ECLI:NL:RBGEL:2023:4402

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
C/05/420177 / KG ZA 23-182
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging franchiseovereenkomst en concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding tussen [eisers 1 t/m 3], vertegenwoordigd door hun advocaat mr. C.J. Tijman, en [gedaagde], bijgestaan door mr. C.T. Klepper. De eisers zijn vennoten van een rijschool, [handelsnaam 1], en de gedaagde is een voormalig franchisenemer die rijlessen aanbiedt. De kern van het geschil draait om de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de franchiseovereenkomst en de naleving van het concurrentiebeding. De franchiseovereenkomst, die op 21 december 2018 werd gesloten, bevat bepalingen over de duur, opzegging en concurrentie. De gedaagde heeft de overeenkomst in november 2022 opgezegd, maar de eisers betwisten de rechtsgeldigheid van deze opzegging. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagde de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, waardoor de vorderingen van de eisers tot nakoming van de overeenkomst en verstrekking van gegevens worden afgewezen. De rechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de gedaagde het concurrentiebeding heeft overtreden, aangezien de eisers op dat moment geen tractorrijlessen aanboden. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/420177 / KG ZA 23-182
Vonnis in kort geding van 18 juli 2023
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiseres 1], tevens handelend onder de naam
[handelsnaam 1] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
2.
[eiser 2], in zijn hoedanigheid van vennoot van eiseres sub 1,
wonende te [plaats] ,
3.
[eiseres 3], in haar hoedanigheid van vennoot van eiseres sub 1,
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. C.J. Tijman te Ede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.T. Klepper te Hardinxveld-Giessendam.
Partijen zullen hierna afzonderlijk [handelsnaam 1] , [eiser 2] , [eiseres 3] en [gedaagde] worden genoemd. Eisers worden hierna samen aangeduid met [eisers 1 t/m 3]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 5
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] met bijgevoegd producties 1 tot en met 10
  • de brief van 4 juli 2023 van [eisers 1 t/m 3] met bijgevoegd producties 6 tot en met 8
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 4 juli 2023
  • ter zitting door [gedaagde] overlegde factuur van 24 januari 2023
  • de pleitnota van [eisers 1 t/m 3] , tevens houdende een wijziging/aanvulling van eis
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[handelsnaam 1] exploiteert een auto- en motorrijschool aan de [adres+plaats 1] . [eiser 2] en [eiseres 3] zijn de twee vennoten van [handelsnaam 1] .
2.2.
[gedaagde] drijft onder de naam Rijschool [gedaagde] een eenmanszaak die zich bezighoudt met het geven van rijlessen voor het tractorrijbewijs (hierna: T-rijbewijs).
2.3.
Partijen hebben op of omstreeks 21 december 2018 een franchiseovereenkomst met elkaar gesloten met betrekking tot het verzorgen van rijlessen door [gedaagde] als tractor rijinstructeur onder de vlag van [handelsnaam 1] .
2.4.
In artikel 7 van de franchiseovereenkomst is met betrekking tot de duur van de franchiseovereenkomst het volgende bepaald:
‘(…)
Artikel 2
Afspraken met betrekking tot de praktijklessen van het T-rijbewijs
(…)
11. Het rayon waarin ‘ [handelsnaam 1] ’ lessen verleent voor het T-rijbewijs, is in [plaats] met een straal van 40 kilometer.
(…)
Artikel 4
Geldelijke vergoedingen met betrekking tot franchisenemer en franchisegever
De franchisenemer betaalt aan de franchisegever een vergoeding in verband met de in deze
overeenkomst toegekende rechten en toegezegde prestaties. De afspraken hieromtrent zijn
als volgt besproken:
1. Betaling van alle vergoedingen geschied vóór de eerste van de volgende maand.
2. Per toegekend lesuur betaald de franchisenemer aan de franchisegever een bedrag van
€.3.50 (drie euro en vijftig eurocent) excl. 21% BTW €0,74 (vier en zeventig eurocent)
wat in totaal €4,24- (vier euro en 40 eurocent is) is voor een rijles van zestig minuten.
Deze vergoeding dient te worden afgedragen met een maximum aantal van 40 uur per
week. Meerdere lesuren per week dan dit zijn vrijgesteld van deze vergoeding en worden niet afgedragen door de franchisenemer.
