ECLI:NL:RBGEL:2023:3974

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
412169
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal goederenvervoer en retouremballage: verplichtingen en verjaringstermijnen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen HDM N.V., een Belgische rechtspersoon, en Addink Distributie B.V., een Nederlandse besloten vennootschap. HDM vordert schadevergoeding van Addink wegens het niet retourneren van pallets die als emballage zijn gebruikt bij transporten van hout van België naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst bestaat tussen partijen, maar dat er wel een impliciete overeenkomst tot stand is gekomen op basis van de jarenlange praktijk en administratie die door HDM is gevoerd. HDM heeft herhaaldelijk facturen gestuurd aan Addink voor niet geretourneerde pallets, en de rechtbank oordeelt dat Addink tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank heeft de vordering van HDM tot schadevergoeding toegewezen, evenals de beslagkosten en proceskosten. In reconventie heeft Addink een vordering ingesteld voor onbetaalde facturen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze vordering door verrekening is voldaan. De rechtbank heeft de wettelijke handelsrente toegewezen aan Addink voor de reconventionele vordering, maar heeft ook geoordeeld dat HDM het recht heeft om deze bedragen te verrekenen met de aan haar toegewezen bedragen in conventie.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/412169 / HZ ZA 22-350
Vonnis van 28 juni 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
HDM N.V.,
gevestigd te Peer (België),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: HDM,
advocaat: mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht,
tegen
de besloten vennootschap
ADDINK DISTRIBUTIE B.V.,
gevestigd te Zutphen,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Addink,
advocaat: mr. R.H.P. van de Venne te Zutphen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 mei 2023 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De feiten
1.4.
HDM exploiteert een groothandel in hout. Addink exploiteert een distributie-en transportonderneming.
1.5.
Addink heeft voor HDM gedurende meer dan 20 jaar diverse transporten verzorgd ten behoeve van de levering van hout vanuit België naar Nederlandse klanten van HDM. Het te leveren hout werd op pallets geladen. Deze pallets werden niet in eigendom aan Addink of de Nederlandse klanten overgedragen, maar vormden emballage. Tussen partijen is geen schriftelijke overeenkomst gesloten.
1.6.
Door HDM is administratie gevoerd ten aanzien van de pallets, waarbij vanaf 2013 bij elk door Addink verzorgd transport werd bijgehouden hoeveel pallets werden geladen en hoeveel pallets er door Addink bij HDM werden gelost. Hiertoe werd op een overzicht ten aanzien van de palletstanden, telkens, door zowel de chauffeur van Addink als door HDM een handtekening geplaatst. Op deze overzichten is telkens vermeld of in die betreffende maand meer of minder pallets werden geretourneerd dan geladen, alsmede om welke aantallen het ging. Onderaan deze overzichten is (telkens) de navolgende tekst opgenomen:
“Gelieve het huidig openstaand saldo zo spoedig mogelijk aan te zuiveren!!”
1.7.
HDM heeft op maandag 2 september 2013 een e-mail aan Addink gestuurd, met -onder meer- de navolgende tekst:
“In bijlage de palletstand tot en met eind augustus 2013.
Gelieve het negatieve saldo zo snel mogelijk aan te zuiveren aub.”
1.8.
HDM heeft op 18 december 2018 en op 17 februari 2019 facturen aan Addink toegezonden ten bedrage van € 5.453,50, respectievelijk € 4.095,00 en op deze facturen de omschrijving ‘doorrekening europallets’ vermeld. Op 20 december 2018 is door HDM een factuur ten bedrage van € 839,05 aan Addink toegezonden met betrekking tot transportschade.
1.9.
In een e-mail van 15 mei 2019 schrijft Addink aan HDM:
“De door N.V.HDM uitgereikte facturen zijn niet akkoord.”
1.10.
Door Addink is in mei 2019 een aanmaning aan HDM toegezonden met betrekking tot de door haar verzorgde transporten voor HDM ten bedrage van € 10.387,55.
1.11.
