ECLI:NL:RBGEL:2023:425

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
05-177276-20; 05-142656-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor mishandeling, meerdere diefstallen en schuldheling met overschrijding van redelijke termijn

Op 27 januari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling, meerdere diefstallen en schuldheling. De zaak betreft verschillende incidenten, waaronder diefstal van benzine, een hoogwerker, een golfcar en een camper, evenals de mishandeling van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 2 onder parketnummer 05-142656-20 en de onder parketnummer 05-177276-20 ten laste gelegde feiten 2, 4, 6 en 9. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die onder invloed was van een waanstoornis en psychische druk van een medeverdachte. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en moet een schadevergoeding van € 8.500,- betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in aanmerking genomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/177276-20; 05/142656-20 (gev. ttz)
Datum uitspraak : 27 januari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsvrouw: mr. A. Winters, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 januari 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05-142656-20:
1.
hij op of omstreeks 22 mei 2020 te Alphen, gemeente West Maas en Waal, een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander of anderen toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 22 mei 2020 te Alphen, gemeente West Maas en Waal, een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Ten aanzien van parketnummer 05-177276-20:
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 4 april 2020 te Hedel, gemeente Maasdriel een shovel/miniloader (van het merk Knikmops, type 130), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 8] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 30 maart 2020 tot en met 4 april 2020 te Hedel, gemeente Maasdriel en/of te Ruinerwold, gemeente De Wolden en/of te Wijchen, in elk geval in Nederland, opzettelijk een shovel/miniloader (van het merk Knikmops, type 130), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2020 te Beneden-Leeuwen (gemeente West Maas en Waal) [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] bij het shirt vast te pakken en/of (vervolgens) (met kracht) een zogenaamde kopstoot te geven;
4.
hij op of omstreeks 1 mei 2020 te Grave een hoogwerker (van het merk: Custers, type: S1601, voorzien van het kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
6.
hij op of omstreeks 28 september 2019 te Heijen, gemeente Gennep tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een golfcar, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] en/of [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2019 tot en met 14 november 2019 te Groesbeek, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere (ongeveer 36) auto's, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en/of meerdere tot op heden onbekend gebleven slachtoffers, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
8.
hij op of omstreeks 11 april 2020 te Beers NB, gemeente Cuijk een reddingsboot (inclusief buitenboordmotor), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
9.
hij op of omstreeks 22 mei 2020 te Alphen, gemeente West Maas en Waal, een camper (Fiat Ducato, toebehorende aan [slachtoffer 8] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05-142656-20 feiten 1 en 2 [1] :
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
Feit 1:
- het proces-verbaal van aangifte namens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , inclusief foto’s, p. 9-14.
Feit 2:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , inclusief foto’s, p. 4-8.
Feiten 1 en 2:
- het proces-verbaal van bevindingen, inclusief foto’s, p. 18-27; en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2023.
Ten aanzien van parketnummer 05-177276-20 [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 primair, 2, 4, 6, 8 en 9 (variant schuldheling). Verdachte dient van feit 7 te worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich hier schuldig aan heeft gemaakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde (diefstal/verduistering shovel). Verdachte kan niet in verband worden gebracht met het wegnemen van de shovel, omdat enig bewijs daarvoor ontbreekt. De raadsvrouw heeft verder naar voren gebracht dat de shovel een zogenaamde ‘
res nullius’betrof. Verdachte dacht dat het om een afgedankt goed ging dat op dat moment aan niemand toebehoorde. Bij verdachte ontbrak ieder oogmerk om zich het goed wederrechtelijk toe te eigenen.
Met betrekking tot feit 2 (mishandeling) heeft de raadsvrouw bepleit dat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het procesdossier aanwezig is en dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 (diefstal met braak hoogwerker) heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft voor wat betreft feit 6 (diefstal in vereniging golfcar) vrijspraak bepleit. In het dossier is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte de wegnemingshandeling heeft verricht. Uit het dossier blijkt daarnaast onvoldoende dat verdachte een bewuste en nauwe samenwerking heeft gehad en verdachte had tot slot geen opzet op de wederrechtelijke toe-eigening van de golfcar.
Met betrekking tot feit 7 (diefstal in vereniging (met braak) auto’s) is vrijspraak bepleit. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte er iets mee te maken heeft.
