakoming. Volgens [eisende partij] is het vonnis volgens de deurwaarder te onbepaald om te kunnen executeren. Maar onder I wordt exact hetzelfde gevorderd, de vordering wordt niet nader bepaald. Onder VII. vordert [eisende partij] aanvullend dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot nakoming op straffe van een dwangsom. Een interpretatie van de vordering onder I. in combinatie met de vordering onder VII. brengt daarom mee dat [eisende partij] heeft bedoeld om bij latere uitspraak, dit kort geding, een dwangsom op de veroordelingen in het vonnis te vorderen. Van het vonnis lenen alleen de veroordelingen onder c. en e. zich voor oplegging van een dwangsom ten aanzien van [gedaagde partij] . De opdracht tot verkoop van de woning (de veroordeling onder c.) is reeds getekend zodat alleen zal worden beoordeeld of voor de vordering onder e., waarin de rechter heeft bepaald dat [gedaagde partij] zijn medewerking moet verlenen aan de verkoop van de woning, een dwangsom opgelegd wordt.
4.6.
Het is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde partij] in eerste instantie niet aan het vonnis heeft voldaan. Dit blijkt onder andere uit de verklaring van de makelaar dat [gedaagde partij] de verkoopopdracht niet wilde tekenen. Het feit dat [gedaagde partij] de woning wilde overnemen doet daar niet aan af. In de procedure die ten grondslag ligt aan het vonnis heeft [gedaagde partij] ook al aangevoerd dat hij de woning wilde overnemen. De rechter heeft toen bepaald dat de woning in de verkoop moest en [gedaagde partij] dan een bod kon doen. [gedaagde partij] wist dus al dat hij de woning niet zonder dat deze in de verkoop was geweest mocht overnemen. Niettemin is sinds aanvang van onderhavige procedure onvoldoende gebleken dat [gedaagde partij] niet meewerkt. De verkoopopdracht is getekend, de woning staat op Funda en er vinden bezichtigingen plaats. De stelling van [eisende partij] dat de makelaar moeite heeft om [gedaagde partij] mee te laten werken, wordt door [gedaagde partij] betwist en is verder niet onderbouwd (bijvoorbeeld met een verklaring daarover van de makelaar). Het feit dat [gedaagde partij] geen bord in de tuin wil is onvoldoende om te concluderen dat [gedaagde partij] niet meewerkt. Volgens [gedaagde partij] is dit niet noodzakelijk voor de verkoop en [eisende partij] heeft dit niet weersproken. Dat de fotograaf pas op 8 maart foto’s kon maken, kan [gedaagde partij] niet worden toegerekend. Overigens blijkt uit de zittingsaantekeningen van 6 februari 2023 dat [gedaagde partij] toen heeft gezegd dat de fotograaf 8 maart zou komen, er was derhalve mogelijk sprake van een misverstand aan de zijde van [eisende partij] over die datum. Voorgaande in acht genomen is onvoldoende gebleken dat [gedaagde partij] het vonnis (nu) niet nakomt.
4.7.
De vordering onder II is nagenoeg hetzelfde als de vordering onder I, zij het dat een aantal handelingen is gespecificeerd. De vordering wordt dan ook op dezelfde gronden afgewezen. Ten aanzien van de vordering dat [gedaagde partij] de woning opgeruimd en netjes moet houden wordt aanvullend nog opgemerkt dat [gedaagde partij] heeft betwist dat de staat van de woning de verkoop belemmert en bewijs van het tegendeel ontbreekt. Het is daarom onvoldoende aannemelijk geworden dat de woning niet opgeruimd en netjes genoeg is.
III. makelaarskosten
4.8.
Partijen zijn het er over eens dat de kosten die zij over en weer ten behoeve van de ander hebben gemaakt in ieder geval verrekend worden bij de verdeling van de eventuele overwaarde van de woning. De vorderingen dat de voorzieningenrechter bepaalt dat partijen bij helfte draagplichtig zijn voor de makelaarskosten en dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de partij die meer betaalt dan de helft dit mag verrekenen met de overwaarde van de woning zijn [gedaagde partij] declaratoir van aard en kunnen daarom niet bij vonnis in kort geding worden uitgesproken. Bovendien is in het vonnis ook al bepaald dat partijen ieder de helft van de makelaarskosten moeten dragen. Dit deel van de vordering is dus tevens een herhaling van hetgeen waartoe [gedaagde partij] al veroordeeld is.