HDM heeft -onder meer- in de periode van 3 januari 2022 tot en met 2 juni 2022 maandelijks een e-mail gestuurd aan Addink waarin de overzichten van de palletstanden per jaartal werden genoemd en met daarbij (onder meer) de navolgende tekst:
“Het is dus hoogdringend dat u ons deze europallets terug bezorgd! Graag verneem ik wanneer u ons deze 1688 europallets van het jaar 2020 kan bezorgen. En wat met het saldo van alle andere jaren? Wanneer kunnen we dat verwachten? In afwachting van uw DRINGENDE ACTIE alvast bedankt.”
1.12.
HDM heeft op 17 juni 2022 een factuur aan Addink toegezonden ten bedrage van € 196.052,50 met de omschrijving ‘doorrekening pallets”.
1.13.
Addink is door de incassogemachtigde van HDM op 7 juli 2022 gesommeerd tot betaling van de factuur van 17 juni 2022 over te gaan. Aan deze sommatie is geen gevolg gegeven.
1.14.
Door HDM is, na daartoe gegeven verlof, op 11 januari 2022 conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. ten laste van Addink.

2.Het geschil

in conventie
2.1.
HDM vordert dat de rechtbank Addink bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot:
betaling van een bedrag van € 196.052,50 als schadevergoeding voor niet geretourneerde pallets en
betaling van een bedrag van € 3.432,64 wegens gemaakte beslagkosten,
vergoeding van de proceskosten.
2.2.
HDM legt aan deze vorderingen ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen inhoudende dat Addink -onder meer- de pallets moest retourneren bij elk transport dat zij voor HDM verzorgde. Nu Addink sinds 2013 minder pallets heeft geretourneerd dan zij heeft geladen, is zij tekort geschoten in de nakoming van die verplichting en is zij gehouden de schade die HDM daardoor heeft geleden te vergoeden.
2.3.
Addink voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vorderingen van HDM, met uitvoer bij voorraad te verklaren veroordeling van HDM in de kosten van deze procedure. Addink betwist dat de overeenkomst tussen partijen mede inhield het retourneren van emballage. Ook betwist Addink de hoeveelheid en de prijs van de niet geretourneerde pallets. Addink betwist dat zij in verzuim is komen te verkeren, nu, voor zover tussen partijen een overeenkomst tot retouremballage tot stand is gekomen, niet is komen vast te staan dat deze mede inhield dat in plaats van het retourneren van pallets, de vervangende waarde in rekening zou kunnen worden gebracht. Ten slotte verweert Addink zich door aan te voeren dat voor zover de rechtbank oordeelt dat retouremballage deel uitmaakte van de vervoersovereenkomsten tussen partijen, de vordering van HDM is verjaard.
in reconventie
2.4.
Addink vordert in reconventie dat de rechtbank HDM bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot:
betaling van een bedrag van € 10.397,55, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 28 juni 2019,
betaling van een bedrag van € 36.672,44, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 dagen na aanvang van de dag, volgende op die van de datum van de onderliggende facturen,
de proceskosten.
2.5.
Addink legt aan deze vorderingen nakoming van de vervoersovereenkomsten ten grondslag. Zij heeft aan HDM facturen toegezonden met betrekking tot de door haar geleverde diensten (transport), die door HDM onbetaald zijn gelaten.
2.6.
HDM voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vordering van Addink, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Addink in de kosten van deze procedure. Deze vordering is door HDM reeds door verrekening voldaan, aldus HDM. HDM betwist niet gehouden te zijn het gevorderde bedrag ad € 36.672,44 aan Addink verschuldigd te zijn, maar betwist wel gehouden te zijn daarover de wettelijke rente te betalen nu zij niet in verzuim is ten aanzien van de nakoming van deze betalingsverbintenis. HDM vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat zij deze vordering mag verrekenen met haar vordering in conventie (als die wordt toegewezen).

3.De beoordeling

Rechtsmacht en het toepasselijke recht
3.1.
