ECLI:NL:RBGEL:2023:4183

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
411560
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aanneming van werk en kosten van alternatieve bronbemaling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, draait het om een geschil tussen een aannemer ([eiser]) en een opdrachtgever ([gedaagde]) over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De partijen hebben in maart 2021 een overeenkomst gesloten voor de bouw van een woning, waarbij de aanneemsom € 90.000,00 exclusief BTW bedroeg. Het geschil ontstond over de vraag of er sprake was van meerwerk en wie de kosten van alternatieve bronbemaling diende te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opdrachtgever verantwoordelijk was voor het aansteken van de bronbemaling zonder filter, wat leidde tot een te hoog ijzergehalte in het geloosde water. Dit resulteerde in extra kosten voor de aannemer, die niet aan hem konden worden toegerekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aannemer recht had op een prijsaanpassing op basis van artikel 7:753 BW van het Burgerlijk Wetboek. Uiteindelijk is de opdrachtgever veroordeeld tot betaling van € 33.280,74 aan de aannemer, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vorderingen van de opdrachtgever in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/411560 / HA ZA 22-510
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
handelende onder de naam [Bedrijf eiser],
wonende en zaakdoende te [plaatsnaam], gemeente [gemeente],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J.J. Wolleswinkel te Barneveld,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam], gemeente [gemeente],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. A.L. Aldenkamp te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 februari 2023
  • de conclusie van antwoord in reconventie, waarin ook een eisvermindering is opgenomen, met productie 25 tot en met 27
  • de akte vermeerdering van eis tevens overlegging producties 28 tot en met 31, zijdens [eiser]
- het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 25 mei 2023.
1.2.
Vervolgens hebben beide partijen de rechtbank verzocht om vonnis te wijzen en is vonnis bepaald.

2.De kern van het geschil

2.1.
De zaak draait om de vragen welke werkzaamheden zijn inbegrepen in de overeengekomen aanneemsom van € 90.000,00 exclusief Btw, of er sprake is van meerwerk en wie de kosten van de alternatieve bronbemaling moet betalen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] heeft een bouwkavel gekocht om daarop zijn eigen woning te laten realiseren. Partijen hebben in maart 2021 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Deze overeenkomst is tot stand gekomen door ondertekening door [gedaagde] van een offerte van [eiser] van 6 maart 2021. Op de eerste pagina van de offerte staat vermeld:
“Toelichting.
Het betreft hier de bouw van een nieuwe woning waaraan wij het volgende zullen uitvoeren: het gaat hier om de bouw van een nieuwe kelder met een oppervlakte van +/- 240 m2 en ongeveer 260 m2 vloer.
Ook zal er een bijgebouw geplaatst gaan worden waarbij we de fundering en de betonvloer zullen storten.”
3.2.
Op pagina 2 staan de werkzaamheden met betrekking tot de kelder vermeld:
Betreft de volgende werkzaamheden:
- (…)
- Leveren en plaatsen van de wapening
- Het storten van de ruwe betonvloer. Met betonpomp.
- Plaatsen wapening t.b.v. wanden.
-Plaatsen bekisting voor de wanden.
- (…)
- Het storten van de wanden. (even kijken of we het in 1 of in 2 fases zullen storten)
met betonpomp.
- Het ontkisten van de betonwanden.
- Het afpekken van de kelderwand.
- Het isoleren van de kelderwand.”
3.3.
Op pagina 3 staat vermeld:
“Condities:
- (…)
- Bronbemaling tegen meerprijs. Op offerte die op dat moment geld. Van de leverancier van bronbemaling.
- (…)
- Water en stroom voorziening aanwezig.
- (…)
- Geen verbindingstekken boven in de kelderwand voor de breedplaatvloer meegenomen. (graag tijdig aangeven)
- 50% betaling bij gestorte vloer. De andere 50% bij oplevering van de wanden.
Totaalprijs excl. Btw: € 69.995,-“
Onderaan de pagina is met de hand bijgeschreven:
“- Koekoeks meestorten”
3.4.
Op pagina 4 staan de werkzaamheden met betrekking tot het bijgebouw vermeld:
“- (…)
- Storten van de fundering. Met betonpomp.
- (…)
- Storten van de ruwe betonvloer. Met betonpomp.
(…)
Totaal prijs Excl. Btw: € 15.995,-
3.5.