4.9.
Het deel van de vordering waarin [eisende partij] de voorzieningenrechter verzoekt te bepalen dat [gedaagde partij] binnen drie dagen na betekening van het vonnis € 400,00 dient te voldoen kan wel worden gezien als een veroordeling zonder declaratoir karakter. [eisende partij] heeft alleen geen stellingen aan deze vordering ten grondslag gelegd. Voor toewijzing van een geldvordering is in kort geding verder slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. [eisende partij] heeft niet gesteld wat haar spoedeisend belang is bij betaling van de geldvordering.
4.10.
Voorgaande in acht genomen wordt de vordering onder III afgewezen.
IV. makelaar en makelaarskosten
4.11.
De woning staat op dit moment in de verkoop waardoor het eerste deel van de vordering overbodig is geworden. Het deel van de vordering waarin [eisende partij] de voorzieningenrechter verzoekt om te bepalen dat de makelaarskosten uit de opbrengst van de verkoop van de woning voldaan dienen te worden is declaratoir van aard en wordt daarom afgewezen. Overigens is het gebruikelijk dat dergelijke kosten worden betaald uit de opbrengst van de woning en [gedaagde partij] heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde partij] hieraan vrijwillig zal meewerken.
VI. betalen hypotheeklasten
4.12.
[gedaagde partij] heeft niet betwist dat partijen hebben afgesproken dat hij de kosten voor de hypotheek zou betalen omdat hij woonachtig is in de woning. [gedaagde partij] stelt dat hij de kosten voor de hypotheek niet kan betalen, maar dat ontslaat hem niet uit die verplichting. Van [eisende partij] kan niet verwacht worden dat zij dubbele woonlasten gaat betalen. Bovendien stelt [gedaagde partij] tegelijkertijd dat hij de woning, met bijbehorende hypotheeklasten, wel had kunnen overnemen voor een koopsom van € 290.000,00. Kennelijk heeft [gedaagde partij] wel voldoende middelen om de woonlasten te betalen. Het feit dat de gemeentelijke lasten van een aantal jaar onlangs door hem betaald zijn doet daar niet aan af. Ook dit zijn woonlasten die behoren bij de kosten van de woning. Verder heeft [gedaagde partij] een inkomen uit werk. Daarop is weliswaar beslag gelegd maar [gedaagde partij] heeft niet toegelicht waarom de hypotheeklasten niet uit de beslagvrije voet betaald kunnen worden. De stelling dat [eisende partij] [gedaagde partij] nog kosten moet betalen voor kredietbetalingen die [gedaagde partij] heeft gedaan ontslaat [gedaagde partij] ook niet uit zijn verplichtingen. In het vonnis is bepaald dat deze kosten pas bij verkoop van de woning betaald hoeven te worden.
4.13.
[gedaagde partij] stelt verder dat hij afspraken heeft gemaakt met de bank. Maar zolang niet zwart op wit staat dat de bank akkoord gaat met verrekening van de achterstallige hypotheekbetalingen bij de verkoop van de woning, zonder dat dit consequenties heeft voor de hoogte van de lening, is dit onvoldoende om de vordering af te wijzen. Het is ongebruikelijk dat een bank zonder enige voorwaarde akkoord gaat met uitstel voor onbepaalde tijd van hypotheekbetalingen. [eisende partij] hoeft als medeschuldenaar niet zomaar op basis van het woord van [gedaagde partij] het risico te accepteren dat de bank tot executieverkoop overgaat en er ook voor haar een BKR-registratie ontstaat. Het spoedeisend belang van [eisende partij] is daarmee ook gegeven. Het deel van de vordering waarin wordt gevraagd om te bepalen dat de niet betaalde hypotheeklasten worden verrekend met het aandeel van [gedaagde partij] in de overwaarde is declaratoir en wordt daarom afgewezen. Overigens geldt ook voor deze vordering dat [gedaagde partij] niet betwist dat deze kosten verrekend mogen worden, [gedaagde partij] stelt dit zelf voor. Ook hier gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [gedaagde partij] vrijwillig meewerkt aan verrekening. De vordering onder VI. wordt daarom deels toegewezen.
