ECLI:NL:RBGEL:2023:4247

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
C/05/421287 / KZ ZA 23-99
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over medehuurderschap en huurverplichtingen na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die op 24 juli 2023 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee partijen die sinds 2012 een affectieve relatie hadden, welke begin januari 2023 is geëindigd. De eiser, die als enige op de huurovereenkomst staat vermeld, vordert dat de gedaagde de huurwoning binnen twee dagen ontruimt en een bedrag van € 3.406,84 aan hem betaalt, vermeerderd met wettelijke rente. De eiser stelt dat de gedaagde zich niet houdt aan de afspraken in de samenlevingsovereenkomst en goederen van de eiser te koop heeft aangeboden op Marktplaats. De gedaagde voert verweer en stelt dat de eiser geen spoedeisend belang heeft en dat hij recht heeft op medehuurderschap op basis van de samenlevingsovereenkomst.

De voorzieningenrechter oordeelt dat beide partijen voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen, gezien de beëindiging van hun relatie en de onduidelijkheid over het huurrecht. De rechter concludeert dat de eiser zijn medewerking moet verlenen aan het aanvragen van medehuurderschap door de gedaagde, omdat de samenlevingsovereenkomst hen gelijke rechten ten aanzien van de huurwoning toekent. De vordering van de eiser tot ontruiming wordt afgewezen, terwijl de vordering van de gedaagde tot medewerking aan het aanvragen van medehuurderschap wordt toegewezen. De rechter wijst ook de vordering van de eiser tot betaling van het bedrag van € 3.406,84 toe, maar de vorderingen met betrekking tot de gemeenschappelijke goederen worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zaaknummer: C/05/421287 / KZ ZA 23-99
Vonnis in kort geding van 24 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
te Zelhem, gemeente [gemeente] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R. Stam te Doetinchem,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] .
advocaat: mr. A.J.M. van Haaren te Doetinchem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord met de eis in reconventie
- de mondelinge behandeling van 11 juli 2023.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben sinds 2012 een affectieve relatie gehad die begin januari 2023 is geëindigd. Op 14 juni 2012 zijn partijen een samenlevingsovereenkomst aangegaan. In de samenlevingsovereenkomst staat, voor zover in deze zaak van belang:

Artikel 6 GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Indien te eniger tijd door partijen een gemeenschappelijk te bewonen woning wordt gehuurd, verplichten zij zich jegens elkaar eraan mede te werken dat de huurovereenkomst wordt aangegaan door hen beiden als huurders.
Indien partijen gezamenlijk wonen in een door één van hen gehuurde woning, is de huurder verplicht de verhuurder te vragen ermee in te stemmen, dat de ander mede-huurder wordt, op de wijze als bedoeld in artikel 7:267 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De huurder is verplicht de nodige medewerking te verlenen.(…)
Artikel 10 (TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT
1.
Ingeval de overeenkomst eindigt anders dan door overlijden van één van de partijen, heeft ieder van de partijen het recht zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek uit te spreken dat hij of zij - met uitsluiting van de andere partij - nog zes maanden mag blijven wonen in de laatstelijk door beiden bewoonde woning. De kantonrechter zal daarbij afwegen de belangen die partijen hebben om in de woning te blijven en de mogelijkheid andere woonruimte te vinden.
(…)
3.
Na gemelde periode zal, indien partijen beiden huurder zijn, de huur worden voortgezet door degene die daarop in redelijkheid de meeste aanspraak kan maken, zonodig vast te stellen door de kantonrechter.
Indien de ene partij huurder is en de andere partij mede- huurder is geworden ingevolge het in artikel 6 lid 2 bepaalde, is omtrent de voortzetting van de huur van toepassing het bepaalde in artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek.
2.2.
Partijen woonden sinds 21 juli 2021 gezamenlijk in de huurwoning aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) van de woningbouwvereniging ProWonen. [eiser] en [gedaagde] hebben ervoor gekozen om alleen [eiser] op de huurovereenkomst te vermelden in verband met het verkrijgen van toeslagen. Sinds het eindigen van de relatie is [gedaagde] alleen woonachtig in de woning.
2.3.