De raadsvrouw heeft voor feit 8 (diefstal boot met buitenboord motor) vrijspraak bepleit. Verdachte heeft in opdracht van een ander (te weten [medeverdachte 1] die zich voordeed als een geest) de boot meegenomen. Hij arriveerde op de doorgegeven locatie, alwaar de deuren open stonden en de boot met de buitenboord motor klaarstond. Bij verdachte ontbrak ieder oogmerk om zich de reddingsboot met de buitenboord motor wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor wat betreft feit 9 (heling camper) heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Aan verdachte is gevraagd of hij de camper wilde nakijken, omdat deze niet goed zou lopen. Verdachte wist niet dat de camper van diefstal afkomstig was en had dat ook niet hoeven weten.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraken
Feit 1 – diefstal/verduistering shovel
De rechtbank overweegt ten aanzien van de diefstal dan wel verduistering van de shovel als volgt. De rechtbank stelt vast dat verdachte op enig moment de beschikking heeft gehad over de shovel en dat verdachte de persoon is geweest die de shovel heeft geruild voor een BMW.
Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de shovel heeft weggenomen bij de reparateur (waar de shovel op het moment van de diefstal stond), waardoor geen sprake is van diefstal in de zin van artikel 310 Sr. Evenmin is op basis van het dossier vast te stellen dat verdachte de shovel onder zich had als ‘vinder’, waardoor geen sprake is van het zich ‘anders dan door misdrijf onder zich hebben’ van de shovel in de zin van artikel 321 Sv. Verdachte heeft wisselend verklaard over hoe hij aan de shovel kwam: eerst heeft hij verklaard dat hij de shovel in de polder had gevonden en later dat hij de shovel in opdracht van een ander (te weten [medeverdachte 1] die zich voordeed als een geest) uit de polder heeft opgehaald. Er zijn geen bewijsmiddelen die de ene dan wel de andere verklaring ondersteunen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1 primair en subsidiair. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Feit 7 - diefstal in vereniging (met braak) auto’s
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij het medeplegen van de ten laste gelegde autodiefstal. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 8 – diefstal boot (inclusief buitenboordmotor)
[naam 11] heeft aangifte gedaan van de diefstal van een reddingsboot, een buitenboordmotor en een oplegger in Kerkeveld. Verdachte heeft verklaard dat hij (in opdracht van een ander, te weten [medeverdachte 1] die zich voordeed als geest) de reddingsboot en de buitenboordmotor heeft weggehaald uit een schuur in Beers en dat hij de boot in de polder in Beneden-Leeuwen heeft achtergelaten en de motor vervolgens heeft weggebracht naar [medeverdachte 1] .
De rechtbank overweegt dat verdachte op enig moment de beschikking heeft gehad over de boot (inclusief de buitenboordmotor). Zij kan op basis van het dossier echter niet vaststellen dat verdachte de persoon is geweest die de boot en de buitenboord motor heeft weggenomen uit Kerkeveld, de plaats waar de boot met buitenboord motor volgens aangever stond.
Niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 8 ten laste gelegde feit en de rechtbank zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Bewijsoverwegingen
Feit 2 – mishandeling
Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij op 12 maart 2020 in het vrachtwagentje van de kringloopwinkel reed. Op enig moment werd hij door een oude blauwe Ford afgesneden. [slachtoffer 5] herkende de bestuurder als zijnde verdachte. Verdachte kwam naar hem toegelopen en heeft hem door het open raam van de auto bij zijn shirt vastgepakt. Verdachte heeft hem ongeveer vijf minuten bij zijn shirt vastgehouden, terwijl verdachte hem uitschold. Vervolgens zag [slachtoffer 5] dat verdachte hem een kopstoot gaf terwijl hij hem nog steeds vasthield. Het deed veel pijn bij [slachtoffer 5] . [3]
Getuige [naam 12] heeft verklaard dat hij verdachte herkende, want hij had twee jaar samen met hem gewerkt bij de kringloopwinkel. [naam 12] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte [slachtoffer 5] bij zijn shirt vastpakte. Vervolgens zag hij dat verdachte zijn hoofd met kracht naar voren bewoog met het doel om [slachtoffer 5] een kopstoot te geven. [naam 12] zag dat verdachte het hoofd van [slachtoffer 5] met kracht raakte. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 12 maart 2020 een bijna botsing had met een Mercedes en dat [slachtoffer 5] op dat moment kwam aanrijden. Verdachte kwam met [slachtoffer 5] in gesprek, die zich volgens verdachte met de situatie begon te bemoeien. Verdachte heeft aan [slachtoffer 5] gevraagd wat hij deed en ze schreeuwden over en weer. Vervolgens ging verdachte met zijn hoofd naar binnen bij de auto van [slachtoffer 5] en toen kwamen ze met de hoofden tegen elkaar aan. [5] Verdachte was boos, omdat hij net was ontslagen en toen met deze situatie werd geconfronteerd. [6]
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de verklaring van aangever, die wordt bevestigd door getuige [naam 12] en de verklaring van verdachte dat hij met zijn hoofd tegen het hoofd van aangever is aangekomen, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van aangever door hem een kopstoot te geven. De door verdachte geopperde lezing (dat het met de hoofden tegen elkaar aankomen per ongeluk is gegaan) acht de rechtbank, gelet op de bewijsmiddelen in het procesdossier, onaannemelijk.