HDM is gevestigd in België en Addink is gevestigd in Nederland, waardoor het geschil een internationaal karakter heeft. De rechtbank zal daarom ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.
3.2.
Onderhavige zaak gaat over internationaal goederenvervoer over de weg. Op grond van artikel 1 lid 1 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR) is dat verdrag dwingendrechtelijk van toepassing omdat de plaats van inontvangstneming van de goederen en de plaats bestemd voor de aflevering gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan tenminste een partij is bij het verdrag. Het verdrag bevat in artikel 31 regels inzake de rechterlijke bevoegdheid. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe op grond van artikel 31 lid 1 sub a CMR, nu Addink in Nederland is gevestigd. Vanwege de vestiging van Addink te Zutphen, alsmede vanwege het Zaaksverdelingsreglement dat bepaalt dat de locatie Zutphen bevoegd is kennis te nemen van vervoerszaken, is de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, bevoegd van het geschil kennis te nemen.
3.3.
In aanvulling op het CMR is op grond van artikel 5, eerste lid van Verordening (EG) NR 593/2008 van het Europees parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome 1) Nederlands recht van toepassing, aangezien de vervoerder (Addink) hier zijn gewone verblijfplaats heeft.
in conventie
3.4.
Addink heeft gesteld dat HDM niet inningsbevoegd is, nu zij haar vordering heeft gecedeerd. Nadat door HDM een akte van retrocessie is overgelegd, heeft Addink haar verweer expliciet ingetrokken, zodat is komen vast te staan dat HDM bevoegd is onderhavige vordering aan de rechtbank voor te leggen. De cessie maakt derhalve geen deel meer uit van het geschil tussen partijen, zodat de rechtbank de stelling ten aanzien van de (retro)cessie onbesproken zal laten.
3.5.
Tussen partijen staat vast dat Addink in opdracht van HDM diverse transporten heeft verzorgd ten behoeve van de levering van hout, geladen op pallets, van België naar Nederland. Ook staat vast dat de pallets niet in eigendom worden overgedragen van HDM aan haar in Nederland gevestigde klanten. Evenmin staat ter discussie dat sprake is van diverse (mondelinge) vervoersovereenkomsten en dat op die overeenkomsten het CMR van toepassing is. Partijen verschillen van mening over de vraag of Addink de pallets die zijn afgeleverd bij afnemers van HDM retour moest leveren aan HDM. HDM beantwoordt die vraag positief, terwijl Addink dit betwist. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of het retourneren van de pallets onderdeel is van de vervoersovereenkomsten die partijen hebben gesloten.
Is retouremballage overeengekomen?
3.6.
HDM stelt dat tussen partijen is overeengekomen dat Addink pallets zou retourneren en onderbouwt dat als volgt:
  • de afspraak volgt uit de jarenlange gewoonte tussen partijen: direct vanaf het moment dat partijen vervoersovereenkomsten sloten, was tevens sprake van het retourneren van emballage door Addink aan HDM,
  • door HDM werd schriftelijk administratie bijgehouden ten aanzien van ieder transport, waaruit blijkt hoeveel pallets geladen en gelost werden door Addink. Door de chauffeurs van Addink werd hiervoor getekend. Het bijhouden van administratie zou niet zinvol zijn geweest indien de pallets niet geretourneerd behoefden te worden door Addink,
  • door HDM zijn (meermalen) facturen gezonden aan Addink met betrekking tot niet geretourneerde pallets, die ook door Addink zijn betaald of verrekend. Volgens HDM heeft Addink met deze betaling het bestaan van de overeenkomst erkend.
3.7.
Addink betwist dat retouremballage deel uitmaakte van de vervoersovereenkomsten die partijen sloten. Zij voert daartoe aan dat het retourneren van emballage enkel een vrijblijvende service van Addink betrof waaraan door HDM geen rechten kunnen worden ontleend. De door HDM gestelde verplichting tot het retourneren van de pallets, is niet expliciet tussen partijen overeengekomen, noch kan de overeenkomst zo uitgelegd worden dat partijen dit over en weer van elkaar mochten verwachten. Addink voert ook aan dat het niet voor de hand ligt dat een vervoerder, anders dan gedurende het vervoer, verantwoordelijk is voor het behoud van pallets, omdat hij over de pallets daarvoor en daarna niet de macht uitoefent. Addink wijst er tot slot op dat zij niet ingestemd heeft met het factureren door HDM of de verrekening met die facturen.
