ECLI:NL:RBGEL:2023:4255

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
415921
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen in televisieprogramma over hondentraining en de gevolgen voor de betrokken partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eenmanszaak die een hondenschool exploiteert en twee gedaagden, waaronder een bekende hondentrainer. De kern van het geschil betreft de uitlatingen die gedaagde sub 1 heeft gedaan in het televisieprogramma 'Rambam', waarin beelden werden getoond van de hondenschool van eiseres, opgenomen met een verborgen camera. Eiseres stelt dat deze uitlatingen onrechtmatig zijn en haar reputatie hebben geschaad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitlatingen van gedaagde sub 1 niet onrechtmatig zijn, omdat deze zijn gedaan in het kader van zijn vrijheid van meningsuiting en niet specifiek gericht waren op eiseres. De rechtbank oordeelt dat de uitlatingen van gedaagde sub 1, hoewel scherp, niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, omdat zij voortkwamen uit een reactie op de beelden die in de uitzending werden getoond. Eiseres had haar vorderingen tegen gedaagde sub 2 op nihil gesteld, waardoor zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen tegen deze partij. De rechtbank heeft eiseres in de proceskosten veroordeeld, aangezien zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/415921 / HZ ZA 23-67
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak van
[eiseres], h.o.d.n.
[eenmanszaak eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.Ch. Kaaks en mr L.M. van Schuylenburch te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H. Maatjes te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. G. de Gelder te Woudenberg,
gedaagde partijen,
gedaagde sub 1 wordt hierna genoemd: [gedaagde sub 1] , gedaagde sub 2 wordt hierna genoemd: [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 mei 2023,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 juni 2023 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert in de vorm van een eenmanszaak “ [eenmanszaak eiseres] ”. In deze hondenschool worden honden getraind, waaronder ook honden met gedragsproblemen.
2.2.
[gedaagde sub 2] is een onderneming die zich bezighoudt met het verrichten van diensten op het gebied van opvoeden van dieren, het verzorgen van cursussen en het doen van onderzoek op dit gebied, alsmede het handelen in dierbenodigdheden en cursusmateriaal ten behoeve van de voornoemde cursussen.
2.3.
[gedaagde sub 1] heeft landelijke bekendheid verworven op het gebied van hondentrainingen en heeft in het verleden ook zelf hondentrainingen verzorgd.
2.4.
[eiseres] heeft haar opleiding tot hondentrainer bij [gedaagde sub 1] gevolgd. Na afronding van de opleiding is zij tot december 1996 franchisenemer van [gedaagde sub 2] geweest.
2.5.
[eiseres] hanteert in haar hondenschool de zogenaamde BDT-methode (Balanced Dog Training). In deze methode worden honden niet alleen getraind door middel van ‘de alleen belonen methode’ maar vindt het trainen en opvoeden plaats door te belonen in combinatie met corrigeren. Dit corrigeren kan plaatsvinden door gebruik te maken van verschillende hulpmiddelen, zoals slipkettingen, sliplijntjes, werpkettingen of blikjes/flesjes gevuld met materialen die geluid maken.
2.6.
[gedaagde sub 2] maakt gebruik van ‘de alleen belonen’ methode. [gedaagde sub 1] is voorstander van die methode.
2.7.
Op 18 januari 2018 zond BNN VARA onder de naam “Rambam” een televisie programma uit waarbij aandacht werd besteed aan misstanden bij hondenscholen. In dit programma (hierna: de TV-uitzending) werd aandacht gevraagd voor de wijze van het geven van hondentrainingen bij een hondenschool en bij politiehondenscholen. De TV-uitzending is geproduceerd door CCCP B.V. in opdracht van BNN VARA en werd uitgezonden op NPO 3.
2.8.
In de TV-uitzending werden beelden (met geluid) getoond die met een verborgen camera waren opgenomen bij en in de hondenschool van [eiseres] . De beelden zijn geblurd getoond. De namen van [eiseres] en die van [eenmanszaak eiseres] zijn in de TV-uitzending niet getoond of genoemd.
2.9.