Feit 4 – diefstal (met braak) hoogwerker
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte namens [benadeelde] , p. 302-303 en 310;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 299 en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2023.
Feit 6 – diefstal in vereniging golfcar
Aangever [naam 13] heeft verklaard dat hij er op 29 september 2019 omstreeks 09.15 uur achter kwam dat een golfcar was verdwenen. Deze was op 28 september 2019 ingenomen en afgesloten achtergelaten op de parkeerplaats van het [naam 14] bij [naam 1] in Heijen. De golfcar was achtergelaten met een stuurslot. De nooduitgang poort in zone 9 was geforceerd, waardoor het mogelijk was om met de golfcar het park te verlaten. Bij de nooduitgang zijn bandensporen aangetroffen. Het stuurslot is op het terrein gevonden. [7]
Op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] werden meerdere videofilmpjes gevonden, gemaakt op 29 september 2019, waarop een golfcar te zien is. Op videofilm 1 wordt vanuit een rijdende auto, de golfcar gefilmd. Op videofilmpjes 2 en 3 is te zien dat de golfcar in het donker in een wasstraat staat en dat deze met een hogedrukspuit door verdachte wordt schoongemaakt. Op videofilmpje 4 is de golfcar op een aanhangwagen gezet achter de auto van verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de videofilmpjes gemaakt en is op deze videofilmpjes te horen. [8]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de golfcar (in opdracht van een ander, te weten [medeverdachte 1] die zich voordeed als geest) heeft opgehaald bij een bos, waar ze precies langs een slagboom konden rijden. Hij was samen met [medeverdachte 1] . Verdachte is toen gaan rijden op de golfcar tot hij op een Rijksweg terecht kwam. De accu was leeg, dus moest de golfkar weggesleept worden. Verdachte heeft zijn aanhanger opgehaald en heeft de golfcar erop gezet. Onderweg heeft hij de golfcar bij een pompstation nog afgespoten op verzoek van [medeverdachte 1] . [9]
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het verdachte was die op 28 september 2019 samen met een ander de golfcar, die aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen. Anders dan de verdediging betoogt, blijkt uit het feit dat de verdachte met de golfcar is weggereden, deze heeft schoongespoten en op zijn aanhanger heeft geplaatst dat hij de golfcar heeft weggenomen met het oogmerk deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van medeplegen door verdachte. Uit voornoemde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte en dat verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de diefstal. De rechtbank verwijst daarbij onder meer naar de verschillende video’s die de medeverdachte heeft gemaakt en waarop de medeverdachte is te horen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 9 – heling camper
Aangever [slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij op 2 mei 2020 een witte camper van het merk Fiat Ducato met Tsjechisch kenteken had geparkeerd op een openbare parkeerplaats in Groesbeek. Op 5 mei 2020 kwam aangever tot de ontdekking dat de camper niet meer op de parkeerplaats stond. [10]
Op 22 mei 2020 is verdachte aangehouden voor de diefstal van brandstof. De verbalisanten zagen op de locatie waar verdachte verbleef een witte camper van het merk Fiat op de oprit staan. Het voertuig was voorzien van kenteken [kenteken 2] . Het is de politie ambtshalve bekend dat medeverdachte [medeverdachte 1] al zijn voertuigen voorziet van een zogenaamd MMBS (motorrijtuig met beperkte snelheid) kenteken omdat hij niet in het bezit is van een geldig B rijbewijs. De camper was niet afgesloten. De verbalisant heeft de camper onderzocht en zag dat er geen zichtbaar chassisnummer in de voorruit of zijruit zichtbaar was. De verbalisant heeft vervolgens onder de motorkap waargenomen dat er linksvoor een metalen plaatje op de rand zat vastgeplakt. Bij het zichtbaar maken van het chassisnummer viel dit plaatje er af en zag de verbalisant dat er een uitsparing zat waar vermoedelijk een ingeslagen plaat heeft gezeten. Onder de bijrijdersstoel was het chassisnummer weggeslepen. [11] Uit identiteitsonderzoek naar de camper bleek dat deze was gestolen van aangever. [12]
Verdachte heeft verklaard dat hij de camper in zijn bezit had, omdat hij de camper voor [medeverdachte 1] zou repareren, zou laten keuren en dat de kosten tussen hen gedeeld zouden worden. Verdachte is 21 jaar automonteur geweest. De camper kwam van [medeverdachte 1] . Verdachte heeft er niet bij stil gestaan dat de camper gestolen zou zijn. Beiden konden de camper zelf ook gebruiken. Verdachte had geen papieren van de camper. [13]