[gedaagde] heeft op enig moment diverse goederen van [eiser] , dan wel gezamenlijke goederen, op Marktplaats te koop aangeboden. Een fiets en het zwembad zijn in ieder geval verkocht.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter samengevat - , uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde] veroordeelt om de woning binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen,
II. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen het bedrag van € 3.406,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding,
III. gelast dat [gedaagde] zal staken en zich verder zal onthouden van het te koop aanbieden en/of vervreemden van alle gemeenschappelijke goederen en privégoederen van [eiser] ,
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling onder III. voldoet,
V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [eiser] heeft als enige een contractuele huurrelatie met de verhuurder Prowonen. [eiser] dient zich jegens Prowonen als een goed huurder te gedragen en dient ingevolge artikel 4.2 van de algemene huurvoorwaarden het gehuurde zelf te bewonen. [eiser] dient verder de woning als hoofdverblijfplaats te hebben. Verder heeft [gedaagde] diverse gemeenschappelijke goederen en goederen van [eiser] te koop aangeboden op Marktplaats. [gedaagde] antwoordt niet op de vraag welke spullen daarvan al verkocht zijn en voor welk bedrag. De advertenties zijn verwijderd, maar [gedaagde] is erg onvoorspelbaar in zijn gedrag. Sinds [gedaagde] alleen in de woning woont zijn er diverse vernielingen in/aan het gehuurde gepleegd. [gedaagde] weigert de door [eiser] betaalde huurtermijnen over de maanden januari t/m juni aan [eiser] te voldoen. Ten slotte betaalt [eiser] alleen de voorschotten voor de energiekosten terwijl zij geen gebruik maakt van de woning, ook deze kosten dient [gedaagde] aan haar te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. [eiser] heeft geen spoedeisend belang bij haar vordering. Ze is op dit moment woonachtig bij haar vriend in [land] terwijl [gedaagde] voor woonruimte afhankelijk is van de woning. De verhuurder heeft verder op geen enkele wijze aangegeven dat zij de huidige situatie niet tolereert. Het feit dat [eiser] als huurder vermeld staat op de huurovereenkomst is niet doorslaggevend. Op basis van de samenlevingsovereenkomst heeft [gedaagde] een even grote aanspraak als [eiser] op het huurderschap. Er is geen sprake van verwaarlozing van de woning. [gedaagde] was weliswaar genoodzaakt om een ruit in te slaan omdat [eiser] de sloten had vervangen, maardeze schade is door [gedaagde] weer hersteld. De spullen staan verder al enige tijd niet meer op Marktplaats. [gedaagde] had dit uit emotie gedaan omdat hij geconfronteerd werd met allerlei schulden aangegaan door [eiser] , maar de advertenties zijn al tijden verwijderd. Alleen het zwembad en de fiets zijn verkocht. [gedaagde] is niet gehouden tot betaling van de huur en het voorschot voor het energiecontract. De contracten staan op naam van [eiser] . Het feit dat [eiser] is vertrokken zorgt er niet voor dat [gedaagde] haar contractuele verplichtingen na moet komen. Daarnaast dienen er diverse bedragen verrekend te worden in verband met schade veroorzaakt door [eiser] . Dit ziet onder andere op het opnemen van bedragen van de bankrekening door [eiser] , contanten en de Volkswagen Cabrio die [eiser] heeft meegenomen en kosten die [gedaagde] heeft moeten maken voor deurwaarders en opheffing van onder hem gelegd beslag als gevolg van schulden aangegaan door [eiser] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter samengevat - , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [eiser] veroordeelt tot het verlenen van haar medewerking aan het aanvragen van het medehuurderschap van de woning voor [gedaagde] en daartoe al hetgeen te doen dat daarvoor noodzakelijk is, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
  • met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.7.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gezien de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze gelijktijdig beoordeeld.
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] en [gedaagde] ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
spoedeisend belang
4.3.
Zowel [eiser] als [gedaagde] hebben voldoende spoedeisend belang bij hun vorderingen. De relatie tussen partijen is verbroken en beide partijen willen de huurwoning bewonen. Het feit dat [eiser] op dit moment bij haar vriend woont doet daar niet aan af. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat deze situatie niet op lange termijn houdbaar is. Verder is voldoende duidelijk dat [gedaagde] op dit moment ten opzichte van de rechtsverhouding met de verhuurder zonder titel in de woning verblijft en er duidelijkheid moet komen wie recht heeft op de woning. Van partijen kan niet verwacht worden dat ze de uitkomst van een bodemprocedure afwachten.