[gedaagde] heeft pagina 5 voor akkoord ondertekend. Boven zijn handtekening staat met de hand geschreven:
“12 april start datum.”Onder zijn handtekening staat met de hand geschreven:
“- Kelderbak € 66.000,-
- 3
- 3 x koekkoek € 6000,-
- Fundering bijgebouw
+ruwe betonvloer € 16.000,-
-
- bronbemaling
Tot wij klaar zijn € 2000,-
+/- 2 weken
Totaalbedrag€ 90.000,-
excl. BTW.”
3.6.
Vanwege de hoge grondwaterstand diende bronbemaling plaats te vinden. Hiervoor heeft [eiser] [Bedrijf X] (hierna: [Bedrijf X]) ingeschakeld. Het water zou worden afgevoerd naar een sloot. Een werknemer van [Bedrijf X] heeft op vrijdag 9 april 2021 de bronbemaling geïnstalleerd. Het filter is op maandag 12 april 2021 geplaatst. Op dinsdag 13 april 2021 is iemand van het Waterschap langsgekomen die heeft geconstateerd dat het ijzergehalte in het geloosde water te hoog was. Vervolgens heeft [gedaagde] eerst geprobeerd het water in een zelf gegraven bassin op zijn perceel te lozen. Dit bleek geen oplossing.
3.7.
Op vrijdag 16 april 2021 heeft [Bedrijf X] aan [eiser] een e-mailbericht gestuurd met ‘
het overzicht van de kosten zoals besproken’. Het betreft hier een overzicht van de kosten van een alternatieve mogelijkheid om het water te lozen, op 400 meter afstand van het perceel in de grote Wetering (hierna: de alternatieve bronbemaling). [eiser] heeft dit bericht om 10.13 uur doorgestuurd naar [gedaagde]. Op zaterdag 17 april 2021 hebben [eiser] en [gedaagde] dit e-mailbericht bij [gedaagde] thuis doorgesproken. Op maandag 19 april 2021 is gestart met de alternatieve bronbemaling. De bronbemaling is op 21 mei 2021 gestopt.
3.8.
Op 3 mei en 11 mei 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] facturen gestuurd voor elk € 35.000,00 exclusief Btw (€ 42.350,00 inclusief Btw) voor de nieuwbouw van de kelder. Deze facturen heeft [gedaagde] voldaan.
3.9.
Op 10 juni 2021 heeft [Bedrijf X] een factuur ter hoogte van € 21.425,45 exclusief Btw (€ 25.924,82 inclusief Btw) aan [eiser] gestuurd voor de kosten van de alternatieve bronbemaling. [eiser] heeft deze factuur op 5 juli 2021 per e-mail aan [gedaagde] doorgestuurd met daarbij als opmerkingen:
‘hierbij de de factuur. en een word documentje waarbij ik even de kosten opgesplitst heb. overleggen het zaterdag nog eventjes. zal van de week chris nog even bellen of die er nog wat mee kan.’
3.10.
Op 26 juli 2021 heeft [eiser] een factuur aan [gedaagde] gestuurd met factuurnummer F000.177:
Omschrijving Aantal Prijs excl. Bedrag excl. Btw-bedrag
btw btw
resterende deel aangenomen werk kelder. 1,00 20.000,00 20.000,00 4.200,00
meerwerk vlinderen bijgebouw begane 1,00 900,00 900,00 189,00
grondvloer. (kwaliteit beton - arbeid)
vlechten ijzer, leveren en storten beton begane 1,00 15.920,00 15.920,00 3.343,20
grond woning – 1e verdieping woning – 1e
verdieping bijgebouw
Totaal € 44.552,20”
Ook deze factuur heeft [gedaagde] voldaan.
3.11.
Op 13 oktober 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] een e-mailbericht gestuurd met daarin onder andere:
“Wat vraag ik nu aan jou?
  • Kelder vloer ongeveer 10 cm beton storten en vlinderen kan nu ingepland worden, heb alleen een afstemming nodig met [persoon A] en [persoon B].
  • Bgg 10cm beton storten en vlinderen kan snel worden gepland.
  • Eerste verdieping 10 cm beton storten en vlinderen planning over een paar weken
  • Fundering voor 2 palen onder het afdak + vloer (aan het woonhuis) staat allemaal op de tekening

Fundering van 6 meter voor een muur tbv de tuinmuur tussen het bijgebouw en de garage kan snel worden gepland

Storten en vlinderen van de vloeren buiten en het zwembad, ruime planning in overleg”
3.12.
Op 19 november 2021 heeft [eiser] een factuur aan [gedaagde] gestuurd met factuurnummer F000.190:
Omschrijving Aantal Prijs excl. Bedrag excl. Btw-bedrag
btw btw
resterende werkzaamheden. borstweringen 1,00 6.500,00 6.500,00 1.365,00
storten op 1e verdiepingsvloer
Totaal € 7.865,00”
[gedaagde] heeft deze factuur niet voldaan.
