ECLI:NL:RBGEL:2023:4147

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
05/082927-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens seksueel binnendringen van een vrouw terwijl zij sliep

Op 17 juli 2023 heeft de Rechtbank Gelderland een 30-jarige man uit Arnhem veroordeeld voor het seksueel binnendringen van een vrouw terwijl zij sliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die bevriend was met het slachtoffer, op 19 december 2020 in een toestand van lichamelijke onmacht handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de vrouw. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van een getuige die de verdachte in de daad had gezien, evenals op de verklaring van het slachtoffer die wakker werd door het geschreeuw van de getuige. De verdachte ontkende de beschuldigingen en beweerde dat hij niets meer wist van de gebeurtenissen die nacht. De rechtbank achtte de verklaringen van de getuige en het slachtoffer geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast moet de verdachte het slachtoffer een schadevergoeding van 2.000 euro betalen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/082927-22
Datum uitspraak : 17 juli 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] .
Raadsman: mr. E.J.M.J. Damen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 december 2020 te Arnhem met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 december 2020 te Arnhem met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de schaamlippen, althans de vagina van die [slachtoffer] met zijn vingers en/of zijn tong.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Aangeefster ( [slachtoffer] ) en haar vriend [getuige] waren goed bevriend met verdachte. Op vrijdag 18 december 2020 zijn [slachtoffer] en [getuige] bij verdachte op bezoek gegaan. Zij hebben die avond spelletjes gespeeld en alcohol gedronken. In de nacht van 18 op 19 december 2020 zijn zij gaan slapen, alle drie in het bed van verdachte. Dit hadden zij al eerder gedaan. [getuige] lag rechts tegen de muur, [slachtoffer] in het midden en verdachte links aan de buitenkant van het bed. Op enig moment in de nacht heeft [getuige] tegen verdachte geschreeuwd en zijn [getuige] en [slachtoffer] vertrokken uit de woning van verdachte. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. [slachtoffer] bevond zich niet in een dusdanig diepe slaap dat niet verwacht kon worden dat zij enige weerstand kon bieden, nu zij wakker werd door het roepen van [getuige] . Verder kan [slachtoffer] zelf nauwelijks details geven over wat er gebeurd zou zijn. Qua informatie lijkt zij met name beïnvloed door wat [getuige] heeft verteld. Niet is gebleken dat [slachtoffer] iets bij haar vagina of schaamlippen heeft gevoeld. Verder is niet duidelijk hoe betrouwbaar de waarneming van [getuige] was, gelet op het alcoholgebruik en de omstandigheid dat hij net wakker was midden in de nacht in een slecht verlichte ruimte. Tot slot komen de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] op bepaalde details niet overeen. Hun verklaringen kunnen daarom niet met elkaar in verband worden gebracht. .
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
[getuige] heeft verklaard dat hij rond 3:30 uur wakker werd, omdat hij het gevoel had dat het bed wat bewoog. Hij ging tegen [slachtoffer] aanliggen en voelde dat zij geen string aan had. Vervolgens voelde hij een hand bij haar vagina. Hij voelde dat dit niet de hand van [slachtoffer] was en zag haar handen boven haar op het kussen liggen. Hij voelde dat het de hand van verdachte was.. [3] Hij legde zijn hand op de hand bij de vagina van [slachtoffer] en voelde twee vingers niet. Hij hoorde geluiden van vingeren of likken. Hij zag vervolgens dat verdachte voor [slachtoffer] lag, tussen haar benen. Het was donker in de kamer, maar er was voldoende licht om te zien waar het hoofd en lichaam van verdachte was. [4] [getuige] zag dat verdachte met zijn hoofd tussen de benen van [slachtoffer] lag en dat hij haar vingerde en likte, terwijl zij nog sliep. Hij zag dat verdachte met zijn tong in de vagina van [slachtoffer] was en er met zijn tong overheen ging. Hij begon tegen verdachte te schreeuwen. Verdachte ging op zijn plek op zijn rug liggen, keek naar het plafond en zei “sorry”. [getuige] bleef schreeuwen tot [slachtoffer] wakker werd. Vervolgens zijn zij naar huis gegaan. [5]
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op enig moment wakker werd, omdat [getuige] aan het schreeuwen was. Zij merkte dat haar shirt omhoog was. Ook was haar string uit en deze lag bij haar kuiten in de buurt. Ze merkte dat verdachte zijn hand wegtrok; ze voelde zijn arm over haar linkerbeen gaan. Ze had een branderig gevoel aan de binnenkant van haar geslachtsdeel en omschreef dit gevoel als “
ik dacht dat ik was uitgescheurd”. [slachtoffer] verklaarde dat verdachte op zijn rug in bed lag en naar boven keek. Verder heeft ook [slachtoffer] verklaard dat het niet extreem donker in de kamer was, dus dat ze wel iets konden zien. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij midden in de nacht wakker werd omdat [getuige] naast het bed stond en schreeuwde. [getuige] en [slachtoffer] zijn vervolgens vertrokken. Verdachte wist niet wat er was gebeurd en ging weer slapen. [7]
[slachtoffer] heeft, op enig moment na 19 december 2020, ’s nachts een WhatsApp-bericht van verdachte ontvangen, waarin hij haar vroeg of zij hem kon vertellen wat er precies was gebeurd die nacht, omdat hij niet alles meer wist. [slachtoffer] reageerde daarop:

Ik wil dat je mij niet meer appt en heel ver uit de buurt blijft! Je moet blij zijn dat ik geen aangifte doe tegen je! En dat je het niet meer weet ik ook heel erg [verdachte] je gaat maar even bij jezelf nadenken wat er is gebeurd.