De franchisevergoeding genoemd in dit artikel is al inbegrepen in het geldbedrag van € 13 van art.3 lid 2.
3. Op 1 januari van ieder nieuw jaar heeft de franchisegever het recht deze vergoeding te
verhogen met een maximum van 6%.
4. De franchisenemer geeft op waarheid gebaseerd de gereden lesuren door aan de
franchisegever om derhalve de juiste vergoeding te kunnen bepalen voor die week.
5. De franchisenemer voert een duidelijke, overzichtelijke boekhouding zodat controle van de gemaakte afspraken makkelijk te verifiëren is.
6. De franchisenemer verschaft daartoe op verzoek gegevens, zoals agenda, planning,
administratie die hiervoor nodig zakelijk zijn.
Indien de afspraken niet nagekomen worden, zal de andere partij schriftelijk aanmaningen sturen, daarbij aan de ander een termijn van dertig dagen gunnende om die maatregelen te treffen. Is nakoming blijvend onmogelijk, dan bestaat het recht op schadevergoeding.
(…)
Artikel 7
Duur van de overeenkomst
1. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van twee jaar ingaande op en derhalve eindigende op (01 januari 2019 tot en met 01 januari 2021) of een nader te bepalen datum).
2. De overeenkomst wordt stilzwijgend met een tijdvak van twee jaar verlengd, tenzij opzegging heeft plaatsgevonden.
3. Opzegging van de overeenkomst dient te geschieden per aangetekend schrijven met een inachtneming van een termijn van zes maanden.
4. De franchisegever is slechts gerechtigd de overeenkomst op te zeggen, indien van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd de onderhavige overeenkomst te laten voortduren. De opzegging dient dan schriftelijk met redenen te zijn omkleed.
5. Beide partijen zijn gerechtigd om de overeenkomst binnen het termijn van één maand te ontbinden op grond van grove nalatigheid, wanprestaties in de zin van artikel 265 lid 1 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, diefstal of het niet nakomen van de financiële verplichtingen van de franchisegever of franchisenemer. Daarnaast zijn beide partijen gerechtigd om per direct de overeenkomst te beëindigen als de wederpartij surseance van betaling heeft aangevraagd of in staat van faillissement is verklaard of dat op hem schuldsaneringsregeling van toepassing is of onder curatele gesteld is.
6. De overeenkomst eindigt drie maanden na het overlijden van de franchisegever of franchisenemer.
7. De franchisenemer heeft geheimhoudingsplicht over de franchiseformule en opgedane kennis van de onderneming richting derden, binnen het geldende termijn van de overeenkomst.
8. Na het beëindigen van de overeenkomst is het de franchisenemer niet toegestaan binnen een termijn van drie maanden binnen het afgesproken rayon te concurreren en dezelfde diensten en leveringen aan te bieden die schadelijk zijn voor de franchiseketen.
9. Bij beëindiging van de overeenkomst is de franchisenemer verplicht per direct elke vermelding van woorden, het franchiseketen teken, handelsnaam, handelsmerk, logo’s en emblemen, auteursrecht, huisstijl, slagzin, knowhow en dergelijke te staken en voortaan alles te vermijden wat de indruk zou wekken dat hij nog tot uitoefening overeenkomstig de formule gerechtigd zou zijn. Indien de franchisenemer hiervan in gebreke blijft is een schadevergoeding van toepassing.
(…)’
2.5.
Bij brief van 24 mei 2023 heeft de advocaat van [eisers 1 t/m 3] aan [gedaagde] geschreven dat [eisers 1 t/m 3] hebben geconstateerd dat [gedaagde] zelfstandig een rijschool exploiteert en hem gewezen op de lopende franchiseovereenkomst tussen partijen, waarbij [gedaagde] is gesommeerd de franchiseovereenkomst na te komen en zijn onrechtmatig handelen jegens [eisers 1 t/m 3] te staken.
2.6.
Bij brief van 31 mei 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eisers 1 t/m 3] onder meer bericht dat de franchiseovereenkomst inmiddels rechtsgeldig is opgezegd; eerst door mondelinge opzegging in oktober 2022, vervolgens eind oktober/begin november 2022 per brief en tot slot ook nog middels persoonlijke overhandiging van een op 23 november 2022 gedateerde opzeggingsbrief aan [eisers 1 t/m 3] , zodat de franchiseovereenkomst uiterlijk op 23 mei 2023 eindigde en niet stilzwijgend met twee jaar verlengd werd op 1 januari 2023. Bij die opzegging is volgens de advocaat van [gedaagde] aansluiting gezocht bij de opzegtermijn van zes maanden uit artikel 7 lid 3 van de franchiseovereenkomst.