V., XI. en XII. ontruiming en verhuur van de woning
4.14.
De vorderingen tot ontruiming van de woning en de vordering tot bepaling dat [eisende partij] de woning mag verhuren, worden afgewezen. [gedaagde partij] betaalt inderdaad de hypotheeklasten niet, maar hij wordt daartoe in dit vonnis veroordeeld. Dit levert voor [eisende partij] een executoriale titel op. Daarbij staat de woning pas sinds kort te koop. Het is te voorbarig om er nu al vanuit te gaan dat de woning niet binnen afzienbare tijd verkocht wordt waardoor huur noodzakelijk is. Nog daargelaten de vraag of verhuur op grond van de hypotheekakte is toegestaan. Verder hoeft [gedaagde partij] ook niet akkoord te gaan met verhuur aan een/de vriend van [eisende partij] zonder (juridische) waarborgen dat de huurder de woning bij verkoop zal verlaten. Alleen een bepaling in de huurovereenkomst daarover is onvoldoende. Tijdelijke verhuur in afwachting van verkoop is niet zomaar mogelijk, daarvoor moet aan diverse eisen worden voldaan zoals vermeld in de Leegstandwet. Ten slotte blijkt ook niet dat de bank acuut over wil gaan tot executoriale verkoop. De hypotheekbetalingen blijven inderdaad uit, maar [eisende partij] heeft alleen een aanmaning van de bank van enkele maanden geleden in het geding gebracht. Alleen de achterstanden maken daarom op dit moment niet dat voldoende aannemelijk is dat de woning per direct verhuurd moet worden. Dit kan overigens op enig moment anders worden, maar daarvan is op dit moment geen sprake. Nu daarnaast onvoldoende is gebleken dat [gedaagde partij] op dit moment onvoldoende meewerkt, worden de vorderingen onder V., XI, en XII. afgewezen.
VII. dwangsom
4.15.
Alleen de vordering onder VI wordt (deels) toegewezen. Hoewel voor een dergelijke vordering dwangsommen opgelegd kunnen worden, acht de voorzieningenrechter het opleggen van dwangsommen in dit stadium niet doelmatig. In punt 4.12 is bepaald dat de stelling van [gedaagde partij] dat hij niet bij machte is om te betalen hem niet ontslaat van de verplichting om te betalen. Het is [gedaagde partij] niet doelmatig om de kosten en de schuldenlast van [gedaagde partij] in dat geval op te laten lopen door het opleggen van een dwangsom. Daarbij is mede in overweging genomen dat zoals overwogen in punt 4.14 onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bank op dit moment dreigt met executoriale maatregelen.
VIII. aansprakelijkheid [gedaagde partij]
4.16.
Het is niet mogelijk om een declaratoire uitspraak, wat een verklaring voor recht bij uitstek is, uit te spreken in kort geding (HR 14 februari 1947, NJ 1947/155). De vordering onder VIII. wordt daarom afgewezen.
4.17.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat gelet op de relatie tussen partijen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. In dit geval ziet de voorzieningenrechter [gedaagde partij] redenen om van dit uitgangspunt af te wijken. [gedaagde partij] is pas gaan voldoen aan de veroordelingen uit het vonnis in de aanloop van dit kort geding. Volgens [gedaagde partij] had dit geen verband met het kort geding, maar dan nog heeft te gelden dat hij drie maanden de mogelijkheid heeft gehad om het vonnis na te komen zonder procedure. Verder is [gedaagde partij] gestopt met het betalen van de hypotheeklasten, ook dat ligt in zijn risicosfeer. Het is daarom voldoende aannemelijk geworden dat [eisende partij] genoodzaakt was om dit kort geding te starten om medewerking van [gedaagde partij] te krijgen. [gedaagde partij] wordt daarom veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] . Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
128,30
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.293,30

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] per direct de maandelijkse hypotheekbetalingen te gaan verrichten,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.293,30 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.