En dat je het niet meer weet ik nog het aller ergste! Ik ga hier de rest van mijn leven last van hebben..
En dan app je ook nog midden in de nacht.. waarschijnlijk was je weer dronken en had je toen de moed bij elkaar verzameld om mij te appe? Want ik weet dondersgoed dat jij heel goed weet wat er die avond is gebeurd”. [8]
Verdachte heeft niet op dit bericht gereageerd. Verdachte heeft hierna geen contact meer gehad met [getuige] en [slachtoffer] . [9]
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht moet de rechtbank – kort gezegd – de volgende vragen beantwoorden: is sprake geweest van seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , was [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht en wist verdachte hiervan?
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring is noodzakelijk dat de verklaring in voldoende mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen en dat deze verklaring niet op zich zelf staat. Uit vaste jurisprudentie volgt dat deze bepaling ziet op de tenlastelegging in zijn geheel en niet op ieder onderdeel van de tenlastelegging. Niet alle feitelijke handelingen van verdachte hoeven daarom te worden ondersteund door meerdere bewijsmiddelen.
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden, is of verdachte seksueel bij [slachtoffer] is binnengedrongen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [getuige] heeft gevoeld en gehoord dat verdachte bezig was bij de vagina van [slachtoffer] . Vervolgens heeft hij gezien dat verdachte haar vingerde, hij met zijn tong in haar vagina was en er met zijn tong overheen ging. [getuige] heeft verdachte daarna “sorry” horen zeggen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring in voldoende mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen en dat deze verklaring niet op zich zelf staat. [slachtoffer] heeft weliswaar niets meegekregen van de seksuele handelingen, maar ondersteunt de verklaring van [getuige] op cruciale punten. Zij werd wakker omdat [getuige] schreeuwde, vervolgens merkte zij dat haar string uit was en had zij een branderig gevoel in haar geslachtsdeel.
Verder heeft ook verdachte - net als [getuige] en [slachtoffer] - verklaard dat [getuige] midden in de nacht tegen hem stond te schreeuwen en dat [getuige] en [slachtoffer] vervolgens zijn vertrokken.
De verklaring van verdachte, dat hij sliep en zich niets van eventuele seksuele handelingen kan herinneren, acht de rechtbank onaannemelijk. Immers, verdachte heeft verklaard dat hij wakker werd omdat [getuige] aan het schreeuwen was. Verdachte heeft niet gevraagd wat er aan de hand was, ook niet toen [getuige] en [slachtoffer] vervolgens vertrokken. Hij zou verder zijn gaan slapen, kennelijk zonder zich af te vragen waarom er tegen hem werd geschreeuwd en zijn gasten midden in de nacht vertrokken. Verder heeft verdachte niet meer op het WhatsApp-bericht van [slachtoffer] gereageerd, waarin zij onder meer aangaf dat verdachte blij moest zijn dat zij geen aangifte tegen hem zou doen. Ondanks dat er volgens verdachte niets zou zijn voorgevallen, heeft hij geen contact meer gehad met zijn vrienden, met wie hij naar eigen zeggen een goede band had.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte seksueel bij [slachtoffer] is binnengedrongen, door met zijn tong tussen en over haar schaamlippen te gaan en zijn vingers in haar vagina te brengen.