2.7.
[gedaagde] heeft een op 23 november 2022 gedateerde brief overgelegd met de volgende inhoud:
‘Beste [eiser 2]
Ik heb het besluit genomen tot opzegging van de overeenkomst tussen:
[handelsnaam 1] (franchisegever) en [gedaagde] (franchisenemer) zodat de overeenkomst niet stilzwijgend verlengd wordt met een periode van twee jaar na 01 januari 2023.
Ik zal het opzegtermijn van zes maanden in acht nemen.
Ik hoop op een goede afhandeling.
[gedaagde] ’
2.8.
[gedaagde] heeft verder een foto overgelegd van een telefoon waarop een (deel van een) e-mailbericht wordt weergegeven met de volgende inhoud:
‘Dinsdag 29/11 12.10 uur heb je me een brief gegeven op de rijschool die volledig in strijd is met artikel 7.3 en is rechtsongeldig en wordt nietig verklaard.’
2.9.
[handelsnaam 1] biedt op dit moment geen rijlessen voor het T-rijbewijs aan.
2.10.
De rijschool van [gedaagde] is gevestigd aan de [adres+plaats 2] , naast de rijschool van [handelsnaam 1] .

3.Het geschil

3.1.
[eisers 1 t/m 3] vorderen, na wijziging/aanvulling van eis ter zitting, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[gedaagde] te veroordelen tot nakoming van de franchiseovereenkomst tot het moment dat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
[gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken – binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis – van de gegevens die noodzakelijk zijn om alle over de periode vanaf 1 oktober 2022 tot heden door [gedaagde] gegeven lessen te kunnen factureren, dat wil zeggen: weekstaten van geleste uren, met namen (wie er welke week gelest heeft); totaal aantal urenoverzicht per leerling (om te controleren of daadwerkelijk alles is opgegeven voor facturatie van de franchisevergoeding);
op straffe van verbeurte van een dwangsom bij niet nakoming van de verplichtingen ter hoogte van een bedrag van € 5.000,00 per dag dat de heer [gedaagde] in gebreke blijft met nakoming van de onder 1 en/of 2 beschreven verplichting, met een maximum van € 200.000,00;
subsidiair:
4. [gedaagde] te gebieden iedere levering van ‘dezelfde diensten en leveringen’ binnen een straal van 40 kilometer rondom [plaats] te beëindigen en gedurende de looptijd van het concurrentiebeding in artikel 7 van de franchiseovereenkomst beëindigd te houden;
5. [gedaagde] te gebieden om – binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis – de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn om alle over de periode vanaf 1 oktober 2022 tot heden door [gedaagde] gegeven lessen te kunnen factureren, dat wil zeggen: weekstaten van geleste uren, met namen (wie er welke week gelest heeft); totaal aantal urenoverzicht per leerling (om te controleren of daadwerkelijk alles is opgegeven voor facturatie van de franchisevergoeding);
6. op straffe van verbeurte van een dwangsom bij niet nakoming van de verplichtingen ter hoogte van een bedrag van € 5.000,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met de nakoming van de onder 4 en/of 5 beschreven verplichting, met een maximum van € 200.000,00;
7. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt voldoende uit de aard van de vorderingen en is door [gedaagde] ook niet betwist.
4.2.
[eisers 1 t/m 3] vorderen primair onder 1. nakoming van de franchiseovereenkomst door [gedaagde] totdat deze rechtsgeldig is beëindigd. [eisers 1 t/m 3] stellen zich op het standpunt dat de franchiseovereenkomst pas per 1 januari 2025 eindigt. [gedaagde] stelt dat hij de franchiseovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, zodat die overeenkomst per 1 mei, althans 29 mei 2023 is geëindigd.