3.8.
Vast staat dat HDM en Addink de tussen hen gemaakte afspraken, betrekking hebbende op het vervoer van hout op pallets van België naar Nederland, niet in een schriftelijke overeenkomst hebben neergelegd. De vraag is nu of HDM ervan uit mocht gaan dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten ten aanzien van de retouremballage. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en aanvaarding daarvan. Van een aanbod is sprake in geval van een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, gericht tot een of meer bepaalde personen, dat voldoende bepaald is en waaruit de wil van de aanbieder blijkt om in geval van aanvaarding gebonden te zijn. De aanvaarding is een tot de aanbieder gerichte wilsverklaring. Aanbod en aanvaarding kunnen in beginsel in iedere vorm geschieden. De aanvaarding moet inhoudelijk met het aanbod overeenstemmen. Of hiervan sprake is, hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid.
3.9.
Blijkens de e-mail van HDM aan Addink van 2 september 2013 (randnummer 1.7) maakt HDM al aanspraak op retournering van de pallets vanaf 2013. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat Addink heeft geprotesteerd tegen het verzoek de pallets te retourneren.
3.10.
Tussen partijen is daarnaast komen vast te staan dat door HDM een administratie werd bijgehouden met betrekking tot de door Addink geladen en weer bij HDM geloste pallets. Op deze overzichten is telkens door beide partijen een handtekening geplaatst. Daarnaast is op het overzicht genoteerd of sprake is van een saldo in het voordeel van Addink of in het voordeel van HDM. Tot slot is onderaan het overzicht telkens opgenomen
“gelieve het huidig openstaand saldo zo spoedig mogelijk aan te zuiveren!!”.Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze administratie dat HDM deze administratie voerde teneinde er voor zorg te dragen dat de volledige emballage geretourneerd zou worden en dat dit bij Addink bekend was.
3.11.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat door HDM facturen aan Addink zijn gestuurd met betrekking tot niet geretourneerde emballage. Tussen partijen staat vast dat HDM in ieder geval in 2011, 2013, 2018 en 2019 facturen aan Addink heeft toegezonden die door Addink ook zijn voldaan. Ter zitting heeft Addink verklaard dat de facturen enkel zijn voldaan ter behoud van de relatie en dat Addink het niet eens was met de door HDM geïnitieerde verrekening van deze facturen. Van een uitdrukkelijk en gestand protest tegen betaling of verrekening is de rechtbank echter niet gebleken. Dat Addink de facturen heeft voldaan, zonder uitdrukkelijk gecommuniceerd protest, brengt de rechtbank tot het oordeel dat het ook voor Addink bekend moet zijn geweest dat de grondslag voor deze facturen de overeenkomst tussen partijen was.
3.12.
Als onbetwist stelt de rechtbank vast dat HDM pallets heeft aangeboden ter vervoer van het hout en dat Addink het hout, inclusief de pallets, bij de afnemers van HDM heeft gebracht. Tevens is komen vast te staan dat nog aanwezige pallets bij die afnemers door Addink in ontvangst werden genomen en aan HDM werden geretourneerd. Er is dus ook feitelijk uitvoering gegeven aan de door HDM gestelde overeenkomst. Daarbij komt nog dat Addink heeft erkend dat het in de praktijk gebruikelijk was om, als zij bij een afnemer pallets van HDM in ontvangst nam, die pallets weer te bezorgen bij HDM wanneer zij daar een volgende lading kwam ophalen.
3.13.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten inhoudende het retourneren van emballage door Addink aan HDM.