In de TV-uitzending is -onder meer- het navolgende te horen:
  • [eiseres] zegt
  • [eiseres] zegt:
  • Op een vraag van de interviewer in het gesprek met [eiseres] of dit de hond geen pijn doet zegt [eiseres] in de TV uitzending:
  • Over het gesprek met betrekking tot het flesje grind is te horen dat [eiseres] zegt:
  • Op de vraag van de interviewer of dat dan op het hoofd moet, antwoordt [eiseres] :
2.10.
[gedaagde sub 1] wordt in de TV-uitzending gepresenteerd als deskundige op het gebied van hondentrainingen. Nadat hem de beelden van de hondentraining bij de hondenschool van [eiseres] waren getoond, gaf hij in de uitzending het volgende commentaar:
“Kijk, omdat die hond niet begrijpt wat de bedoeling is, gaat hij van alles uitproberen, maar hij wordt steeds angstiger. En naarmate die angstiger wordt, is de relatie die zij met de hond heeft, wordt steeds beroerder, want ze geeft hem steeds meer op zijn donder. Dat is dus heel triest. Erger kan niet. De meest fundamentele dingen die je met een hond zou moeten doen worden hier met voeten getreden. Het is onvoorstelbaar, ongelooflijk. Ze zou eigenlijk opgepakt moeten worden.”
2.11.
In de periode die volgde op de TV-uitzending zijn in de sociale media diverse reacties verschenen waarbij negatieve uitlatingen werden gedaan over de getoonde beelden en de wijze waarop de honden blijkens die beelden werden getraind.
2.12.
Bij brief van 25 januari 2018 heeft de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging op grond van de in de TV- uitzending getoonde beelden aan [eiseres] medegedeeld voornemens te zijn haar lidmaatschap op te zeggen. Op 15 juni 2018 werd aan [eiseres] medegedeeld dat het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap per direct werd ingetrokken.
2.13.
Op 5 april 2018 startte het Openbaar Ministerie een onderzoek waarbij [eiseres] als verdachte van dierenmishandeling werd aangemerkt. In december 2018 berichtte het Openbaar Ministerie dat van vervolging werd afgezien en dat geen sprake was van strafbare feiten, omdat er geen letsel of pijn was vast te stellen bij de betreffende honden.
2.14.
De TV-uitzending is nog steeds vindbaar op het internet.
2.15.
Bij deurwaardersexploot van 21 december 2022 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld voor de door [eiseres] geleden schade met sommatie tot (onder meer) rectificaties, aan welke sommatie door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen gevolg is gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermindering van eis waarbij de vordering jegens [gedaagde sub 2] op nihil is gesteld, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door [eiseres] in het programma RAMBAM van 18 januari 2018 van dierenmishandeling te beschuldigen, althans door haar verdacht te maken met de bewering dat zij fundamentele normen schendt en opgepakt zou moeten worden, althans door te suggereren dat [eiseres] bij het geven van hondentrainingen strafbaar handelt en/of dieren mishandelt;
II. voor recht verklaart dat gedaagde aansprakelijk is als gevolg van het onder I beschreven onrechtmatig handelen en gehouden is deze schade -nader op te maken bij staat- aan [eiseres] te vergoeden;
III. [gedaagde sub 1] veroordeelt tot vergoeding van materiële en immateriële schade als gevolg van het onder I beschreven onrechtmatig handelen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met rente en kosten vanaf de dag der dagvaarding tot aan het moment van gehele voldoening;
IV. [gedaagde sub 1] verbiedt om verder uitlatingen over [eiseres] te doen die inhouden of ertoe strekken dat [eiseres] i) strafbare feiten pleegt, en/of ii) dieren mishandelt, op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,- per keer dat gedaagde dit verbod schendt, tot een maximum van EUR 50.000,-;
V. [gedaagde sub 1] beveelt om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis een zelf gesproken rectificatie (een video met beeld en geluid) op te laten nemen, met de navolgende inhoud, zonder verdere toevoeging:
“In de televisie-uitzending van het programma Rambam van 18 januari 2018 heb ik, [gedaagde sub 1] , [eenmanszaak eiseres] en de eigenaresse hiervan, [eiseres] , ten onrechte beschuldigd van strafbare feiten. Dit heb ik gedaan door te stellen dat op de beelden de meest fundamentele dingen die je met een hond zou moeten doen met voeten getreden worden en dat zij opgepakt zou moeten worden. Deze verdachtmakingen waren onterecht en vinden geen steun in de feiten.
