ECLI:NL:RBGEL:2023:4117

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 20 - 6325
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de natuurvergunning voor een varkenshouderij in het kader van de Wet natuurbescherming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de natuurvergunning die op 14 oktober 2020 door het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland is verleend aan de vergunninghouder, een varkenshouderij. De rechtbank heeft op 5 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers aanwezig was, maar de vergunninghouder niet. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de emissies van de combi-luchtwassers onvoldoende zijn onderbouwd en significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied niet zijn uitgesloten. De rechtbank vernietigt het besluit van het college, omdat de vergunninghouder geen belang meer heeft bij een nieuw besluit in verband met een nieuwe bedrijfsvoering. De rechtbank oordeelt dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eisers moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6325

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juli 2023

in de zaak tussen

[A] uit [plaats Q] ,

[B], uit [plaats Q] ,
Mts [B] ,uit [plaats Q] ,
[C] ,uit [plaats R] ,
[D], uit [plaats R] ,
[F] ,uit [plaats R] ,
[G] ,uit [plaats Q] ,
[H], uit [plaats Q] ,
[I], uit [plaats R] ,
[J], uit [plaats R] ,
[K]uit [plaats R] ,
[L], uit [plaats R] ,
[M], uit [plaats R] ,
[N] U.A., uit [plaats S] ,
Vereniging [O], uit [plaats S] ,
eisers
(gemachtigde: [P] )
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Mts. [T]uit [plaats Q] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: [U] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de natuurvergunning die het college op 14 oktober 2020 aan de vergunninghouder heeft verleend.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en namens het college: mr. C.F. Geerdes, R.L. Borkes, C. Donker en C.C. Bosselaar. Namens de vergunninghouder is vooraf gemeld dat niemand zou verschijnen.
1.4.
De zaak is op dezelfde dag behandeld als de volgende zaken: 20/6130, 21/50, 21/498, 21/501, 21/575, 21/777 en 21/804.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De vergunninghouder exploiteert een varkenshouderij aan [het adres V] in [plaats Q] . Op 27 februari 2020 heeft de vergunninghouder bij het college een vergunning aangevraagd op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor:
- het realiseren van een nieuwe stal (H) voor het huisvesten van 200 kraamzeugen, 681 guste-/dragende zeugen en 2 dekberen. Op deze stal worden twee combi-luchtwassers geplaatst (BWL 2010.02.V6);
- er wordt een stal gebouwd (G) voor de huisvesting van 168 opfokzeugen;
- de bestaande zeugenstal (C) wordt aangepast en geschikt gemaakt voor de huisvesting van gespeende biggen. Een beperkt aantal fokzeugen en guste-/dragende zeugen blijft in deze stal;
- binnen de bestaande vleesvarkensstal (E) worden meer dieren gehuisvest: 3.130 stuks in plaats van 2.964 stuks;
- de bestaande mestsilo verdwijnt en een nieuwe wordt op een andere plek binnen de inrichting gebouwd.
2.2.
Op de aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Het ontwerpbesluit is van 26 mei 2020 en eisers hebben daarop op 26 juni 2020 een zienswijze ingediend. Het college heeft de vergunning op 14 oktober 2020 verleend.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de verlening van de natuurvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eisers gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid
4. Beroep kan alleen worden ingesteld door een belanghebbende. [1] Nu [N] en [O] belanghebbenden zijn, zal de rechtbank niet in gaan op de belanghebbendheid van iedere individuele eiser.
De geldende regels voor intern salderen
5.1.
In de Wnb staat dat het verboden is om zonder natuurvergunning van het college een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied (artikel 2.7, tweede lid, Wnb).
Een natuurvergunning kan alleen worden verleend als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten (artikel 2.7, derde lid, en artikel 2.8 van de Wnb).
5.2.
Hier heeft het college een natuurvergunning verleend op 14 oktober 2020 met intern salderen. Intern salderen betekent dat het project niet leidt tot meer stikstofdepositie dan ten opzichte van de referentiesituatie. Als intern kan worden gesaldeerd, is volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat een project significante gevolgen heeft.
5.3.
