In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dreigen met een terroristisch misdrijf. De tenlastelegging betrof het versturen van een verwarrende en warrige brief naar de Japanse ambassade in Luxemburg, waarin de verdachte onder andere verwees naar een dreiging gericht aan het stadhuis in Arnhem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inhoud van de brief, die vol stond met uiteenlopende onderwerpen en illustraties, niet van dien aard was dat bij de bedreigden een redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf daadwerkelijk ten uitvoer zou worden gebracht. De rechtbank oordeelde dat de tekst van de brief niet voldoende was om te spreken van een strafbare bedreiging. De officier van justitie had primair gevorderd dat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij geheel ontoerekeningsvatbaar zou zijn. Subsidiair werd gevorderd dat, mocht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht, hij zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van redelijke vrees of opzet bij de verdachte. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat de omstandigheden en de inhoud van de brief niet voldoende waren om een strafbare bedreiging aan te nemen.