Gelet op de standpunten van partijen over en weer ligt allereerst de vraag voor op welk moment de franchiseovereenkomst kon worden opgezegd. [eisers 1 t/m 3] lijken zich in dit verband op het standpunt te stellen dat de leden 1, 2 en 3 van artikel 7 van de franchiseovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat de overeenkomst telkens met twee jaar wordt verlengd en dat tussentijdse opzegging van de franchiseovereenkomst enkel mogelijk is tegen het einde van de looptijd van twee jaar met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. Omdat [gedaagde] dat niet heeft gedaan, is de franchiseovereenkomst volgens [eisers 1 t/m 3] per 1 januari 2023 stilzwijgend met twee jaar verlengd tot 1 januari 2025.
Indien [eisers 1 t/m 3] zouden worden gevolgd in deze uitleg, dan zou opzegging van de franchiseovereenkomst alleen mogelijk zijn als de opzegging (uiterlijk) een half jaar vóór het einde van het tijdvak van twee jaar is gedaan. Voor deze uitleg van het bepaalde in artikel 7 leden 2 en 3 van de franchiseovereenkomst biedt de tekst van voornoemde leden echter geen aanknopingspunten en gesteld noch gebleken is dat dit partijen voor ogen stond toen zij de franchiseovereenkomst sloten. In lid 2 van artikel 7 van de franchiseovereenkomst staat ‘
de overeenkomst wordt stilzwijgend met een tijdvak van twee jaar verlengd, tenzij opzegging heeft plaatsgevonden’.In lid 3 van dit artikel staat dat daarbij een opzegtermijn van zes maanden in acht moet worden genomen. Hieruit volgt niet dat opzegging slechts mogelijk is tegen het einde van het tijdvak van twee jaar en dat de franchiseovereenkomst, zoals [eisers 1 t/m 3] kennelijk betogen, bij gebreke van rechtsgeldige opzegging tegen het einde van die twee jaar met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden pas weer kan worden opgezegd tegen het einde van het daaropvolgende tijdvak van twee jaar. Indien [eisers 1 t/m 3] dat zouden hebben willen bedingen, dan had het op de weg gelegen dat in de franchiseovereenkomst, waarvan de inhoud door [eisers 1 t/m 3] is opgesteld, uitdrukkelijk op te nemen.
Het voorgaande betekent dat de desbetreffende bepalingen in artikel 7 van de franchiseovereenkomst voorshands geoordeeld aldus moeten worden uitgelegd dat de overeenkomst tussentijds kan worden opgezegd, zolang die opzegging is gedaan vóór het einde van het betreffende (lopende) tijdvak van twee jaar en daarbij een opzegtermijn van zes maanden in acht is genomen.
4.3.
Vervolgens ligt de vraag voor of [gedaagde] de franchiseovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. [gedaagde] heeft in dit verband toegelicht aan dat hij in oktober 2022 mondeling aan [eiser 2] heeft laten weten dat hij voornemens was de franchiseovereenkomst op te zeggen. Daarna heeft [gedaagde] naar eigen zeggen eind oktober/begin november 2022 een opzeggingsbrief per (gewone) post aan [handelsnaam 1] verzonden. Omdat de ontvangst van die brief niet door [eiser 2] (of door [eiseres 3] ) werd bevestigd, heeft [gedaagde] op 29 november 2022 de op 23 november 2022 gedateerde opzeggingsbrief (zoals geciteerd onder 2.7.) persoonlijk overhandigd aan [eiser 2] op de rijschool van [handelsnaam 1] .
[eisers 1 t/m 3] betwisten dat [gedaagde] de franchiseovereenkomst op enig moment heeft opgezegd c.q. dat de door [gedaagde] gestelde opzegging rechtsgeldig is gedaan. [eisers 1 t/m 3] zeggen de door [gedaagde] aangehaalde opzeggingsbrief nooit te hebben ontvangen, niet per (gewone) post en evenmin door overhandiging door [gedaagde] van die brief aan [eiser 2] op 29 november 2022. Bovendien kon de franchiseovereenkomst volgens [eisers 1 t/m 3] gelet op het bepaalde in artikel 7 lid 3 van de franchiseovereenkomst alleen worden opgezegd per aangetekend schrijven en de door [gedaagde] in het geding gebrachte opzeggingsbrief is in ieder geval niet per aangetekende post aan [handelsnaam 1] verstuurd, zodat deze opzegging in ieder geval niet rechtsgeldig is gedaan.
4.4.
Voor de conclusie, dat de door [gedaagde] overgelegde opzeggingsbrief [eisers 1 t/m 3] eind oktober/begin november 2022 heeft bereikt, bestaan onvoldoende aanknopingspunten in het dossier. [eisers 1 t/m 3] hebben dit voorts gemotiveerd betwist en dit blijkt ook verder niet uit de in het geding gebrachte stukken.