3.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat Addink minder emballage heeft geretourneerd dan zij heeft geladen bij HDM. Hiervan is door HDM, met medeweten van Addink die daar immers telkens voor heeft getekend, een administratie bijgehouden. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat door het niet volledig retourneren van de emballage, Addink is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de vervoersovereenkomsten.
3.15.
Addink heeft aangevoerd dat, voor zover de rechtbank oordeelt dat wel sprake is van een overeenkomst tot retouremballage, Addink niet in verzuim is geraakt. HDM heeft immers niet gesteld dat overeengekomen is dat zij in plaats van teruggave van pallets zou kunnen kiezen voor verkrijging van betaling van de waarde daarvan, aldus Addink.
3.16.
Ter zitting heeft Addink verklaard dat hij alle pallets die hij voor HDM bij afnemers van HDM in ontvangst heeft genomen, inmiddels aan HDM heeft geretourneerd. De onderneming is inmiddels verkocht, zodat Addink ook niet in staat is meer pallets aan HDM te retourneren. Hieruit volgt dat nakoming, volgens Addink zelf, blijvend onmogelijk is geworden. Ingevolge artikel 6:74 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Ingevolge art. 6:80 lid 1 sub a treden de gevolgen van niet-nakoming reeds in voordat de vordering opeisbaar is, indien vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat Addink in verzuim is geraakt. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat HDM bovendien ten aanzien van onderhavige vordering op 25 juni 2022 een factuur heeft toegezonden aan Addink en daarin een betalingstermijn van acht dagen heeft genoemd. Vervolgens is op 7 juli 2022 door de incassogemachtigde van HDM een sommatie aan Addink toegezonden.
Verjaring
3.17.
Addink stelt dat de verjaringsregeling zoals neergelegd in artikel 31 lid 1 CMR, ook van toepassing is op retouremballage, nu in dit artikel is bepaald dat de verjaring betrekking heeft op rechtsvorderingen, waartoe het aan het Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft. Artikel 32 lid 1 en onder c CMR bepaalt dat een vordering, behoudens opzet, verjaart door verloop van een jaar. De verjaring begint te lopen na afloop van een termijn van drie maanden na het sluiten van de vervoersovereenkomst. De vordering van HDM is derhalve verjaard, aldus Addink.
3.18.
HDM betwist dat de verjaringsregeling van het CMR van toepassing is op retouremballage, omdat de vordering in de meeste gevallen veel later kan worden vastgesteld dan bij het sluiten van de vervoersovereenkomst. De korte verjaringstermijn van het CMR verdrag is bedoeld om de transporteur zekerheid te laten verkrijgen dat na een jaar geen vorderingen meer tegen hem worden ingediend vanwege het niet juist uitvoeren van de vervoersopdracht en dat heeft niets te maken met retouremballage, aldus HDM. Subsidiair stelt HDM zich op het standpunt dat de verjaring (steeds) is gestuit door het administreren en mededelen van de palletstanden, het versturen van facturen, alsmede door de sommaties die aan Addink zijn gezonden per e-mail in de periode van januari 2022 tot en met juni 2022.
3.19.
De verjaringsregeling onder het CMR heeft een ruime werkingssfeer. Zij ziet op alle vorderingen die met de CMR-vervoersovereenkomst voldoende samenhang vertonen. Indien bij een vervoer waarop het CMR van toepassing is, gebruik is gemaakt van emballage, dan vertoont de vordering met betrekking tot deze emballage voldoende samenhang met de vervoersovereenkomst (Hoge Raad 18-12-2009: ECLI:NL:HR:2009:BI315 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ECLI:NL:GHSHE:2014:2074) . Dat houdt in dat de verjaringsregeling van het CMR ook op een vordering in verband met retouremballage, zoals het terug leveren van pallets, van toepassing is.
3.20.
De stuiting van de verjaring wordt ingevolge artikel 32 lid 3 CMR in deze zaak beheerst door Nederlands recht, te weten de artikelen 3:316-318 BW. Dit betekent dat op de voet van artikel 3:317 lid 1 BW een lopende verjaring wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling dat de schuldeiser zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt.
