ECLI:NL:RBGEL:2023:4406

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
05/304302-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefkleindochter

Op 4 augustus 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 67-jarige man, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefkleindochter. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uur. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met een melding van de officier van justitie. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige en het misbruik maken van zijn positie als stief-opa. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het eerste feit, en sprak de verdachte daarvan vrij. Voor het tweede feit, dat zich voordeed tussen 17 maart 2018 en 16 maart 2020, oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk bewegen van de minderjarige tot het dulden van ontuchtige handelingen, waarbij de verdachte gebruik maakte van zijn overwicht en het aanzienlijke leeftijdsverschil. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, en de hulp die hij had gezocht na de feiten. De rechtbank legde een voorwaardelijke straf op, omdat de verdachte blijk had gegeven van spijt en zijn gedrag had willen veranderen. Daarnaast werd de benadeelde partij, de stiefkleindochter, in de gelegenheid gesteld om schadevergoeding te vorderen, waarbij de rechtbank een bedrag van €3.050,00 toekende voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/304302-22
Datum uitspraak : 4 augustus 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. N. Hannaart, advocaat in Almere.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2017 tot en met 16 maart 2018 te
's-Heerenberg en/of Doetinchem, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer] en/of het betasten van de borsten van die [slachtoffer] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2018 tot en met 16 maart 2020 te
's-Heerenberg en/of Doetinchem, althans in Nederland, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door giften en/of beloften van geld en/of goed,
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die de leeftijd van achttien jaren nog
niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen van hem, verdachte, te dulden, door (meermalen) de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer] te betasten en/of
de borsten van die [slachtoffer] te betasten bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of die giften en/of beloften van geld en/of goed uit
- het aanzienlijke leeftijdsverschil (van 46 jaar) van hem, verdachte, ten opzichte van [slachtoffer] en/of
- de verhouding van stief-opa tot stief-kleindochter, althans zijn, verdachtes, hoedanigheid van partner van de oma van die [slachtoffer] en/of
- het psychische overwicht van verdachte op die [slachtoffer] vanwege de (ernstige) verstandelijke beperking van die [slachtoffer] en/of
- het kopen/geven van (dure) cadeaus (waaronder een iPad).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat vrijspraak moet volgen van het onder feit 1 tenlastegelegde, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) terwijl zij de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt. De officier van justitie heeft daarnaast gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman - in navolging van de officier van justitie - bepleit dat vrijspraak moet volgen. De raadsman heeft geconcludeerd dat het onder 2 ten laste gelegde feit kan worden bewezen met uitzondering van het ten laste gelegde kopen en/of geven van (dure) cadeaus, waaronder de iPad. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte stellig ontkent dat het geven van de iPad in verband staat met het dulden van de ontuchtige handelingen.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] terwijl zij de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende naar voren komt dat er een causaal verband bestaat tussen giften van verdachte aan [slachtoffer] en het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Voor zover de rechtbank tot een veroordeling komt, is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van studioverhoor van [slachtoffer] , p. 32-53;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juli 2023.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij in
of omstreeksde periode van 17 maart 2018 tot en met 16 maart 2020 te 's-Heerenberg en
/ofDoetinchem,
althans in Nederland,door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
en/of door giften en/of beloften van geld en/of goed, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen van hem, verdachte, te dulden, door
(meermalen
)de
vagina/schaamstreek van die [slachtoffer] te betasten en
/ofde borsten van die [slachtoffer] te betasten bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
en/of die giften en/of beloften van geld en/of goeduit
- het aanzienlijke leeftijdsverschil
(van 46 jaar
),van hem, verdachte, ten opzichte
van [slachtoffer] en
/of- de verhouding van stief-opa tot stief-kleindochter
, althans zijn, verdachtes,hoedanigheid van partner van de oma van die [slachtoffer]en
/of- het psychische overwicht van verdachte op die [slachtoffer] vanwege de (ernstige) verstandelijke beperking van die [slachtoffer]
en/of- het kopen/geven van (dure) cadeaus (waaronder een iPad).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon, waarvan de dader weet dat deze de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen van hem te dulden, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder meer rekening houdende met een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd moet worden. De raadsman heeft verzocht om een taakstraf, met daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen en heeft in dat verband gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en op de door het NIFP aannemelijk geachte verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich op drie verschillende momenten schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn stief-kleindochter [slachtoffer] . Hij heeft [slachtoffer] ’s borsten en schaamstreek betast. [slachtoffer] heeft een verstandelijke beperking en was ten tijde van het dulden van de ontuchtige handelingen zestien en zeventien jaar oud. Haar verstandelijke beperking brengt mee dat zij op een veel jonger niveau (ongeveer 7 jaar) functioneerde. De handelingen vonden plaats in de woning van verdachte en later in de gezamenlijke woning van verdachte en zijn partner (de oma van [slachtoffer] ). Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] op een grove wijze geschonden en is over haar grenzen heen gegaan. Door zijn handelwijze heeft verdachte bovendien misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem als stief-opa mocht worden gesteld. [slachtoffer] zou zich veilig moeten kunnen voelen bij haar familie. Een (stief)opa zou zijn (stief)kleindochter moeten beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag in plaats van haar daaraan bloot te stellen. Verdachte heeft zich niet kunnen beheersen en mocht onder deze omstandigheden nooit aannemen dat het voor [slachtoffer] prettig was. Dit alles neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte op eigen initiatief hulp heeft gezocht bij Kairos, en dat hij sinds het misbruik is uitgekomen ambulant wordt begeleid vanuit Zozijn. Verdachte heeft blijk gegeven van schaamte en spijt. De rechtbank weegt mee dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven, dat het feit al langer geleden is en dat verdachte sindsdien niet met politie of justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van N. Märker, GZ-psycholoog bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 25 januari 2023. Uit dit advies blijkt dat de cognitieve vermogens van verdachte en zijn ontwikkelingsniveau mogelijk hebben bijgedragen aan het ontstaan van deze voor hem bijna gelijkwaardige relatie. Volgens de behandelaar van Kairos is verdachte een man met een licht verstandelijke beperking en met mogelijk niet aangeboren hersenletsel ten gevolge van een ernstig auto-ongeluk in zijn kindertijd. Op basis van de informatie van Kairos wordt verondersteld dat de geconstateerde problematiek heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde, waardoor aannemelijk is dat er sprake is van verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid. Gelet op het voorgaande en de overige bevindingen van het onderzoek ter terechtzitting, trekt de rechtbank de conclusie dat verdachte ten tijde van de strafbare feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de rapportage van de reclassering van 25 mei 2023. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte een zogeheten ‘vermijdende’ dader is. Dit zijn daders die het liefst geen misbruik zouden willen plegen, maar er uiteindelijk niet in slagen zich te beheersen. De belangrijkste delictgerelateerde factor is het psychosociaal functioneren van verdachte. De overige leefgebieden zijn grotendeels op orde of verdachte wordt daarbij adequaat begeleid door Zozijn.
Op zichzelf rechtvaardigt het bewezenverklaarde feit zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. De rechtbank ziet echter reden om daarvan af te zien. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat na het einde van de pleegperiode inmiddels ruim drie jaren zijn verstreken, de verdachte in deze periode heeft ingezien dat zijn handelen fout is geweest en hij, ter voorkoming van herhaling, hulp heeft gezocht en gekregen. Verder heeft verdachte ingezien dat zijn handelen fout is geweest en heeft hij, ter voorkoming van herhaling, hulp gezocht en gekregen. Dit in aanmerking nemende, en gelet op wat hierboven is overwogen over de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de persoon van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is in dit geval.
Alles afwegende zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd en vordert schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij vordert
€ 1.392,24 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij wat betreft de aanschaf van extra kleding, de kleding die niet meer draagbaar was, een bedrag van € 5.000,00 aan smartengeld en de proceskosten kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Daarbij vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zonder daarbij gijzeling vast te stellen.
Voor het overige deel aan materiële schade en smartengeld heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Wat betreft de immateriële schade heeft de verdediging verzocht om dit bedrag te matigen. De verdediging heeft daarnaast verzocht om bij oplegging van een schadevergoedingsmaatregel geen gijzeling vast te stellen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Aanschaf extra kleding
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 600,00 voor de aanschaf van kleding.
De rechtbank acht deze schade onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat een rechtstreeks verband aanwezig is tussen het handelen van verdachte en deze schadepost. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ondraagbare kleding
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 50,00 voor kapot gemaakte kleding die [slachtoffer] heeft gedragen tijdens het ten laste gelegde feit.
Uit de getuigenverklaring van [getuige] blijkt dat zij samen met [slachtoffer] kledingstukken kapot heeft gemaakt omdat [slachtoffer] die niet meer wilde dragen. Deze kosten zal de rechtbank toewijzen, nu deze zijn onderbouwd en de rechtbank gegrond voorkomen.
Paardentherapie en reiskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 650,00 in verband met nog te maken kosten voor zogenoemde paardentherapie en € 42,24 aan reiskosten naar deze therapie.
De rechtbank acht deze schade onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat deze (toekomstige) kosten zonder meer noodzakelijk zijn. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft deze schadeposten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Smartengeld
Ten aanzien van het smartengeld overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat de benadeelde partij, gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, en de daardoor gemaakte grove inbreuk op haar persoonlijke integriteit, in haar persoon is aangetast op andere wijze als bedoeld in artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 3.000,00 vaststellen.
Totaal
In totaal zal de rechtbank een schadevergoeding van € 3.050,00 toewijzen die bestaat uit:
  • € 50,00 aan geleden materiële schade;
  • € 3.000,00 aan geleden immateriële schade.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 16 maart 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. De toe te kennen proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er rekening moet worden gehouden met de beperkte draagkracht van verdachte. De rechtbank zal daarom geen gijzeling aan de schadevergoedingsmaatregel verbinden.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert € 1.188,00 aan proceskosten.
Omtrent de gevorderde proceskosten stelt de rechtbank voorop dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding daarvan af te wijken en zal overeenkomstig de vordering in dat verband aansluiten bij het Liquidatietarief kanton.
Uitgaande van het Liquidatietarief kanton (geldend vanaf 1 februari 2023) en het daarin genoemde tarief behorend bij een gevorderde hoofdsom tot € 20.000,00 begroot de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand op € 792,00. Dit bedrag is als volgt opgebouwd.
€ 396,00 per punt x 2 punten (1 punt voor het indienen van de vordering, 1 punt voor de inhoudelijke behandeling en het aldaar toelichten van de vordering). De verdachte zal in zoverre in de proceskosten van de benadeelde partij worden veroordeeld.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b,14c, 22c, 22d, 36f en 248a van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3
(drie) maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van
240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezen verklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 50,00 aan materiële schade en € 3.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 792,00;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 50,00 aan materiële schade en € 3.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. J.H.B. Bemelmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 augustus 2023.

Mr. J.H.B. Bemelmans en mr. E. Wisseborn zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021433012, gesloten op 15 november 2022, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.