Ten aanzien van de door [gedaagde] gestelde overhandiging van de opzeggingsbrief op 29 november 2022 aan [eiser 2] wordt het volgende overwogen. [gedaagde] heeft in dit verband verwezen naar de door hem overgelegde productie 2 en ter zitting toegelicht dat deze productie een foto van een (screenshot van een) deel van een e-mailbericht betreft, gedateerd 1 december 2022, en dat dit e-mailbericht afkomstig is van het e-mailadres ‘ [eiser 2] @degrootverkeersopleidingen.nl’ en gericht is aan [gedaagde] . In het betreffende e-mailbericht, waarvan een deel is weergegeven onder 2.8., wordt expliciet verwezen naar ‘een brief’ die is overhandigd op 29 november 2022 om 12.10 uur en die in strijd zou zijn met artikel 7.3 van de franchiseovereenkomst, hét artikel van de franchiseovereenkomst dat ziet op de wijze van opzegging daarvan. Ter zitting heeft [gedaagde] voornoemd e-mailbericht in zijn geheel aan (de advocaat van) [eisers 1 t/m 3] en de voorzieningenrechter getoond. [eiser 2] heeft vervolgens niet betwist dat het hiervoor genoemde e-mailadres zijn (zakelijk) e-mailadres betreft en verder ook op nadere vragen van de voorzieningenrechter met betrekking tot de inhoud van het e-mailbericht volstaan met de opmerking dat hij het e-mailbericht in kwestie ‘niet heeft’. Aan dat verweer wordt voorbij gegaan. Gelet op de inhoud van het hiervoor bedoelde e-mailbericht, afkomstig van [eiser 2] en gericht aan [gedaagde] , is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat [eiser 2] in ieder geval op 29 november 2022 om 12.10 uur kennis heeft genomen van de opzeggingsbrief van [gedaagde] .
4.5.
Dat [gedaagde] zijn opzeggingsbrief niet per aangetekende post aan [eisers 1 t/m 3] heeft verstuurd doet aan het voorgaande niet af. In beginsel kan de opzegging van een franchiseovereenkomst namelijk vormvrij geschieden. Hiervan kan contractueel worden afgeweken, door zoals in het onderhavige geval als vereiste te stellen dat de opzegging per aangetekend schrijven dient te worden verzonden, maar de reden hiervan is dat de wederpartij zich daardoor ervan kan verzekeren dat hij kennis kan nemen van de gedane opzegging. Nu binnen het bestek van dit kort geding voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser 2] de opzegging in ieder geval op 29 november 2022 heeft ontvangen en [gedaagde] daarbij de contractueel overeengekomen opzegtermijn van zes maanden in acht heeft genomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] de franchiseovereenkomst op 29 november 2022 rechtsgeldig heeft opgezegd. Nu niet is overeengekomen dat de opzegging voor een bepaalde dag of voor het einde van de maand diende te geschieden, is de franchiseovereenkomst tussen partijen beëindigd per 29 mei 2023.
4.6.
Gelet op het voorgaande behoeft het verweer van [gedaagde] , dat de overeenkomst per 1 januari 2023 van rechtswege is geëindigd en geen opzegging (meer) behoefde, omdat artikel 7 lid 2 van de franchiseovereenkomst ziet op een eenmalige en niet een herhaaldelijke verlenging van de franchiseovereenkomst met twee jaar, geen bespreking. [gedaagde] ging er immers bij het opzeggen van de franchiseovereenkomst zelf ook vanuit dat hij een opzegtermijn van zes maanden in acht diende te nemen, gelet op de inhoud van zijn opzeggingsbrief, en tevens is genoegzaam gebleken dat over de periode waarin de opzegtermijn liep [gedaagde] de aan [handelsnaam 1] verschuldigde (franchise)vergoeding steeds heeft voldaan, een en ander met uitzondering van de maand mei 2023. [gedaagde] heeft ter zitting nog gesteld dat hij slechts uit coulance nog enkele maanden na 1 januari 2023 uitvoering heeft gegeven aan de franchiseovereenkomst, een en ander om [eisers 1 t/m 3] wat meer tijd te geven, maar dit blijkt niet uit de door hem gedane opzegging of uit de feitelijke gang van zaken nadien. De slotsom is dan ook dat de franchiseovereenkomst op 29 mei 2023 is geëindigd, zodat de primaire vordering van [eisers 1 t/m 3] onder 1. strekkende tot nakoming van de franchiseovereenkomst tot rechtsgeldige beëindiging daarvan niet toewijsbaar is.