3.21.
De rechtbank sluit aan bij de overweging van het Gerechtshof ’s Hertogenbosch in het in randnummer 3.19 genoemde arrest, waarin ten aanzien van stuitingshandelingen en retouremballage het navolgende is overwogen:
“De door appelante aan geïntimeerde gezonden schriftelijke overzichten van de palletstanden hebben geen stuitende werking, nu daarmee immers nog geen indicatie is gegeven dat appelante mogelijk een vordering zal gaan instellen, zodat deze niet als de in art. 3:317 BW bedoelde waarschuwing kunnen gelden. (…) Een factuur valt evenmin te beschouwen als de in art. 3:317 lid 1 BW omschreven schriftelijke aanmaning of schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt, maar als een eerste verzoek tot betaling. De factuur heeft derhalve ook geen stuitende werking.”
3.22.
Door HDM zijn vanaf januari 2022 tot en met juni 2022 e-mails gestuurd aan Addink waarin de achterstanden in retouremballage per jaar worden benoemd en waarbij de overzichten van de palletstanden zijn meegezonden. Daarin wordt aan Addink dringend het verzoek gedaan om tot actie over te gaan. Addink erkent deze e-mails te hebben ontvangen en heeft verklaard daar niet op gereageerd te hebben nu zij zich niet gehouden achtte tot het retourneren van de pallets. Gelet op de inhoud van de e-mails oordeelt de rechtbank dat HDM herhaaldelijk en ondubbelzinnig aan Addink heeft medegedeeld dat zij nakoming verlangde van de tussen partijen geldende overeenkomst inhoudende het retourneren van de emballage. Mede door het eerder reeds toezenden van facturen bij het uitblijven van het aanzuiveren van de palletstanden, moet het voor Addink duidelijk zijn geweest dat HDM nakoming van de terugleveringsafspraak verwachtte. De e-mails die in de periode van 3 januari 2022 tot en met 2 juni 2022 door HDM aan Addink zijn toegezonden, worden beschouwd als stuitingshandelingen in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW.
3.23.
Gelet op de hiervoor reeds genoemde verjaringstermijn, hebben deze e-mails enkel de vordering gestuit voor zover deze op 2 januari 2022 nog niet was verjaard. Voor zover de vordering betrekking heeft op vervoersovereenkomsten van vóór 2 oktober 2020 was de vordering reeds verjaard op 2 januari 2022. HDM heeft ten aanzien van de vervoersovereenkomsten vanaf 2 oktober 2020 de navolgende overzichten in het geding gebracht, welke overzichten als zodanig niet door Addink zijn betwist. Indien voor het aantal een plusteken staat, betekent dit dat er meer pallets door Addink zijn geretourneerd dan geladen; bij een min-teken zijn er meer pallets geladen dan geretourneerd:
oktober 2020 : - 268
november 2020 : +198
december 2020 : - 188
januari 2021 : - 28
februari 2021 : - 148
maart 2021 : - 288
april 2021 : +294
mei 2021 : - 198
juni 2021 : +131
juli 2021 : - 28
augustus 2021 : -/-
september 2021 : - 42
oktober 2021 : +128
november 2021 : - 253
december 2021 : +121
januari 2022 : +140
februari 2022 : - 126
maart 2022 : - 55
april 2022 : + 74
mei
2022 : - 237
totaal : - 773
Uit dit overzicht volgt dat Addink in de periode van oktober 2020 tot juni 2022 in totaal 773 pallets minder geretourneerd heeft aan HDM dan zij heeft geladen. De vordering ten aanzien van deze hoeveelheid pallets is, door stuiting, niet verjaard. Addink is aldus gehouden HDM hiervoor te compenseren.
3.24.