4.4.
Het spoedeisend belang van de geldvordering in conventie wordt bij de beoordeling van deze vordering besproken.
huurrecht
4.5.
Anders dan aangegeven bij het voorlopige oordeel tijdens de mondelinge behandeling dient [eiser] haar medewerking te verlenen aan het aanvragen van medehuurderschap door [gedaagde] . De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
4.6.
Niet ter discussie staat dat [eiser] in de rechtsverhouding met Prowonen als enige rechthebbende is op het gebruik van de woning. Dit betekent echter niet dat [eiser] alleen daarom geen verplichtingen heeft jegens [gedaagde] . Partijen hebben in de samenlevingsovereenkomst in hun onderlinge verhouding de rechten en plichten ten aanzien van de huurwoning geregeld. Een samenlevingsovereenkomst wordt uitgelegd aan de hand van de Haviltexnorm. Uitgangspunt is dat bij de uitleg van een overeenkomst dat wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van het betreffende contract mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.7.
In dit geval blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrecht uit de tekst van artikel 6 in combinatie met artikel 10 van de samenlevingsovereenkomst dat partijen de bedoeling hebben gehad om elkaar over en weer gelijke rechten te geven ten aanzien van de huurwoning. Vervolgens hebben partijen in artikel 10 vastgelegd hoe de toewijzing van het huurrecht plaatsvindt indien de relatie wordt verbroken. Een andere uitleg is er door [eiser] ook niet gegeven. Partijen hebben weliswaar geen medehuur aangevraagd, maar dat hebben zij gedaan om toeslagen te ontvangen. Hiervan hebben zowel [eiser] als [gedaagde] profijt gehad. Niet gesteld of is gebleken dat van artikel 6 is afgeweken met als doel om de rechten van [gedaagde] te beperken. Voorgaande in acht genomen wordt de ontruimingsvordering in conventie afgewezen en de vordering tot medewerking aan het aanvragen van medehuur in reconventie toegewezen. Het feit dat [eiser] bepaalde verplichtingen heeft jegens de verhuurder doet daar in dit geval niet aan af. Het is juist dat de rechten en plichten van partijen afhankelijk zijn van de instemming van de verhuurder. Echter, niet is gebleken dat Prowonen wil dat [eiser] handhavend tegen [gedaagde] optreedt. Integendeel, Prowonen heeft aangegeven dat zij zich niet mengt in de kwestie. De verplichtingen van [eiser] uit de huurovereenkomst maken dus niet dat zij de verplichtingen uit de samenlevingsovereenkomst niet hoeft na te komen, althans dat is op dit moment niet gebleken.
4.8.
Voorgaande betekent echter niet dat [gedaagde] de woning uiteindelijk toegewezen krijgt. In de eerste plaats dient de verhuurder akkoord te gaan met het medehuurderschap. Uit de stellingen van [gedaagde] ter zitting maakt de voorzieningenrechter op dat [gedaagde] voornemens is om, indien de verhuurder vrijwillige medewerking weigert, medehuur aan te vragen op grond van artikel 7:267 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De slagingskans van die vordering acht de voorzieningenrechter echter zeer gering. Voor het toewijzen van medehuurderschap op grond van artikel 7:267 BW dient er op het moment van aanvragen een gemeenschappelijke huishouding te zijn (zie ook; HR 21 februari 1986, NJ 1986/383, r.o. 3.2.). Daarvan is in dit geval geen sprake. Het feit dat [gedaagde] binnenkort twee jaar in de woning woont doet daar niet aan af, de gemeenschappelijke huishouding is immers al in januari verbroken. Partijen hebben dus maar 1,5 jaar een gemeenschappelijke huishouding in de woning gehad. Daarnaast vraagt [gedaagde] uitsluitend medehuur aan met de bedoeling om op korte termijn de positie van huurder te krijgen. Dit zijn beide gronden om medehuur af te wijzen op grond van artikel 7:267 lid 3 BW. [gedaagde] is dus waarschijnlijk afhankelijk van vrijwillig akkoord van Prowonen. Vervolgens zijn partijen er nog niet, want dan moet er wederom een procedure gevoerd worden om te bepalen wie de huur mag voortzetten op grond van artikel 7:267 lid 7 BW. Daarbij worden de belangen van partijen afgewogen. Mogelijk zal er in die procedure meer onderzoek worden gedaan naar de stellingen van [eiser] omtrent het geweld in de relatie. [gedaagde] heeft