3.13.
Op 19 mei 2022 heeft [eiser] een factuur aan [gedaagde] gestuurd met factuurnummer F000.222:
Omschrijving Aantal Prijs excl. Bedrag excl. Btw-bedrag
btw btw
niet betaalde factuur F000.190 1,00 6.500,00 6.500,00 1.365,00
reeds geleverde wapening + af standhouders 1,00 3.550,00 3.550,00 745,50
voor de binnen vloeren
reeds gelegde vloer wapening in de kelder 1,00 1.204,00 1.204,00 252,84
bron bemaling op de kelder via [Bedrijf X]. 1,00 21.425,45 21.425,45 4.499,34
reeds betaald en dus mindering op totaal 1,00 -2.000,00 -2.000,00 -420,00
bedrag bronbemaling.
Totaal € 37.122,13”
[gedaagde] heeft deze factuur ook niet voldaan. [eiser] heeft bij conclusie van antwoord de vierde post van deze factuur verminderd met € 40,71 exclusief Btw (€ 49,26 inclusief Btw), tot € 21.384,74 exclusief Btw.
3.14.
Bij brief van 8 juni 2022 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om factuur F000.222 ten bedrage van € 37.122,13 binnen 14 dagen na bezorging van de brief te betalen. Voor het geval betaling zou uitblijven zijn [gedaagde] de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten aangezegd.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser] vordert – na eiswijziging, samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 38.219,09, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede € 1.793,35 en € 4.000,00. Ten slotte vordert hij veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op verrekening met de in reconventie door hem gevorderde schadevergoeding van € 11.573,77 en/of € 20.352,20 op grond van onverschuldigde betaling. Ook concludeert [gedaagde] tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [eiser] zal veroordelen tot betaling van:
- € 11.573,77 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente,
- € 20.352,20 uit hoofde van onverschuldigde betaling, vermeerderd met de wettelijke rente,
- de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.5.
[eiser] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met uitvoerbaar bij voorraad ter verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
[eiser] vordert voldoening van zijn factuur F000.222, verminderd met € 49,26 en vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Ook vordert hij betaling van € 1.793,35 in verband met een grondwaterheffing en € 4.000,00 in verband met eenzijdig opgezegd werk.
Factuur F000.222
5.2.
De eerste post op factuur F000.222 (zie 3.13.) is de niet-betaalde factuur F000.190 (zie 3.12.). Deze factuur betreft het storten van borstweringen op de eersteverdiepingsvloer, voor € 6.500,00 exclusief Btw.
5.3.
[gedaagde] betwist niet dat deze borstweringen zijn gestort, maar voert aan dat deze werkzaamheden zijn inbegrepen in de aanneemsom van € 90.000,00 exclusief Btw, dan wel in factuur F000.177 (zie 3.10). In de offerte die de basis vormt voor de overeenkomst tussen partijen (zie 3.2.) staat echter duidelijk dat [eiser] alleen werkzaamheden zou verrichten met betrekking tot de kelderbak (ruwe betonvloer) en de wanden van de kelder, niet met betrekking tot de eersteverdiepingsvloer. De borstweringen zaten dus niet inbegrepen in de aanneemsom. [gedaagde] heeft deze ook niet al betaald met de betaling van factuur F000.177. Op deze factuur is wel het storten van de eerste verdieping van de woning in rekening gebracht, maar niet de pas later gestorte borstweringen. [gedaagde] dient factuur F000.190 daarom te voldoen.
5.4.
De tweede post betreft de reeds geleverde wapening en afstandhouders voor de binnenvloeren. [gedaagde] heeft erkend dat deze aan hem zijn geleverd, maar volgens hem zijn deze op enig moment ook weer opgehaald, naar [gedaagde] aanneemt door [eiser]. [eiser] betwist dat. De rechtbank overweegt dat nu [gedaagde] de levering erkent, hij hiervoor dient te betalen. Zijn suggestie dat [eiser] de wapening en afstandhouders weer heeft opgehaald heeft [eiser] in het geheel niet onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Ook het bedrag van € 3.550,00 exclusief Btw dient [gedaagde] daarom te voldoen.
5.5.