Door HDM is op 17 juni 2022 een factuur aan Addink toegezonden en op 7 juli 2022 is Addink gesommeerd tot betaling daarvan over te gaan. Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 7 juli 2022 beschouwd dient te worden als een stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW. Gelet op de verjaringstermijn, is niet verjaard de vordering met betrekking tot vervoersovereenkomsten in de periode na 7 april 2021 (1 jaar en drie maanden voorafgaand aan 7 juli 2022). De verjaring van deze vordering was reeds gestuit door de e-mails, zoals genoemd in randnummer 3.23, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de periode juni 2022. In juni 2022 zijn blijkens het door HDM overgelegde overzicht 241 pallets te weinig door Addink geretourneerd. Hieruit volgt dat Addink tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen tot het retourneren van emballage voor in totaal (773+ 241) 1.014 pallets.
Redelijke prijs
3.25.
HDM heeft een prijs in rekening gebracht bij Addink van € 17,50 per niet geretourneerde pallet en stelt dat dit een redelijke prijs is. De nieuwprijs van een europallet is € 24,50, aldus HDM. Addink betwist dat HDM enkel nieuwe pallets aanbood, zodat aansluiting moet worden gezocht bij de stuksprijs voor gebruikte pallets die volgens Addink € 7,00 à € 10,00 kosten.
3.26.
Uit het voorgaande is gebleken dat Addink is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tot retouremballage en dat HDM hierdoor schade heeft geleden. HDM betwist op zich niet dat zij niet enkel nieuwe pallets aanbood. HDM onderbouwt haar schade met de stelling dat zij nieuwe pallets aan heeft moeten schaffen en dat de nieuwprijs van de pallets vele malen hoger is dan in 2019. Zij kan, vanwege de hogere nieuwprijs van de pallets, niet hetzelfde bedrag in rekening brengen als zij in 2019 heeft gedaan. Voor het berekenen van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de toestand zoals die in werkelijkheid is (namelijk de situatie dat HDM over 1.014 gebruikte pallets minder kan beschikken) met de situatie zoals die zou zijn geweest als de tekortkoming niet had plaatsgevonden. Dit betekent dat HDM door het tekort aan 1.014 pallets genoodzaakt is geworden nieuwe pallets aan te schaffen. Omdat de nieuwe pallets een hogere waarde vertegenwoordigen dan gebruikte pallets, past HDM de “nieuw voor oud” correctie toe en vordert een prijs die lager is dan de nieuwprijs. HDM heeft deze prijs (€ 17,50) onderbouwd. De rechtbank acht dit een redelijke prijs.
3.27.
De rechtbank zal daarom de vordering van HDM toewijzen tot een bedrag van (1.014 pallets x € 17,50) € 17.745,00.
3.28.
HDM vordert Addink te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 265,64 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 2.645,00 voor salaris advocaat, in totaal € 3.586,64.
3.29.
Addink is de partij die grotendeels in het ongelijk wordt gesteld en zij zal daarom in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van HDM als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
5.290,00
(2,00 punten × € 2.645,00)
Totaal
11.123,33
in reconventie
3.30.
Addink vordert betaling van een bedrag van € 10.397,55 ter zake facturen die zij aan HDM heeft gezonden in 2019 voor de door haar verzorgde transporten voor HDM. HDM heeft deze vordering verrekend met haar vorderingen in het kader van niet geretourneerde emballage, terwijl die vordering door Addink wordt betwist. Er is derhalve geen sprake van een rechtmatige verrekening, aldus Addink. Daarnaast stelt Addink dat de vordering van HDM waarop deze facturen betrekking hebben, is verjaard, zodat van verrekening geen sprake meer kan zijn en HDM gehouden is de volledige vordering te voldoen.
3.31.
Door HDM wordt niet betwist dat zij het totaalbedrag van € 10.397,55 verschuldigd was, maar zij stelt dat de vordering door verrekening met drie facturen is voldaan. Addink heeft eenmalig op 15 mei 2019 aan HDM medegedeeld dat de door HDM verzonden facturen niet akkoord waren, maar heeft daarna niet meer tegen de verrekening geprotesteerd. De vordering is niet verjaard, nu deze eerst rechtmatig is gestuit door het toezenden van een aanmaning in mei 2019 en vervolgens door het niet protesteren tegen de verrekening door erkenning, aldus HDM.