betwist dat er sprake was van geweld. Wel staat vast dat [gedaagde] [eiser] diverse Whatsappberichten heeft gestuurd waarin er in niet mis te verstane woorden wordt gedreigd met geweld. Ten slotte heeft [gedaagde] aangegeven dat hij voornemens is om een procedure te starten om op grond van artikel 10 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst te vorderen dat hij eerst zes maanden in de woning mag verblijven. De vraag is wat daar de slagingskans van is aangezien [gedaagde] al zes maanden alleen in de woning verblijft. Wat daar ook van zij, partijen zullen indien voornoemde weg wordt gevolgd nog langere tijd (ongewenst) aan elkaar verbonden zijn door diverse procedures met een onzekere uitkomst. Volgens [eiser] staat [gedaagde] al sinds 2005 ingeschreven bij de woningbouwvereniging Ieder1 en heeft zij in januari al de inloggegevens van zijn inschrijving naar [gedaagde] verstuurd. Voorgaande in acht genomen wil de voorzieningenrechter [gedaagde] meegeven of het niet verstandiger is, voor hemzelf en voor [eiser] , om uit te zoeken of dit juist is. En indien dit juist is, of het niet mogelijk is om vrijwillig alternatieve woonruimte te zoeken. In dat geval kan partijen mogelijk een hoop leed bespaard blijven.
4.9.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. Door [gedaagde] is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] de vordering niet na zal komen. Het feit dat [eiser] zich in eerste instantie op het standpunt heeft gesteld dat zij niet gehouden was om mee te werken is onvoldoende. De voorzieningenrechter heeft op grond van de huidige feiten geen reden om te twijfelen aan nakoming van de veroordeling door [eiser] .
kosten huur en elektra
4.10.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.11.
De mate van aannemelijkheid van de vordering hangt samen met de voorwaarde dat sprake moet zijn van een spoedeisend belang. Indien de aannemelijkheid van de vordering hoger is, kunnen de eisen voor het spoedeisend belang lager zijn. De voorzieningenrechter gaat daarom eerst over tot de inhoudelijke beoordeling van de vordering.
4.12.
[gedaagde] stelt dat [eiser] gehouden is om de huur en de elektra te betalen omdat de contracten op haar naam zijn afgesloten, althans subsidiair dat partijen beiden voor de helft de kosten dienen te dragen. Aangezien [gedaagde] alleen gebruik maakt van de huurwoning en de elektra is hij in de onderlinge verhouding met [eiser] echter gehouden om deze kosten aan haar te vergoeden. Gemeenschappelijk in de woning wonen is geen optie meer en [gedaagde] is niet bereid om [eiser] alleen in de woning te laten wonen. In dat geval dient [gedaagde] ook zelf de kosten die bij bewoning horen te dragen. Het feit dat partijen (mogelijk) nog kosten moeten verrekenen doet daar niet aan af. Op dit moment is onvoldoende duidelijk om welke kosten het gaat en wie wat moet betalen. Gezien de aannemelijkheid van de vordering worden er geen hoge eisen gesteld aan het spoedeisend belang van [eiser] . Gesteld noch is gebleken dat er een significant risico is dat [eiser] de vordering niet kan terugbetalen indien zij in een bodemprocedure in het ongelijk wordt gesteld. De vordering onder II wordt daarom toegewezen.
te koop zetten gemeenschappelijke goederen en privégoederen
4.13.
Volgens [gedaagde] zijn de advertenties al langere tijd geleden verwijderd en is dit weken geleden gemeld aan de advocaat van [eiser] . Voorgaande is door [eiser] niet betwist, maar volgens [eiser] is [gedaagde] onvoorspelbaar in zijn gedrag. Dat alleen is onvoldoende om de vordering toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft op dit moment geen redenen om te twijfelen aan de toezegging van [gedaagde] dat hij de goederen niet meer op Marktplaats zal zetten. De vorderingen onder III en IV worden daarom afgewezen.
4.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.406,84 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser] tot het verlenen van haar medewerking aan het aanvragen van het medehuurderschap van de woning aan [adres] te [woonplaats] voor [gedaagde] en daartoe al hetgeen te doen dat daarvoor noodzakelijk is,
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
ls/Vr