[eiser] heeft toegelicht dat de derde post, vloerwapening in de kelder, ziet op de aanvullende opdracht van [gedaagde] om ook de binnenvloer van de kelder te storten en te vlinderen (zie 3.11.). [eiser] heeft ter voorbereiding van dit werk de wapening geleverd en gelegd. Volgens [gedaagde] is hierover nooit een overeenkomst tot stand gekomen. Hij voert aan dat de vloerwapening er zonder toestemming in is gelegd en dat hij hier achteraf niets aan heeft gehad. De rechtbank is echter van oordeel dat er tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen door de opdracht van [gedaagde] bij e-mailbericht van 13 oktober 2021 (3.11.) en de aanvaarding hiervan door [eiser], die onder meer blijkt uit het leveren van de wapening. Ook de derde post van factuur F000.222, van € 1.204,00 exclusief Btw, is dus door [gedaagde] verschuldigd.
De alternatieve bronbemaling
5.6.
De vierde en vijfde post betreffen de kosten van de alternatieve bronbemaling, minus het in de aanneemsom hiervoor opgenomen bedrag van € 2.000,00 exclusief Btw. Tussen partijen is in geschil wie de € 19.384,74 exclusief Btw aan meerkosten ten opzichte van het in de aanneemsom opgenomen bedrag van € 2.000,00 exclusief Btw, voor zijn rekening moet nemen.
5.7.
Volgens [gedaagde] betreft het in de aanneemsom opgenomen bedrag een vaste prijs zonder voorbehoud en zonder extra voorwaarden. [eiser] voert echter aan dat hij niet alle risico’s op zich heeft genomen. Hij verwijst naar de voorbehouden in eerdere offertes die hij aan [gedaagde] heeft uitgebracht. Deze offertes maken naar het oordeel van de rechtbank echter geen deel uit van de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser]. Wel zijn partijen over de bronbemaling overeengekomen: ”
Tot wij klaar zijn”, “+/- 2 weken”.Deze bepaling maakt dat geen ongelimiteerde bronbemaling is overeengekomen. Bovendien vordert [eiser] aanpassing van de prijs van de bronbemaling aan de hogere kosten.
5.8.
De fors hogere kosten van de bronbemaling ten opzichte van het in de aanneemsom opgenomen bedrag, zijn veroorzaakt doordat in het geloosde water een te hoog ijzergehalte is geconstateerd en hierdoor moest worden uitgeweken naar een alternatieve lozingslocatie.
De rechtbank is van oordeel dat het te hoge ijzergehalte in het geloosde water daarom als kostenverhogende omstandigheid kan worden beschouwd. Het bedrag in de aanneemsom is immers gebaseerd op lozing in de sloot terwijl dit door het te hoge ijzergehalte niet meer mogelijk bleek. Dat het bedrag in de aanneemsom hierop is gebaseerd wordt ook erkend door [gedaagde]. Hij stelt ter onderbouwing van zijn eis in reconventie in nummer 114 van zijn conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie:
‘Nakoming van de bronbemaling zoals bedacht en begroot was daardoor blijvend onmogelijk.’
Partijen zijn het er over eens dat het op 13 april 2021 geconstateerde te hoge ijzergehalte in het geloosde water is veroorzaakt doordat de bronbemaling een weekend zonder filter heeft gedraaid en op maandag 12 april 2021 (op volle kracht) met maar één filter. Op grond van artikel 7:753 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een kostenverhogende omstandigheid die is ontstaan na het sluiten van de overeenkomst leiden tot aanpassing van de overeengekomen prijs, op voorwaarde dat de omstandigheid niet aan de aannemer kan worden toegerekend en hij geen rekening had hoeven houden met de kans op zo’n omstandigheid. De rechtbank zal daarom nu beoordelen of de twee oorzaken, te weten ten eerste dat de bronbemaling een weekend heeft gedraaid zonder filter en ten tweede dat deze op maandag 12 april 2021 op volle kracht heeft gedraaid met maar één filter, moeten worden toegerekend aan [eiser]. Hierbij is van belang dat gedragingen van onderaannemer [Bedrijf X] worden toegerekend aan [eiser] (zie artikel 6:76 BW).
1.
Weekend draaien bronbemaling zonder filter
5.9.