De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van papieren van de camper in combinatie met duidelijk zichtbare manipulaties aan de chassisnummers op de verschillende plekken in de camper en het MMBS-kenteken, voor verdachte een waarschuwing had moeten zijn en voor hem - zeker gelet op zijn werkzaamheden als automonteur - aanleiding had moeten vormen onderzoek te doen naar de aard en de herkomst van de camper. Verdachte heeft dergelijk onderzoek nagelaten en heeft daarmee gehandeld met de voor schuldheling vereiste verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
Uit het samenstel van bewijsmiddelen leidt de rechtbank dan ook af dat verdachte minst genomen had moeten vermoeden dat de camper van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank concludeert dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde schuldheling.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 onder parketnummer 05-142656-20 en de onder parketnummer 05-177276-20 ten laste gelegde feiten 2, 4, 6 en 9 heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05-142656-20:
1.
hij op
of omstreeks22 mei 2020 te Alphen, gemeente West Maas en Waal, een hoeveelheid benzine,
in elk geval enig goed,dat geheel
of ten deleaan een ander of anderen toebehoorde
(n
), te weten aan [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en/of verbreking;
2.
hij op
of omstreeks22 mei 2020 te Alphen, gemeente West Maas en Waal, een hoeveelheid benzine,
in elk geval enig goed,dat geheel
of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en/of verbreking.
Ten aanzien van parketnummer 05-177276-20:
2.
hij op
of omstreeks12 maart 2020 te Beneden-Leeuwen (gemeente West Maas en Waal) [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5]
bij het shirt vast te pakken en/of (vervolgens) (met kracht
)een zogenaamde kopstoot te geven;
4.
hij op
of omstreeks1 mei 2020 te Grave een hoogwerker (van het merk: Custers, type: S1601, voorzien van het kenteken [kenteken 1] ),
in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan [benadeelde]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming;
6.
hij op
of omstreeks28 september 2019 te Heijen, gemeente Gennep tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,een golfcar,
in elk geval enig goed,dat geheel
of ten deleaan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader
(s)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6]
en/of [naam 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
9.
hij op
of omstreeks22 mei 2020 te Alphen, gemeente West Maas en Waal, een camper (Fiat Ducato, toebehorende aan [slachtoffer 8] )
, althans een goed heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
en/of heeft overgedragen,terwijl hij ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dit goed
wist, althansredelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05-142656-20:
feit 1 en 2, telkens:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van parketnummer 05-177276-20:
feit 2:
mishandeling;
feit 4:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 6:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 9:
schuldheling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op psychische overmacht kan doen. Van verdachte kon in redelijkheid en naar maatschappelijke maatstaven worden gevergd dat hij weerstand bood tegen de opdrachten die hij naar eigen zeggen ontving van [medeverdachte 1] , die zich voordeed als geest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij verkeerde in een situatie van psychische overmacht. Er was sprake van een van buiten komende drang waardoor niet in redelijkheid van verdachte kon en hoefde te worden gevergd dat hij aan deze drang (de instructies en bedreigingen die hij ontving van [medeverdachte 1] ) weerstand zou bieden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw zo dat dit enkel ziet op de feiten 1 en 2 van parketnummer 05/142656-20 (diefstal benzine) en de feiten 4 en 6 van parketnummer 05-177276-20 (diefstal hoogwerker en diefstal golfcar). Ter zitting heeft zij verklaard dat het incident met [slachtoffer 5] (de bewezen verklaarde mishandeling) los stond van de invloed die [medeverdachte 1] op verdachte zou hebben. Evenmin blijkt uit hetgeen is aangevoerd dat het verweer ook betrekking heeft op de (hierboven bewezen verklaarde) heling van de camper.