[eiseres] is een ex-franchiser van mij, en zij gebruikt nog steeds grotendeels de methode die ik zelf ook 25 jaar lang heb toegepast. Het in de uitzending gebruikte werpflesje is een klein petflesje waarin slechts een laagje steentjes zit dat lawaai maakt. Dit veroorzaakt geen pijn of letsel bij de honden, maar zorgt door het rammelende geluid wel voor een schrikeffect bij de hond. Dit zorgt ervoor dat een hond zijn agressie in de toekomst achterwege laat.
Ik rectificeer daarom hierbij wat ik in de uitzending heb gezegd over [eiseres] en bied haar mijn excuses aan voor wat ik hierdoor heb aangericht.”
en deze gesproken rectificatie aan de advocaten van [eiseres] voor te laten leggen ter controle, op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag dat [gedaagde sub 1] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van EUR 50.000,-, althans een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen rectificatie;
VI. [gedaagde sub 1] veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de gesproken en schriftelijke rectificatie zoals geformuleerd onder V als video en bericht op de persoonlijke Facebook en Twitter pagina van gedaagde te plaatsen, op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag dat gedaagde nalaat aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van EUR 50.000,-.
VII. [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, alsmede in de kosten van de tenuitvoerlegging van dit vonnis.
3.2.
[eiseres] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door [eiseres] in de TV-uitzending ten onrechte ernstig verdacht te maken van het mishandelen van dieren. Daarnaast legt [eiseres] aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 1] de TV-uitzending gebruikt heeft om zijn eigen diensten aan te prijzen, door middel van het verdacht maken van concurrente [eiseres] . [gedaagde sub 1] heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel 6:194 a lid 2 aanhef en sub e BW (ongeoorloofde vergelijkende reclame).
3.3.
[gedaagde sub 1] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure. In de eerste plaats beroept [gedaagde sub 1] zich op verjaring. Hiertoe voert [gedaagde sub 1] aan dat [eiseres] reeds op 15 december 2017 op de hoogte van de TV-uitzending was, de verjaringstermijn van vijf jaren van toepassing is en dat de vorderingen jegens [gedaagde sub 1] na afloop deze verjaringstermijn zijn ingesteld. [gedaagde sub 1] voert verder aan dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] , omdat de opmerkingen die hij in de TV-uitzending heeft gemaakt niet als onrechtmatig zijn aan te merken. Van ongeoorloofde vergelijkende reclame is evenmin sprake. [gedaagde sub 1] heeft zijn primaire reactie c.q. mening naar aanleiding van de hem getoonde beelden gegeven, niet meer en niet minder. Bovendien was [gedaagde sub 1] op het moment van de TV-uitzending al geruime tijd niet meer werkzaam als hondentrainer en kan dus niet als concurrent van [eiseres] worden beschouwd. [gedaagde sub 1] heeft voorts nog aangevoerd dat het causaal verband tussen de door [eiseres] gestelde schade en de aan [gedaagde sub 1] verweten uitlatingen ontbreekt en dat, voor zover al sprake is van schade, hetgeen [gedaagde sub 1] betwist, deze is te wijten aan eigen schuld van [eiseres] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[gedaagde sub 2]
4.1.
[eiseres] heeft haar vorderingen tegen [gedaagde sub 2] op nihil gesteld. Daaruit volgt dat [eiseres] in haar vorderingen tegen [gedaagde sub 2] niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.2.
Nu [eiseres] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering jegens [gedaagde sub 2] , wordt zij in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] als volgt vastgesteld:
  • griffierecht € 314,00
  • salaris advocaat
  • totaal € 1.510,00
4.3.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Verjaring
4.4.