3.32.
HDM heeft een factuur met het kenmerk DI1824979 ten bedrage van € 839,05 met de omschrijving ‘Transportschade’ verrekend met de vordering van Addink. Tegen deze verrekening is geen verweer gevoerd door Addink, zodat is komen vast te staan dat deze factuur door verrekening is voldaan.
3.33.
HDM heeft op 18 december 2018 een factuur aan Addink gestuurd ten bedrage van € 5.453,50 ten behoeve van 839 pallets en op 27 februari 2019 een factuur aan Addink gestuurd ten bedrage van € 4.059,00 ten behoeve van 630 pallets. HDM heeft op 14 juni 2019 en op 28 juni 2019 facturen van Addink voldaan, en deze verrekend met haar eigen facturen ten bedrage van in totaal € 10.397,55. Behoudens de mededeling van Addink dat ‘de facturen’ niet akkoord waren, is niet gebleken van enig protest aan de zijde van Addink tegen deze verrekening.
3.34.
Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan, ingevolge artikel 6:127 lid 1 BW, beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet. Ingevolge artikel 6:131 lid 1 BW eindigt de bevoegdheid tot verrekening niet door verjaring van de rechtsvordering. Het enkele protest van Addink dat de facturen niet akkoord zouden zijn, is onvoldoende om tot de conclusie te leiden dat aldus geen sprake is van verrekening. HDM heeft voornoemde vorderingen verrekend met de vordering van Addink. Het beroep op verjaring staat hieraan niet in de weg. De vordering van Addink is door de verrekening teniet gegaan.
3.35.
De vordering van Addink ten bedrage van € 36.672,44 is door HDM niet betwist en derhalve voor toewijzing vatbaar.
3.36.
Addink vordert de wettelijke handelsrente over dit bedrag. HDM betwist de verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente, omdat zij de onderliggende facturen van Addink niet heeft ontvangen.
3.37.
Addink heeft, ter onderbouwing van haar vordering, verzendbewijzen in het geding gebracht van door haar aan HDM per e-mail toegezonden facturen. Nu deze verzendbewijzen geen betrekking hebben op de onderliggende vordering, is niet vast komen te staan dat HDM de facturen voorafgaand aan deze procedure heeft ontvangen. Nu HDM kennis heeft kunnen nemen van de facturen bij het overleggen daarvan bij eis in reconventie, zal de rechtbank de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf de dag na het nemen van de eis in reconventie (19 januari 2023).
3.38.
HDM vordert in reconventie dat de rechtbank voor recht verklaart dat HDM de vordering van Addink ad € 36.672,44 mag verrekenen met haar conventionele vordering voor zover toegewezen en subsidiair de vordering van Addink van € 10.397,55 mag verrekenen. Door Addink is hier geen verweer tegen gevoerd, zodat de rechtbank de verklaring voor recht zal toewijzen.
3.39.
HDM is de partij die grotendeels in het ongelijk wordt gesteld en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Addink als volgt vastgesteld:
- salaris advocaat
1.183,00
(2,00 punt x 0,5 × € 1.183,00)
Totaal
1.183,00

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt Addink tot betaling aan HDM van een schadevergoeding van € 17.745,00,
4.2.
veroordeelt Addink in de beslagkosten, vastgesteld op € 3.586,64,
4.3.
veroordeelt Addink in de proceskosten, aan de zijde van HDM tot dit vonnis vastgesteld op € 11.123,33,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.6.
veroordeelt HDM om aan Addink te betalen een bedrag van € 36.672,44, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 19 januari 2023,
4.7.
veroordeelt HDM in de proceskosten, aan de zijde van Addink tot dit vonnis vastgesteld op € 1.183,00,
4.8.
verklaart voor recht dat HDM deze bedragen mag verrekenen met de aan haar toegewezen bedragen in conventie,
4.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Oosterbaan-van Veen en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.
WO/KH