4.7.
De vordering onder 2. strekt tot veroordeling van [gedaagde] tot het verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn om alle vanaf 1 oktober 2022 tot op heden door [gedaagde] gegeven tractorrijlessen (c.q. de daarover te betalen franchisevergoeding) te kunnen factureren, zoals weekstaten van geleste uren en een urenoverzicht per leerling. Aan deze vordering leggen [eisers 1 t/m 3] in de dagvaarding ten grondslag de uit artikel 4 lid 4 tot en met lid 6 van de franchiseovereenkomst voortvloeiende verplichting voor de franchisenemer om naar waarheid de gegeven lesuren door te geven en daartoe een overzichtelijke boekhouding te voeren en op verzoek daartoe de benodigde administratieve gegevens aan de franchisegever te verstrekken. [eisers 1 t/m 3] kunnen naar eigen zeggen door het ontbreken van voornoemde gegevens de hoogte van de aan [gedaagde] in rekening te brengen franchisevergoeding niet vaststellen. Zoals reeds overwogen is ter zitting duidelijk geworden dat partijen de tot mei 2023 aan [handelsnaam 1] verschuldigde franchisevergoeding met elkaar hebben afgerekend. [gedaagde] heeft naar eigen zeggen steeds per WhatsAppbericht zijn lesuren doorgegeven en [eiser 2] heeft vervolgens op basis van die urenopgaven aan [gedaagde] de franchisevergoeding gefactureerd. Niet in geschil is dat [gedaagde] deze facturen steeds heeft voldaan. Het is [eiser 2] blijkens het verhandelde ter zitting kennelijk met name te doen om het verifiëren van de door [gedaagde] steeds per WhatsAppbericht opgegeven gegevens, omdat [eiser 2] naar eigen zeggen vermoedt dat [gedaagde] in werkelijkheid meer lessen heeft gegeven dan dat hij aan [eiser 2] heeft doorgegeven. [eiser 2] wil dan ook over de onderliggende gegevens beschikken om de juistheid van de door [gedaagde] per WhatsAppberichten doorgegeven lesuren te controleren.
4.8.
In dit verband twisten partijen allereerst over de vraag of [gedaagde] nog toegang heeft tot de zakelijke e-mailserver van [handelsnaam 1] en het administratieprogramma (Exchange), waaruit [gedaagde] de door [eisers 1 t/m 3] gewenste gegevens zou kunnen halen. [gedaagde] heeft naar eigen zeggen vanaf 10 februari 2023 door toedoen van [eisers 1 t/m 3] geen toegang meer tot dat systeem, zodat hij reeds om die reden niet aan het gevorderde onder 2. kan voldoen. Nog afgezien van het voorgaande hebben partijen volgens [gedaagde] bovendien expliciet afgesproken dat [gedaagde] het aantal door hem gegeven lessen steeds via WhatsAppbericht aan [eisers 1 t/m 3] zou doorgeven en dit heeft [gedaagde] ook steeds gedaan. Dit is door [eisers 1 t/m 3] niet (gemotiveerd) betwist. [eisers 1 t/m 3] hebben dan ook gedurende (in ieder geval) de looptijd van de opzegtermijn kennelijk genoegen genomen met de steeds door [gedaagde] via WhatsAppbericht aangeleverde gegevens voor de in rekening te brengen franchisevergoeding en gesteld noch gebleken is dat eerder dan tijdens de zitting in deze procedure door [eisers 1 t/m 3] aan [gedaagde] kenbaar is gemaakt dat het aanleveren van de uren per WhatsAppbericht niet volstond en/of om aanvullende gegevens is verzocht. Eerst ter zitting is het voorgaande als eigenlijke grondslag voor de vordering onder 2. aangevoerd, met als onderbouwing dat [eisers 1 t/m 3] vermoeden dat [gedaagde] niet alle door hem verzorgde lessen heeft doorgegeven ten behoeve van de berekening van de franchisevergoeding, terwijl zij ook ter zitting niet hebben toegelicht waarop zij dit vermoeden baseren. [eisers 1 t/m 3] hebben bovendien niet betwist dat [gedaagde] gedurende de looptijd van de franchiseovereenkomst gemiddeld € 1.875,00 per maand aan franchisevergoeding aan [handelsnaam 1] afdroeg op basis van 150 lesuren en dat ook in de periode na de opzegging van de franchiseovereenkomst maandelijks in diezelfde orde van grootte is afgerekend, zoals door [gedaagde] onweersproken is gesteld. Dat betekent dat voorshands geoordeeld op dit moment geen reden bestaat om te veronderstellen dat de door [gedaagde] per WhatsAppbericht aan [eiser 2] opgegeven uren niet stroken met de werkelijk door hem gegeven rijlessen. Bij die stand van zaken bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor de door [eisers 1 t/m 3] onder 2. gevorderde afgifte van stukken, nog afgezien van de door [gedaagde] gestelde onmogelijkheid om de gevorderde stukken aan [eisers 1 t/m 3] te verstrekken omdat hij geen toegang heeft tot de server en het administratieprogramma. De onder 3. gevorderde dwangsom zal gelet op het voorgaande eveneens worden afgewezen.