Volgens [eiser] is de bronbemaling op vrijdag 9 april 2021 na proefdraaien door een werknemer van [Bedrijf X] uitgezet, omdat het filter (de ontijzeringscontainer) nog niet geplaatst was, maar heeft [gedaagde] deze daarna weer aangezet. Volgens [gedaagde] is de pomp aangebleven. Hij heeft echter in een WhatsAppbericht van 17 april 2021 aan [eiser], in een overzicht van wat er zoal gebeurd is, bij deze vrijdag geschreven “
Pompen worden aangezet zonder filter op mijn verantwoording.”[gedaagde] heeft geen andere verklaring gegeven voor deze opmerking, zodat de rechtbank uitgaat van de lezing van [eiser]. Volgens [eiser] wilde [gedaagde] maandag 12 april 2021 starten met graafwerkzaamheden en wilde hij daarom niet wachten tot die maandag de bemaling opgestart zou worden, omdat hij dan later kon beginnen met graafwerk dan hij had gepland. [Bedrijf X] stelt dat hij duidelijk aan [gedaagde] heeft uitgelegd dat de pompen niet aan mochten totdat de ontijzeringscontainer tussengeplaatst was. Volgens [gedaagde] is hem niets verteld, maar dat is strijdig met zijn hiervoor aangehaalde WhatsAppbericht. Als [gedaagde] niet wist dat de pompen van [Bedrijf X] niet aan mochten, is er ook geen aanleiding om de verantwoordelijkheid hiervoor op zich te nemen. Bovendien heeft [gedaagde] dit cruciale, hiervoor geciteerde, gedeelte van het WhatsAppbericht weggelaten bij de door hem overgelegde productie 14. [gedaagde] heeft hiermee niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De rechtbank maakt hieruit de gevolgtrekking (zie artikel 21 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering) dat [gedaagde] wel degelijk gewaarschuwd is dat de pompen niet aan mochten, maar dat hij de pompen toch heeft aangezet en de gevolgen hiervan op zich heeft genomen.
5.10.
[eiser] stelt dat [Bedrijf X] op maandag 12 april 2021, bij het brengen van de filtercontainer, heeft geconstateerd dat de pompen toch aanstonden. Volgens [gedaagde] wisten [Bedrijf X] en [eiser] wel dat de pompen in het weekend van 9 tot 12 april 2021 aanstonden en zou dit blijken uit het feit dat [Bedrijf X] een melding dat de stroom was uitgevallen aan [gedaagde] heeft doorgestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze conclusie echter niet worden getrokken uit alleen het feit dat een melding is gedaan dat de stroom was uitgevallen.
5.11.
De rechtbank concludeert dat de eerste oorzaak voor het te hoge ijzergehalte in het geloosde water moet worden toegerekend aan [gedaagde] en niet aan [eiser].
2.
Draaien met maar één filter
5.12.
Volgens [eiser] heeft [Bedrijf X] op maandag 12 april 2021 de pompen uitgezet, de container tussengeplaatst en de pompen ingesteld op 40 tot 50% om te kunnen observeren. Nadat [Bedrijf X] weg was zijn volgens [eiser] de pompen door [gedaagde] op maximale kracht gezet. Volgens [eiser] was één ontijzeringscontainer voldoende voor de hoeveelheid gemeten ijzer, in combinatie met het ingestelde debiet van de pompen (40 tot 50%). [gedaagde] heeft dit niet betwist. Wel ontkent [gedaagde] aan de pompen te hebben gezeten en voert hij aan dat hij ook geen idee heeft hoe hij de pompen zou moeten opvoeren. De rechtbank beoordeelt deze betwisting echter als onvoldoende in het licht van de gebeurtenissen de volgende dag, 13 april 2021. Volgens [eiser] heeft [Bedrijf X] na de constatering van het Waterschap op 13 april 2021 dat het ijzergehalte in het geloosde water te hoog was, de bronbemaling uitgezet maar heeft [gedaagde] die weer aangezet. [gedaagde] heeft ook per e-mailbericht van 13 april 2021 aan [Bedrijf X] bevestigd ‘
ik heb de pompen aangezet.’ [gedaagde] stelt dat hij dit onder druk heeft verklaard, omdat het uitzetten van de pompen geen optie was en [Bedrijf X] de pompen volgens hem alleen wilde laten aanstaan als hij zou verklaren dat hij de pompen aan had gezet. Dit acht de rechtbank echter een ongeloofwaardige verklaring, mede omdat [Bedrijf X] op het e-mailbericht van [gedaagde] heeft gereageerd met de opmerking dat hij de pompen die middag had uitgezet en dat het 100% de verantwoording is van [gedaagde] als hij de pompen weer aanzet. [gedaagde] reageert hier weer op met
‘Klopt maar ik ben nergens bang voor’.
Hieruit volgt dat [gedaagde] de pompen wel kon bedienen en dit ook heeft gedaan. Hiermee staat de stelling van [eiser] dat de pompen op 12 april 2021 door [gedaagde] op volle kracht zijn gezet als onvoldoende betwist vast.
5.13.
Ook de tweede oorzaak voor het te hoge ijzergehalte in het geloosde water rekent de rechtbank dan ook toe aan [gedaagde] en niet aan [eiser].