In de zaak met parketnummer 05-248407-20, waarin verdachte op 17 september 2021 is veroordeeld door deze rechtbank, hebben een psychiater en een psycholoog ieder afzonderlijk een gedragskundig onderzoek verricht naar de persoon van verdachte. Het rapport ziet op de in die zaak gepleegde strafbare feiten in de periode oktober 2020 en dateert van 12 maart 2021. Het rapport is ook in onderhavige zaak toegevoegd aan het procesdossier.
Beide deskundigen komen in het rapport tot de conclusie dat er bij verdachte in die periode sprake was van zwakbegaafdheid, een waanstoornis en een aanpassingsstoornis. De waanstoornis en de aanpassingsstoornis komen voort uit de omstandigheid dat verdachte al geruime tijd op WhatsApp berichten kreeg van iemand die zich presenteerde als geest dan wel medium. Deze persoon gaf hem bepaalde opdrachten die hij moest uitvoeren omdat anders de veiligheid van zijn dochter of andere familieleden in gevaar zou komen. Verdachte leefde in grote angst en zijn handelen werd hierdoor in hoge mate beïnvloed. Als gevolg van de intense angst sliep verdachte slecht en raakte hij in een uitputtingstoestand. Deze toestand beperkte zijn beoordelingsvermogen en realiteitsbesef nog verder.
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de vraag of sprake was van psychische overmacht ten tijde van het plegen van de hiervoor genoemde (bewezen verklaarde) feiten.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slaagt als er sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand
konen ook niet
behoefdete bieden. Bij de beoordeling van de vraag of verdachte weerstand behoefde te bieden geldt als maatstaf wat redelijkerwijs in het maatschappelijke verkeer van mensen kan worden gevergd.
De rechtbank neemt aan dat verdachte in de periode in oktober 2020 enorm onder druk is gezet door de geest. De gepleegde feiten in de huidige zaak zijn echter van pleegdata die liggen in de periode september 2019 tot en met mei 2020, hetgeen vóór de periode uit het rapport ligt. Ten aanzien van deze voorafgaande periode is niet gerapporteerd over de geestestoestand van verdachte door een psycholoog en/of psychiater. De rechtbank heeft daarom onvoldoende basis om te kunnen beoordelen of de toestand van verdachte in de in deze zaak te beoordelen periode zodanig was dat hem een geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van de huidige feiten al dusdanig werd bedreigd en onder druk gezet dat zijn wilsvrijheid zodanig daardoor was aangetast, dat hij aan de aanwezige druk van [medeverdachte 1] geen weerstand kon bieden. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en voorts tot een taakstraf van 200 uren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en twee van de drie ad-informandum gevoegde feiten (3 en 5) op de dagvaarding). Wat betreft het derde ad-informandum gevoegde feit (10) verzoekt de officier deze niet mee te nemen in de strafoplegging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor een rechterlijk pardon. Voor veel feiten is vrijspraak gevraagd, het zijn oude feiten, artikel 63 Sr is van toepassing en verdachte heeft al twee weken in voorlopige hechtenis gezeten.
Subsidiair zou een taakstraf op zijn plek zijn, maar dan voor een kortere duur dan gevorderd door de officier van justitie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte waarbij onder meer is gelet op:
  • de justitiële documentatie van 8 december 2022 en
  • de aanvullende informatie van de advocaat van verdachte per e-mailbericht van 10 januari 2023.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling, meerdere (gekwalificeerde) diefstallen en schuldheling. Door het plegen van de diefstallen heeft verdachte voor overlast gezorgd bij de betrokkenen. Bovendien veroorzaken diefstallen in het algemeen schade, overlast en hinder bij de gedupeerden. Verdachte heeft met zijn handelen getoond dat hij geen respect heeft voor andermans eigendom. Verder heeft verdachte zinloos geweld gebruikt door een kopstoot te geven, waar het slachtoffer veel pijn aan heeft overgehouden.
Zoals eerder is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook in zijn situatie nog steeds in staat moest worden geacht om de juiste beslissingen te nemen en niet over te gaan tot het plegen van ernstige strafbare feiten. De rechtbank houdt er wel rekening mee dat verdachte mede door de angst en de invloed van [medeverdachte 1] (die zich voordeed als geest) een aantal van de strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte ging daarbij gebukt onder een zich opbouwende angst voor het welzijn van zijn dochtertje. Hij is mede onder invloed van deze angst en de voortdurende stroom opdrachten en berichten van [medeverdachte 1] gekomen tot het plegen van een aantal van de bewezen verklaarde delicten. Hij heeft op geen enkel moment zelf het initiatief genomen. De feiten zullen verdachte daarom in verminderde mate worden toegerekend. Verder is niet gebleken dat verdachte enig voordeel heeft gehaald uit de strafbare feiten. De rechtbank houdt ook daarmee in straf verminderende zin rekening.