4.9.
[eisers 1 t/m 3] stellen zich verder op het standpunt dat, indien ervan moet worden uitgegaan dat de overeenkomst (inmiddels) rechtsgeldig is opgezegd, [gedaagde] in ieder geval het concurrentiebeding zoals geformuleerd in artikel 7 lid 8 van de franchiseovereenkomst heeft overtreden en dat hij dit beding nog steeds overtreedt.
In het genoemde concurrentiebeding staat dat [gedaagde] gedurende een periode van drie maanden na beëindiging van de franchise overeenkomst binnen het afgesproken rayon, dat volgens artikel 2 lid 11 een straal van 40 kilometer rondom [plaats] omvat, niet mag concurreren en dezelfde diensten en leveringen mag aanbieden die schadelijk zijn voor de franchiseketen (van [eisers 1 t/m 3] ). [gedaagde] handelt volgens [eisers 1 t/m 3] in strijd met dit beding door een tractorrijschool te exploiteren die gevestigd is naast de rijschool van [handelsnaam 1] aan de [straat+plaats] . Bovendien volgen (voormalig) cursisten van [handelsnaam 1] via de rijschool van [gedaagde] tractorrijlessen en doen zij via [gedaagde] examen voor het T-rijbewijs. [eisers 1 t/m 3] verwijten [gedaagde] dan ook dat hij cursisten bij hen heeft weggekaapt. [eisers 1 t/m 3] vorderen daarom subsidiair onder 4. dat [gedaagde] wordt geboden om de levering van dezelfde diensten en leveringen binnen een straal van 40 kilometer rondom [plaats] te beëindigen en gedurende de looptijd van het concurrentiebeding beëindigd te houden. Gelet op de beëindiging van de franchiseovereenkomst per 29 mei 2023 moet in voorgaande vordering kennelijk worden gelezen een gebod om in strijd te handelen met het concurrentiebeding vanaf 29 mei 2023 tot 29 augustus 2023, gelet op de contractueel overeengekomen looptijd van het concurrentiebeding van drie maanden na beëindiging van de overeenkomst.
4.10.
[gedaagde] betwist niet dat hij tot 29 augustus 2023 is gebonden aan voornoemd concurrentiebeding. [gedaagde] bestrijdt wel dat hij dit concurrentiebeding overtreedt met de exploitatie van zijn tractorrijschool naast de rijschool van [handelsnaam 1] . [handelsnaam 1] bood geen tractorrijlessen aan voordat zij met [gedaagde] een franchiseovereenkomst sloot en sinds de beëindiging van de franchiserelatie tussen partijen biedt [handelsnaam 1] wederom geen tractorrijlessen aan vanwege het gebrek aan een instructeur die deze lessen kan verzorgen, aldus [gedaagde] . [gedaagde] daarentegen biedt verder alleen tractorrijlessen aan en niet de door [handelsnaam 1] aangeboden rijlessen voor bijvoorbeeld het auto- of motorrijbewijs. Van het leveren van ‘dezelfde diensten en leveringen die schadelijk zijn voor de franchiseketen’ door de rijschool van [gedaagde] , is volgens [gedaagde] dan ook geen sprake.