Conclusie
5.14.
De rechtbank concludeert dat de kostenverhogende omstandigheid van een te hoog ijzergehalte in het geloosde water niet aan [eiser] kan worden toegerekend en dat hij ook geen rekening had hoeven houden met de kans op zo’n omstandigheid. De overeengekomen prijs kan dus aan de kostenverhoging worden aangepast, indien [eiser] [gedaagde] zo spoedig mogelijk voor de noodzaak van een prijsverhoging heeft gewaarschuwd (artikel 7:753 lid 3 BW). De rechtbank is van oordeel dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. [eiser] heeft [gedaagde] op 16 april 2021 een kostenprognose voor de alternatieve bronbemaling toegestuurd. Volgens [gedaagde] heeft hij geen akkoord gegeven op de kostenprognose van [Bedrijf X], maar een akkoord van [gedaagde] is ook niet vereist. Voldoende is dat [eiser] de kostenprognose direct aan [gedaagde] heeft doorgestuurd en onbetwist op 17 april 2021 bij [gedaagde] langs is geweest om het e-mailbericht met de kostenprognose door te spreken. [gedaagde] heeft toen niet aangegeven dat hij de overeenkomst wilde opzeggen of een voorstel gedaan voor een andere werkwijze (deze mogelijkheden van de opdrachtgever vormen de ratio van de waarschuwingsplicht). De rechtbank zal daarom de prijs van de bronbemaling aanpassen, zoals door [eiser] gevorderd.
Hoogte prijsaanpassing
5.15.
Met betrekking tot de hoogte van de door [Bedrijf X] in rekening gebrachte en door [eiser] aan [gedaagde] doorbelaste kosten van de alternatieve bronbemaling komt de betwisting van [gedaagde] er op neer dat hij aanvoert dat de kosten niet zouden zijn gemaakt als de bronbemaling op 9 april 2021 correct zou zijn geïnstalleerd. De rechtbank heeft hiervóór echter al geoordeeld dat het draaien van de bronbemaling zonder filter toegerekend wordt aan [gedaagde] en niet aan [eiser]. De door [gedaagde] betwiste posten van de factuur van [Bedrijf X] heeft [eiser] voldoende onderbouwd. Ten slotte twisten partijen nog over de vraag aan wie het ligt dat de bronbemaling van 9 april tot 21 mei 2021, dus zes weken, heeft gelopen in plaats van de geschatte twee weken. Volgens [gedaagde] had [eiser] andere projecten op de planning en heeft het daarom zo lang geduurd. Dit heeft [eiser] niet betwist. Wel heeft hij onbetwist gesteld dat de pompen op 10 mei 2021 al uit hadden gekund, omdat hij toen klaar was met de kelderwanden. Volgens [eiser] had [gedaagde] nog geen plan voor de vloer op de kelder en wilde hij de druk niet opvangen door water in de kelderbak te laten lopen voor tegendruk. De rechtbank overweegt dat de periode van 9 april tot 10 mei 2021 een periode van ruim vier weken betreft. De kosten die zouden zijn gemaakt bij de geplande bronbemaling in de sloot, over een periode van vier weken, komen daarom voor rekening van [eiser]. [gedaagde] voert met een kostenopgave aan dat als de bronbemaling direct correct was uitgevoerd, de factuur van [Bedrijf X] ook hoger zou zijn geweest dan € 2.000,00 exclusief Btw. Dit heeft [eiser] niet betwist. Uitgaande van de onbetwiste kostenopgave van [gedaagde], maar dan van een periode van vier weken, zou de factuur van [Bedrijf X] € 5.134,-- exclusief Btw hebben bedragen:
80 meter bronbemaling vanaf 9 april 2021: € 1.240
Bronbemaling plaatsen m.b.v. spoelkraan € 200
Huur dieselpomp incl. brandstof € 346,50 p/w x 4 is: € 1.386
Huur verdeelkast 32A 400 Volt € 108
Huur elektropomp (per 9 april 2021) € 157,50 p/w x 4 is: € 630
Huur 2 stuks gsm-melder (per 9 april 2021) € 70 p/w x 4 is: € 280
Huur zandvanger € 95 p/2 x 4 is: € 380
Aanmelding bemaling bij Waterschap € 115
Aanmelden leidingwerk bij Waterschap € 75
Plaatsen en installeren gsm-melder € 135
Plaatsen, aansluiten en verwijderen zandvangcontainer € 450
Huur plaatsen en demonteren afvoerleiding 4” € 30
Huur, plaatsen en demonteren afvoerleiding 6” € 42
Huur, plaatsen en demonteren afvoerleiding 6” € 63
Totaal: € 5.134 ex Btw
Deze kosten zijn geen gevolg van de kostenverhogende omstandigheid van een te hoog ijzergehalte in het geloosde water en neemt de rechtbank dus niet mee in de prijsaanpassing. Dit betekent dat op het bedrag van € 21.384,74 niet slechts € 2.000,00 als reeds betaald in mindering moet worden gebracht, maar voormelde € 5.134,00. Daarom moet [gedaagde] met betrekking tot de bronbemaling nog € 16.250,74 exclusief Btw aan [eiser] voldoen.