[gedaagde sub 1] heeft als meest verstrekkende verweer een beroep op verjaring gedaan. [gedaagde sub 1] stelt dat [eiseres] op 15 december 2017 ervan op de hoogte was dat er een TV-uitzending zou komen en dat de verjaringstermijn op dat moment is gaan lopen. [eiseres] betwist dat zij op 15 december 2017 al bekend was geraakt met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij pas ten tijde van de daadwerkelijke uitzending op 18 januari 2018 voor het eerst bekend raakte met de rol van [gedaagde sub 1] en zijn uitlatingen over [eiseres] . Dat [eiseres] eerder per e-mail geïnformeerd werd dat de programmamakers undercover waren geweest, maakt dat niet anders. De vordering is binnen vijf jaar na 18 januari 2018 ingesteld en dus niet verjaard, aldus [eiseres] .
4.5.
De vorderingen van [eiseres] hebben betrekking op schade die is ontstaan als gevolg van de TV-uitzending. Een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (artikel 3:310 lid 1 BW). Omdat sprake is van een bevrijdend verweer, rust de bewijslast dat is voldaan aan de voorwaarden voor verjaring op [gedaagde sub 1] .
4.6.
Als niet weersproken staat vast dat [eiseres] voor het eerst in de dagen na de openbaarmaking van de TV-uitzending bekend is geworden met de uitlatingen van [gedaagde sub 1] naar aanleiding van de hem getoonde beelden. Dat [eiseres] , zoals [gedaagde sub 1] stelt, op 15 december 2017 al op de hoogte was van het feit dat er een TV-uitzending zou komen, betekent niet zonder meer dat zij op die datum bekend had moeten zijn met de door haar gestelde schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. [eiseres] heeft hierover ter zitting opgemerkt dat haar weliswaar voorafgaand aan de uitzending beelden zijn getoond, maar dit waren geen beelden waarop [gedaagde sub 1] te zien of te horen was. Terecht stelt [eiseres] zich dan ook op het standpunt dat de verjaringstermijn eerst na het zien van de uitzending is gaan lopen. [eiseres] heeft bij deurwaardersexploot van 21 december 2022 [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld en de dagvaarding in deze zaak doen uitbrengen op 6 februari 2023. De vorderingen tot vergoeding van schade zijn door [eiseres] ingesteld binnen vijf jaar na 19 januari 2018. Het beroep op verjaring wordt dan ook verworpen.
Onrechtmatige daad
4.7.
[eiseres] stelt dat sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] en voert daartoe het volgende aan:
  • de TV-uitzending is op initiatief van en in samenwerking met [gedaagde sub 1] tot stand gekomen;
  • [gedaagde sub 1] is een gezaghebbend persoon op het gebied van hondentrainingen, hij wordt gezien als deskundige. Door in die hoedanigheid onder meer te zeggen dat de betreffende hondentrainer zou moeten worden opgepakt heeft [gedaagde sub 1] [eiseres] ten onrechte verdacht gemaakt van het plegen van strafbare feiten;
  • de aard en inkleding van de door [gedaagde sub 1] gedane uitlatingen in de uitzending, moeten als opruiend worden beschouwd en hebben grote impact gehad op [eiseres] ;
  • er ontbreekt een feitelijke basis aan de gedane uitlatingen;
  • [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] bewust zwart gemaakt in de TV-uitzending, met de intentie [eiseres] reputatie te beschadigen.
[eiseres] erkent dat toewijzing van haar vorderingen een beperking inhoudt van het recht op de vrijheid van meningsuiting, maar voert aan dat deze beperking toelaatbaar is, omdat de uitlatingen als onrechtmatig aangemerkt moeten worden.
4.8.
[gedaagde sub 1] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en voert aan dat zijn opmerkingen in de TV-uitzending niet als onrechtmatig kwalificeren. [gedaagde sub 1] wijst er erop dat niet hij, maar de producent verantwoordelijk is voor de inhoud van de TV-uitzending. [gedaagde sub 1] voert verder aan dat de naam van [eiseres] tijdens de uitzending niet is genoemd, dat de beelden zijn geblurd en dat [eiseres] een regeling met de producent heeft getroffen waarbij zij met de mate van onherkenbaarheid heeft ingestemd. [gedaagde sub 1] heeft niet meer gedaan dan zijn ongenoegen uiten bij het zien van de beelden waarbij [eiseres] een jonge hond met een flesje grind op zijn kop laat slaan. Hij zegt hierbij niet letterlijk dat sprake is van dierenmishandeling. Dat is ook niet relevant, aldus [gedaagde sub 1] , omdat zijn uitlatingen aangemerkt moeten worden als gewoon taalgebruik van een dierenliefhebber en niet van een juridisch geschoold persoon die oordeelt of al dan niet sprake is van een strafbaar feit.