Het tenlastegelegde kan slechts worden bewezen verklaard indien er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de seksuele handelingen pleegde, terwijl hij wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] in een toestand van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, waardoor zij niet voldoende in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken omtrent, dan wel weerstand daartegen te bieden. Volgens vaste rechtspraak wordt onder lichamelijke onmacht verstaan een toestand van fysieke weerloosheid die zijn oorzaak vindt in een bij het slachtoffer zelf bestaand lichamelijk onvermogen tot handelen. Een voorbeeld van lichamelijke onmacht is de situatie van vaste slaap. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij lag te slapen en pas wakker werd toen [getuige] naast het bed stond en naar verdachte schreeuwde. [10] [getuige] heeft aangegeven dat [slachtoffer] altijd diep slaapt [11] en dat het een tijdje duurde voordat [slachtoffer] wakker werd. Hij denkt dat hij tien keer haar naam heeft geschreeuwd voordat zij wakker werd. [12] Op grond van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] in een diepe slaaptoestand verkeerde en dat verdachte daarvan de wetenschap heeft gehad toen hij de seksuele handelingen bij haar verrichte. Het moet voor hem duidelijk zijn geweest dat zij sliep.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks19 december 2020 te Arnhem met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van
bewusteloosheid, verminderd bewustzijn oflichamelijke onmacht verkeerde,
een ofmeerdere handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn tong tussen en
/ofover de schaamlippen van die [slachtoffer] en
/of
- het brengen van zijn vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Subsidiair is gevraagd een taakstraf op te leggen, gecombineerd met een minimale voorwaardelijke gevangenisstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte. Ook heeft de rechtbank gezien dat verdachte geen strafblad heeft.
Verdachte was bevriend met [slachtoffer] . Kennelijk was er sprake van dusdanig vertrouwen en dusdanige vriendschappelijkheid, dat [slachtoffer] met hem en [getuige] in één bed is gaan slapen, zoals zij al eens eerder hebben gedaan. Desondanks heeft verdachte dat vertrouwen beschaamd en seksuele handelingen bij [slachtoffer] verricht, terwijl zij in een diepe slaap was. Daarmee heeft hij haar lichamelijke integriteit geschonden en de grenzen van het betamelijke en van de wet overschreden. Hij heeft zich laten leiden door zijn lustgevoelens en heeft niet stilgestaan bij de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] . Het is algemeen bekend dat slachtoffers van zedenmisdrijven daar nog lange tijd nadelige gevolgen van kunnen ondervinden. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank weegt tevens mee dat verdachte niet eerder soortgelijke delicten heeft begaan, ook niet sinds het plegen van het bewezenverklaarde feit. Verder is rekening gehouden met het gegeven dat onderhavig strafbare feit ruim tweeënhalf jaar geleden is begaan. In de regel wordt overschrijding van de redelijke termijn gecompenseerd door strafvermindering.
De reclassering heeft geen advies uitgebracht, gelet op de omstandigheid dat verdachte het ten laste gelegde ontkent.
Rekening houdend met het vorenstaande en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden. De rechtbank zal een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen, te weten een gedeelte van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit te plegen. De rechtbank is van oordeel dat een lagere straf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het feit.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, primair gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat de psychische klachten van [slachtoffer] niet zijn onderbouwd.
Overweging van de rechtbank
De benadeelde partij is door het handelen van verdachte op ‘andere wijze in de persoon aangetast’ ex artikel 6:106 sub b BW (Burgerlijk Wetboek). De aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor benadeelde rechtvaardigen die conclusie. De nadelige gevolgen liggen zo voor de hand dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000,00 vaststellen. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schadevergoeding tot dit bedrag toewijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van negen maanden;
 bepaalt dat deze een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten zes maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 40 (veertig) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.W. van de Sande (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Benbouazza, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juli 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, afdeling Thematische Opsporing, team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021178138, gesloten op 29 maart 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2023.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 19 februari 2021, p. 26.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] bij de rechter-commissaris op 30 maart 2023.
5.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 19 februari 2021, p. 26-28.
6.Het proces-verbaal van aangifte van 5 februari 2021, p. 18-19.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2023.
8.Screenshot als bijlage van het proces-verbaal van aangifte van 5 februari 2021, p. 16-22.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2023.
10.Het proces-verbaal van aangifte van. 5 februari 2021, p. 18.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 19 februari 2021, p. 27.
12.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] bij de rechter-commissaris op 30 maart 2023.