Conclusie met betrekking tot factuur F000.222
5.16.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [gedaagde] van factuur F000.222 € 6.500,00 + € 3.550,00 + € 1.204,00 + € 16.250,74 = € 27.504,74 exclusief Btw moet voldoen. Dat is € 33.280,74 inclusief Btw. De rechtbank zal laatstgenoemd bedrag toewijzen.
De grondwaterheffing
5.17.
[eiser] vordert vergoeding door [gedaagde] van een heffing van € 1.793,35 die hij van de provincie Gelderland heeft opgelegd gekregen omdat er met de bronbemaling meer dan 100.000 m3 grondwater is onttrokken. Hij vordert deze kosten als meerwerk, dan wel middels prijsaanpassing, dan wel als onderdeel van een redelijke prijs voor de bronbemaling. Volgens [gedaagde] betreft het geen meerwerk. Bovendien was [eiser] volgens hem al op 12 juli 2021 bekend met de meterstanden en de overschrijding van de toegestane onttrekking en wist hij dus toen al dat er een grondwaterheffing zou volgen, althans dat had hij kunnen weten. Hij heeft hier [gedaagde] echter niet voor gewaarschuwd.
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat de heffing niet als meerwerk kan worden gezien omdat het geen door de opdrachtgever gewenste toevoeging of verandering in het overeengekomen werk betreft (artikel 7:755 BW). Ook kan niet door middel van prijsaanpassing vergoeding van deze heffing van [gedaagde] worden gevorderd, omdat er geen sprake is van een kostenverhogende omstandigheid in de zin van artikel 7:753 BW. Ten slotte heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat de heffing deel zou moeten uitmaken van een redelijke prijs voor de bronbemaling. [eiser] wil de heffing doorbelasten aan [gedaagde], maar grondwaterheffing wordt geheven van de houder van de inrichting, te weten degene die ten tijde van het onttrekken van grondwater door middel van een inrichting de feitelijke macht over die inrichting heeft (zie HR 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009: BD3569). Dit was in ieder geval ook [eiser]. Niet gebleken is dat [eiser] met [gedaagde] is overeengekomen dat de heffing aan [gedaagde] kon worden doorbelast. De rechtbank zal deze vordering van [eiser] dan ook afwijzen.
Prijs voor opgezegd werk
5.19.
[eiser] vordert € 4.000,00 aan gederfde winst, omdat [gedaagde] de door hem bij e-mailbericht van 13 oktober 2021 verleende opdracht (zie 3.11.) later heeft ingetrokken. Op grond van artikel 7:764 lid 2 moet de opdrachtgever in geval van opzegging de voor het gehele werk geldende prijs betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk, of de gemaakte kosten, verrichte arbeid en de winst die de aannemer over het gehele werk zou hebben gemaakt, vergoeden. Volgens [eiser] is de prijs voor de opgedragen werkzaamheden in redelijkheid te bepalen op € 50.000,00 en bedraagt de winstmarge 8%, zodat [gedaagde] hem € 4.000,00 moet betalen.
5.20.
[gedaagde] voert allereerst aan dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. In 5.5. heeft de rechtbank al geoordeeld dat er wel sprake was van een overeenkomst. Daarnaast vindt [gedaagde] de vordering onvoldoende onderbouwd. Ook de rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat een redelijke prijs voor de opgedragen werkzaamheden € 50.000,-- zou zijn geweest en dat dan rekening zou moeten worden gehouden met een winstmarge van 8%. Ook deze vordering van [eiser] zal de rechtbank daarom afwijzen.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
5.21.
[eiser] vordert vergoeding van de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de factuurdatum van factuur F000.222. Een betaaltermijn van 14 dagen is echter niet tussen [eiser] en [gedaagde] overeengekomen. Wettelijke rente is door [gedaagde] pas verschuldigd vanaf de datum dat hij verzuim is met de betaling van de factuur. Dat is het geval vanaf veertien dagen na de datum van de ingebrekestelling van 8 juni 2022, dus vanaf 22 juni 2022.