4.9.
Van een onrechtmatige daad is sprake in geval van een handelen dat kwalificeert als een inbreuk op een recht, het doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] aldus dat [gedaagde sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die jegens [eiseres] als onbetamelijk moeten worden aangemerkt in de hiervoor bedoelde zin.
4.10.
De TV-uitzending is geproduceerd door CCCP B.V. in opdracht van BNN VARA. Voor de stelling van [eiseres] dat deze uitzending op initiatief van en in samenwerking met [gedaagde sub 1] tot stand is gekomen is geen steun in de overgelegde stukken te vinden. Dit brengt mee dat voor zover [eiseres] haar vordering baseert op het feit dat de TV-uitzending heeft plaatsgevonden en dat zij daarin onvoldoende anoniem en onherkenbaar is gemaakt, hieraan voorbijgegaan wordt, omdat [gedaagde sub 1] daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Daardoor blijft over de vraag of de door [gedaagde sub 1] in de TV-uitzending gegeven reactie als onrechtmatig handelen jegens [eiseres] moet worden aangemerkt. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
4.11.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Bij de vraag of een uiting onrechtmatig is zijn twee grondrechten aan de orde: aan de ene kant het recht op vrijheid van meningsuiting van degene die de uitlating doet (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM) en aan de andere kant het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van degene over wie de uitlating gaat (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Tussen die twee fundamentele rechten bestaat geen rangorde, zodat per geval aan de hand van de specifieke omstandigheden moet worden bepaald welk grondrecht in deze situatie zwaarder moet wegen. Het gaat daarbij niet om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging). Deze toetsing moet in één keer gebeuren, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2 (zie HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 en HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230). Relevante omstandigheden zijn -onder meer- de aard en omvang van de uitlatingen, de ernst van de te verwachten gevolgen van degene op wie de uitlatingen betrekking hebben, het feitenmateriaal waarop de uitlatingen zijn gebaseerd en de omstandigheden waaronder de uitlatingen hebben plaatsgevonden.
4.12.
De uitlatingen van [gedaagde sub 1] waarvan [eiseres] stelt dat ze onrechtmatig zijn, zijn aldus randnummer 4.21 dagvaarding, de volgende: “
De meest fundamentele dingen die je met een hond zou moeten doen, worden hier met voeten getreden. Het is onvoorstelbaar, ongelooflijk. Ze zou eigenlijk opgepakt moeten worden.”[gedaagde sub 1] heeft ter zitting toegelicht dat hij deze uitlatingen heeft gedaan op het moment dat hij door de makers van de TV-uitzending werd geconfronteerd met de beeld- en geluidsfragmenten waarin een jonge hond met een flesje gevuld met grind op de kop werd geraakt en/of geslagen. [gedaagde sub 1] primaire reactie hierop was een uiting van afschuw, aldus [gedaagde sub 1] .
4.13.
De stelling van [eiseres] dat [gedaagde sub 1] zich met voormelde uitlatingen heeft schuldig gemaakt aan onjuiste verdachtmaking van dierenmishandeling, volgt de rechtbank niet. [gedaagde sub 1] heeft onweersproken aangevoerd dat in geen enkele trainingsmethode past dat een hond geslagen wordt. Anders dan [eiseres] ter zitting heeft beweerd, stelt de rechtbank wel vast dat uit de beelden met het geluid genoegzaam volgt dat [eiseres] het hondje op de kop raakte/sloeg. De rechtbank vindt hiervoor voldoende steun in de woorden van [eiseres] : “
dan pak je dat flesje en geef je haar een paar goeie rammen op de kop ja”, “De ene keer gooi je en de andere keer geef je er gewoon een mep mee”en
“Ja op zijn kop”.Ook zegt [eiseres] :
“Hij zal er wel even wat van voelen ja”.Het feit dat dit gedrag van [eiseres] strafrechtelijk niet kan worden gekwalificeerd als dierenmishandeling, maakt niet dat het daarmee goedgekeurd is. Dat [gedaagde sub 1] daarop reageerde met afschuw, valt hem niet te verwijten. Zijn reactie was uitsluitend gebaseerd op het zien en horen van voormeld ontoelaatbaar gedrag tijdens een hondentraining. In de context waarin daarbij het woord “opgepakt” is gebruikt, kan die uitlating niet worden begrepen als een formele juridische stellingname met betrekking tot dierenmishandeling en evenmin worden gezien als opruiend. De in de TV-uitzending aan [gedaagde sub 1] getoonde beelden vormden een voldoende feitelijke basis ter rechtvaardiging van de aard en omvang van de uitlatingen van [gedaagde sub 1] .