4.11.
Vast staat dat [handelsnaam 1] sinds in ieder geval 29 mei 2023 geen tractorrijlessen meer aanbiedt. [eiser 2] heeft tijdens de zitting weliswaar te kennen gegeven dat hij (inmiddels) beschikt over een persoon die tractorrijlessen kan geven en dat hij de uitkomst van dit kort geding wilde afwachten alvorens deze persoon in te zetten maar [eiser 2] heeft deze stelling voor het eerst ter zitting naar voren gebracht en verder niet van enige onderbouwing voorzien. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat [handelsnaam 1] (op dit moment) over een nieuwe tractorinstructeur beschikt. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat [eisers 1 t/m 3] vóór 29 augustus 2023 weer in staat zullen zijn om tractorrijlessen aan te bieden. Binnen het bestek van dit kort geding zal er daarom vanuit worden gegaan dat [handelsnaam 1] gedurende de looptijd van het concurrentiebeding geen tractorrijlessen zal (kunnen) verzorgen.
Nog daargelaten de vraag, of de rijlessen die [gedaagde] geeft als ‘dezelfde diensten en leveringen’ beschouwd kunnen worden en dus als concurrerend en daarmee onrechtmatig jegens [eisers 1 t/m 3] moeten worden aangemerkt, heeft [gedaagde] terecht aangevoerd dat de door hem ontplooide activiteiten in ieder geval (op dit moment) geen schade berokkenen aan [eisers 1 t/m 3] c.q. [handelsnaam 1] . Het gegeven, dat [handelsnaam 1] op dit moment geen tractorrijlessen kan aanbieden/aanbiedt is immers het gevolg van de beëindiging van de franchiseovereenkomst met [gedaagde] en niet het gevolg van de door [gedaagde] geëxploiteerde rijschool naast die van [handelsnaam 1] . Zonder nadere toelichting, die ook ter zitting niet is gegeven, valt niet in te zien dat [gedaagde] daarmee schade toebrengt of schade dreigt toe te brengen aan (de franchiseketen van) [eisers 1 t/m 3] , wat volgens de tekst van artikel 7 lid 8 van de franchiseovereenkomst wel is vereist voor een geslaagd beroep op het concurrentiebeding. Het is dan ook voorshands geoordeeld niet aannemelijk dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld c.q. handelt met het concurrentiebeding. Nu [eisers 1 t/m 3] niet hebben aangevoerd welk ander belang zij hebben bij toewijzing van het onder 4. gevorderde verbod, zal deze vordering worden afgewezen.
4.12.
Voor toewijzing van het onder 5. (ook subsidiair) gevorderde gebod tot het verstrekken van de gegevens die nodig zijn om de hoogte van de franchisevergoeding vast te stellen die [gedaagde] aan [handelsnaam 1] verschuldigd is/was over de periode vanaf oktober 2022 tot 29 mei 2023 c.q. tot heden, bestaat evenmin grond. Zoals reeds onder 4.7. en 4.8. is overwogen hebben partijen tot mei 2023 steeds op basis van de door [gedaagde] per WhatsAppbericht aangeleverde gegevens met elkaar afgerekend en bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat [gedaagde] (vanaf oktober 2022 of vanaf enig ander moment) meer uren heeft gereden dan dat hij aan [eisers 1 t/m 3] heeft doorgegeven. Dat betekent dat reeds daarom onvoldoende grond bestaat voor toewijzing van het gevorderde onder 5.
Voor zover [eisers 1 t/m 3] tevens aanspraak hebben willen maken op verstrekking van deze gegevens gedurende de looptijd van het concurrentiebeding (dus na 29 mei 2023) geldt dat [gedaagde] op grond van de franchiseovereenkomst niet gehouden is tot afdracht van een franchisevergoeding over de periode na 29 mei 2023 (tot 29 augustus 2023), zodat niet valt in te zien op grond waarvan [eisers 1 t/m 3] aanspraak zouden kunnen maken op de door hen verlangde gegevens, nog daargelaten dat, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.11. is overwogen, geen sprake is van handelen in strijd met het concurrentiebeding. De vordering onder 5. zal gelet op het voorgaande worden afgewezen. Dit geldt eveneens voor de onder 6. gevorderde dwangsom.
4.13.
[eisers 1 t/m 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.393,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers 1 t/m 3] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.393,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.