Vroeger gold voor intern salderen nog een vergunningplicht, waarbij deze vergunning kon worden verleend op basis van een belangenafweging (= de verslechteringsvergunning). Een passende beoordeling was niet nodig. Later, in de Logtsebaan-uitspraak van 20 januari 2021, heeft de Afdeling geoordeeld dat voor intern salderen niet langer een vergunning is vereist sinds de wetswijziging van de Wnb op 1 januari 2020. Er is niet voorzien in overgangsrecht. [2]
Intern salderen?
6. Eisers stellen dat hier ten onrechte intern is gesaldeerd en dat daarom een vergunningplicht geldt waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. Zij voeren hierover verschillende beroepsgronden aan, waar de rechtbank hierna op in gaat.
Referentiesituatie7.1. Eisers stellen dat de natuurvergunning van 8 oktober 2014 niet als referentiesituatie kon worden gebruikt, omdat, samengevat, een deel van dat project nooit feitelijk is gerealiseerd en de daarvoor noodzakelijke omgevingsvergunning niet beschikbaar is.
7.2.
De beroepsgrond slaagt niet, omdat bij het bepalen van de referentiesituatie mag worden uit gegaan van een natuurvergunning [3] , waarbij de vergunde en niet de feitelijke situatie van belang is. [4]
Emissies combi-luchtwassers
8.1.
Partijen zijn het er over eens dat het college voor de berekening van de emissies van de beoogde combi-luchtwassers niet kon volstaan met een algemene verwijzing naar de daarvoor geldende emissiefactor uit de Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav). Over die factoren bestaat namelijk onvoldoende zekerheid op basis van onder andere de rapporten die eisers hebben genoemd (zoals het rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uit 2019 en het rapport van de Universiteit van Wageningen (WUR) uit 2018).
Hierdoor is niet uitgesloten dat het project met de beoogde combi-luchtwassers significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, zodat hiervoor een vergunningplicht geldt met een passende beoordeling waaruit de zekerheid zal moeten worden verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. De beroepsgrond slaagt.
8.2.
Het college heeft er nog op gewezen dat het CBS-rapport voor deze combi-luchtwassers geen bruikbare bevindingen bevat en dat uit het latere rapport van de WUR uit 2021 de verwachting volgt dat combi-luchtwassers in de praktijk de ammoniakrendementen uit de Rav kunnen halen als de aanbevelingen uit dat rapport worden gevolgd. Het college heeft in de tussentijd een set voorschriften ontwikkeld waarin die aanbevelingen zijn verwerkt. Deze voorschriften zouden aan een natuurvergunning kunnen worden verbonden. Het college heeft verder aangegeven dat de vergunninghouder in dit geval geen belang meer heeft bij een vervolgbesluit over deze vergunning nu hij zich oriënteert op een nieuwe, andere bedrijfsvoering.
8.3.
De rechtbank volstaat met een vernietiging van het besluit. De rechtbank zal het geschil niet finaal beslechten door bijvoorbeeld een bestuurlijke lus toe te passen, omdat de aard van het te herstellen gebrek - het alsnog doen van een passende beoordeling - zich daar niet voor leent nu de uitkomst en het tijdsverloop daarvan onzeker zijn. De rechtbank zal het college ook niet opdragen om een nieuw besluit te nemen, omdat hij heeft aangegeven dat de vergunninghouder geen belang meer heeft bij de vergunning en niet is gebleken dat dit anders is.
Overige beroepsgronden
9. Nu de beroepsgrond over de emissies van de combi-luchtwassers slaagt en de natuurvergunning alleen wordt vernietigd, laat de rechtbank de overige beroepsgronden buiten beschouwing.

Conclusie en gevolgen

10.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.7 en 2.8 van de Wnb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Het college heeft verzocht om de proceskosten te matigen, omdat op dezelfde zitting meerdere beroepen van eisers tegen verleende natuurvergunningen zijn behandeld en deze zaken deels over dezelfde problematiek gaan. De rechtbank volgt dat standpunt niet. Hoewel er inderdaad overeenkomsten tussen de behandelde zaken zijn aan te wijzen, gaat het steeds om verschillende natuurvergunningen. De overeenkomst tussen de zaken is niet zodanig groot dat het aanleiding geeft tot matiging van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 oktober 2020;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 354,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. M. Duifhuizen en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, r.o. 17 en volgende.
3.Zie ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
4.Vergelijk ABRvS 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:175, r.o. 10.