4.14.
Dat [gedaagde sub 1] wordt gezien als ‘de hondengoeroe’ maakt dit oordeel niet anders. [gedaagde sub 1] reactie was puur gericht op het hem getoonde gedrag en niet persoonlijk. [eiseres] naam noch haar hondenschool wordt genoemd. Voor de stelling van [eiseres] dat [gedaagde sub 1] haar bewust zwart wilde maken, ziet de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] heeft gehandeld binnen de grenzen van het aan hem toekomende recht op vrijheid van meningsuiting. De uitlatingen van [gedaagde sub 1] waren dan ook niet onrechtmatig jegens [eiseres] . De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] die hun grondslag vinden in onrechtmatige daad dan ook afwijzen.
Ongeoorloofde vergelijkende reclame?
4.16.
[eiseres] stelt dat sprake is van ongeoorloofde vergelijkende reclame nu [gedaagde sub 1] de valse beweringen heeft gedaan in zijn positie van concurrent van [eiseres] .
4.17.
Nog daargelaten dat [gedaagde sub 1] gemotiveerd heeft betwist dat hij een concurrent van [eiseres] is, nu hij ten tijde van de uitzending geen hondentrainer meer was, houdt de stelling van [eiseres] reeds om een andere reden geen stand.
4.18.
Op grond van art. 6:194a lid 2 sub e BW is vergelijkende reclame, wat de vergelijking betreft, geoorloofd op voorwaarde dat deze niet de goede naam schaadt van of zich niet kleinerend uitlaat over de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen, diensten, activiteiten of omstandigheden van een concurrent. Zoals uit het voorgaande reeds blijkt is door [gedaagde sub 1] de naam van [eiseres] niet genoemd. De uitlatingen van [gedaagde sub 1] zien op het ontoelaatbare gedrag dat hem wordt getoond in de beeld-en geluidsfragmenten en die uitlatingen zijn niet gericht op de persoon van [eiseres] . Van het schenden van de goede naam van [eiseres] door het doen van voornoemde uitlatingen is dan ook geen sprake. Nu de rechtbank bovendien reeds heeft vastgesteld dat niet is gebleken van onrechtmatige beweringen van [gedaagde sub 1] kan ook hierin geen grond worden gevonden om te oordelen dat sprake is van ongeoorloofde reclame.
Proceskosten
4.19.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
4.20.
[gedaagde sub 1] heeft verzocht [eiseres] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten. Volgens vaste rechtspraak is vergoeding van de werkelijke proceskosten alleen toewijsbaar als er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als een vordering evident ongegrond is. Een dergelijke situatie kan zich voordoen als de eisende partij haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
4.21.
Door [gedaagde sub 1] is niet, althans onvoldoende onderbouwd, dat een dergelijke situatie zich voordoet. De rechtbank zal dan ook een proceskostenveroordeling uitspreken conform het liquidatietarief.
4.22.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] als volgt vastgesteld:
  • griffierecht € 314,00
  • salaris advocaat
  • totaal € 1.510,00
4.23.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in de vorderingen jegens [gedaagde sub 2] ,
5.2.
wijst de vorderingen van [eiseres] jegens [gedaagde sub 1] af,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten ten aanzien van [gedaagde sub 2] , begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.6.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten ten aanzien van [gedaagde sub 1] , begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.7.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.
WO/AW