5.22.
[eiser] vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de rechtbank controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is echter hoger dan het tarief dat volgens het Besluit past bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Dat is het gevolg van het feit dat een gedeelte van de gevorderde betaling van factuur F000.222 wordt afgewezen. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding daarom toewijzen tot het wettelijke tarief (€ 1.107,81) dat aansluit bij de toe te wijzen hoofdsom (€ 33.280,74).
in reconventie
5.23.
[gedaagde] vordert betaling door [eiser] van € 11.573,77 als vergoeding voor door [gedaagde] geleden schade als gevolg van de alternatieve bronbemaling, en van € 20.352,20 als onverschuldigd betaald.
Schadevergoeding
5.24.
[gedaagde] stelt dat hij schade heeft geleden doordat [Bedrijf X] ondeugdelijk heeft gepresteerd met betrekking tot de bronbemaling. [eiser] heeft [Bedrijf X] hiervoor ingeschakeld en [eiser] is daarom volgens [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voor wat betreft de bronbemaling. De rechtbank overweegt dat [eiser] op grond van artikel 6:74 in combinatie met artikel 6:76 BW verplicht is de schade van [gedaagde] te vergoeden als deze het gevolg is van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis van [Bedrijf X], nu [eiser] [Bedrijf X] als onderaannemer heeft ingeschakeld voor de bronbemaling.
5.25.
Het eerste verwijt dat [gedaagde] maakt is dat [Bedrijf X] op 9 april 2021 niet direct een filter heeft geplaatst en er daardoor te veel ijzer in het water is gekomen. Zoals hiervoor in 5.9. al is overwogen, is hier geen sprake van een tekortkoming van [Bedrijf X] aangezien er geen probleem zou zijn geweest als de pompen niet waren aangezet door [gedaagde].
5.26.
Ten tweede verwijt [gedaagde] aan [Bedrijf X] dat hij op maandag 12 april 2021 onvoldoende voorzieningen heeft getroffen, als gevolg waarvan te veel ijzer in het geloosde water is gekomen. Zoals hiervoor in 5.12. al is overwogen, heeft [gedaagde] niet betwist dat één filter voldoende zou zijn geweest als de pompen op halve kracht waren blijven lopen. Ook hierin is [Bedrijf X] niet tekortgeschoten.
5.27.
Nu er geen sprake is van een tekortkoming van [Bedrijf X], is er ook geen verplichting van [eiser] tot vergoeding van schade aan [gedaagde]. Daarom hoeft de rechtbank ook niet in te gaan op wat [gedaagde] verder stelt over de schade. De vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen.
Onverschuldigde betaling
5.28.
[gedaagde] stelt dat hij van factuur F000.177 de posten ‘
meerwerk vlinderen bijgebouw begane grondvloer. (kwaliteit beton - arbeid)’van € 1.089,00 inclusief Btw en
‘vlechten ijzer, leveren en storten beton begane grond woning – 1e verdieping woning – 1e verdieping bijgebouw’van € 19.263,20 inclusief Btw, samen € 20.352,20 inclusief Btw, onverschuldigd heeft voldaan.
5.29.
Zoals hiervoor in 5.3. al is overwogen, zagen de werkzaamheden van [eiser] met betrekking tot het woonhuis alleen op de kelderbak (ruwe betonvloer) en de wanden van de kelder. Wat betreft het bijgebouw ging het alleen om de fundering en de ruwe betonvloer (zie 3.4. en 3.5.). Het vlinderen van de begane grondvloer van het bijgebouw en de werkzaamheden met betrekking tot de begane grond van het woonhuis en de eerste verdiepingen van het woonhuis en het bijgebouw vielen dus niet onder de aanneemsom en betreffen meerwerk. [gedaagde] heeft deze posten dan ook niet onverschuldigd voldaan. Ook deze vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen.
in conventie en reconventie
Proceskosten
5.30.
[gedaagde] is de partij die in conventie grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,22
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
Totaal
2.940,22
5.31.
Ook in reconventie is [gedaagde] de partij die ongelijk krijgt en hij wordt daarom ook in de proceskosten in reconventie veroordeeld. Deze kosten begroot de rechtbank met factor 0,5 omdat de stellingen van partijen in conventie en reconventie met elkaar samenhangen. Tot aan dit vonnis stelt de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] vast op € 766,00 aan salaris advocaat (2,00 punten x factor 0,5 x € 766,00).
5.32.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 33.280,74, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 23 juni 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 1.107,81 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
in conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.706,22,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 135,50 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 45,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Grosscurt en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.