De rechtbank houdt in straf verminderende zin ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting van ruim een half jaar. Elke verdachte heeft recht op afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn, te weten twee jaar nadat de termijn een aanvang heeft genomen.
Uit de justitiële documentatie volgt dat verdachte reeds is veroordeeld voor feiten die na de in deze zaak bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd. De rechtbank zal hiermee rekening houden, gelet op artikel 63 Sr. Verdachte heeft in de zaak met parketnummer 05-248407-20 in het vonnis van 17 september 2021 een deels voorwaardelijke straf opgelegd gekregen, waarvan de proeftijd nog loopt tot maart 2025. Verdachte heeft onder meer traumatherapie opgepakt bij Kairos om de gebeurtenissen rond de geest in de persoon van [medeverdachte 1] te kunnen verwerken. De rechtbank acht dit een goede ontwikkeling. De rechtbank acht het mede hierom van belang dat verdachte kan blijven meewerken aan de (bijzondere) voorwaarden in die zaak, hetgeen niet moet worden verstoord. De rechtbank zal dan ook geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Verdachte moet bovendien de kans krijgen om dit hoofdstuk in zijn leven af te sluiten en zijn leven weer op te pakken. Een voorwaardelijke gevangenisstraf zou dat kunnen doorkruisen.
Tot slot acht de rechtbank minder feiten bewezen dan de officier van justitie.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de volgende ad informandum gevoegde feiten, die verdachte heeft bekend:
Ten aanzien van parketnummer 05-177276-20:
- het doen van een valse aangifte op 9 december 2019 te West Maas en Waal (feit 3);
- de diefstal in vereniging van een shovel op 22 december 2019 te Cuijk (feit 5).
De officier van justitie heeft toegezegd ter zake van dit feit geen afzonderlijke strafvervolging te zullen instellen, indien dit wordt verdisconteerd in de strafoplegging.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 80 uren met aftrek van het voorarrest.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van benadeelde partij [naam 5]
De benadeelde partij [naam 5] heeft in verband met feit 7 van parketnummer 05177276-20 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 5.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Verdachte zal worden vrijgesproken van feit 7 van parketnummer 05-177276-20. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
De vordering van benadeelde partij [naam 6]
De benadeelde partij [naam 6] heeft in verband met feit 7 van parketnummer 05-177276-20 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert
€ 4.142,24,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Verdachte zal worden vrijgesproken van feit 7 van parketnummer 05-177276-20. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met feit 4 van parketnummer 05-177276-20 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 8.500,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De onderbouwing met afschrijving is helder geformuleerd.
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Benadeelde heeft een nieuwe hoogwerker gekocht van € 11.000,- (exclusief BTW) met bouwjaar 1998. De benadeelde heeft gesteld dat de hoogwerker in 1989 is aangeschaft voor € 22.500,-. Uitgaande van een afschrijving van 2% per jaar was de hoogwerker nog ongeveer € 8.550,- waard. Dit bedrag komt vrijwel overeen met de waarde van de tweedehands gekochte hoogwerker van € 11.000,- die negen jaar jonger was dan de gestolen hoogwerker en daarom een hogere waarde had. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank derhalve redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de hoogwerker tot een hoogte van € 8.500,- kan worden toegewezen.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 300, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 05/1772760-20 ten laste gelegde feiten 1, 7 en 8;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot het verrichten van een taakstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partij [naam 5]
 verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partij [naam 6]
 verklaart de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde]
 veroordeelt verdachte in verband met feit 4 van parketnummer 05-177276-20 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 8.500,-aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 8.500,- aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 77 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Breimer (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. R.D. Leen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam verbalisant 1] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020230287, gesloten op 31 mei 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam verbalisant 2] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020330648, gesloten op 28 oktober 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , p. 130.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 12] , p. 136.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1200.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2023.
7.Proces-verbaal van aangifte door [naam 13] namens [slachtoffer 6] , p. 426-427.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 421-422.
9.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2023.
10.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 8] , p. 892-893.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 885-888.
12.Proces-verbaal identiteitsonderzoek vervoersmiddel, p. 891.
13.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting op 13 januari 2022.