ECLI:NL:RBGEL:2023:3935

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
23-3713
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op basis van Opiumwet met betrekking tot minderjarig kind

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de burgemeester om haar woning te sluiten. De burgemeester had op 11 mei 2023 besloten de woning aan de [locatie] in [woonplaats] te sluiten voor de duur van drie maanden, vanwege de vondst van verdovende middelen en materialen voor de productie van harddrugs tijdens een politie-inval op 3 februari 2023. Verzoekster, die met haar minderjarige kind in de woning woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juli 2023 behandeld en oordeelt dat het belang van het minderjarige kind zwaarder weegt dan het belang van de burgemeester om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en schorst het besluit van de burgemeester tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3713

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Zeegers),
en

de burgemeester van de gemeente [woonplaats]

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het bestreden besluit van 11 mei 2023 van de burgemeester om de woning aan de [locatie] in [woonplaats] , met ingang van
17 juli 2023 om 12.00 uur voor de duur van drie maanden tot 17 oktober 2023, te sluiten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Dit beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekster.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoe is het besluit tot stand gekomen?
4. Verzoekster huurt een woning aan de [locatie] in [woonplaats] van [bedrijf] . Zij woont daar met haar minderjarige kind.
4.1.
De politie heeft op 3 februari 2023 de woning van verzoekster doorzocht in het kader van de landelijke klapdag, naar aanleiding van de berichten die zijn verstuurd via de versleutelde app “Exclu Chat”.
Deze app heeft een crimineel samenwerkingsverband (CSV) blootgelegd van personen die voornamelijk in en in de omgeving van [woonplaats] wonen. Het CSV houdt zich bezig met de productie, de handel en de verkoop van synthetische drugs. Het CSV opereert internationaal en is gelinkt aan een drugslab in België.
4.1.1.
De politie trof in de woning van verzoekster het volgende aan:
- een hoeveelheid contant geld, in verschillende coupures. Het gaat om een geldbedrag van minimaal € 7.930;
- een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen (harddrugs);
- een opstelling en materiaal geschikt voor de productie van harddrugs (cementmolen/vergruizer, beiden positief indicatief getest op XTC).
De drugs en de goederen zijn aangetroffen in de keuken, washok, gang, kelderkast en in de schuur bij de woning.
4.1.2.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de Forensische Opsporing blijkt dat de aangetroffen verdovende middelen zijn onderzocht. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat in de woning is aangetroffen een gripzak met groen gekleurde tabletten, met de opdruk van een doodskop met tekst indruk [naam] , van in totaal 10,82 gram, in totaal 18 stuks, positieve indicatie voor MDMA (lijst 1 Opiumwet). Ook zijn de in de schuur aangetroffen betonmolen en vergruizer bemonsterd en onderzocht. Daarop volgde een positieve indicatie op XTC.
4.1.3.
De politie heeft van dit onderzoek en de bevindingen daaruit een rapport opgesteld en dit rapport aan de burgemeester verstrekt.
4.1.4.
Naar aanleiding van het ontvangen rapport van de politie heeft de burgemeester op 29 maart 2023 aan verzoekster het voornemen meegedeeld om een last onder bestuursdwang tot sluiting van de woning op te leggen. De reden hiervoor is dat in de woning verdovende middelen zijn aangetroffen die zijn verboden op grond van de Opiumwet en materialen voor het vervaardigen van harddrugs. Naar aanleiding van dit voornemen heeft verzoekster een zienswijze ingediend. Vervolgens is de burgemeester overgegaan tot het opleggen van de voorgenomen last onder bestuursdwang.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
5. Niet in geschil is dat de politie tijdens de doorzoeking van de woning van verzoekster op 3 februari 2023 drugs en materialen voor het vervaardigen van harddrugs heeft aangetroffen. Verzoekster bestrijdt dit niet.
6. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid drugs, de materialen voor het vervaardigen van harddrugs en de vaste rechtspraak [1] is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Heeft de burgemeester gehandeld in overeenstemming met zijn beleidsregel?
7. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet biedt de burgemeester bij de toepassing van deze bevoegdheid beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik te maken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
7.1.
De burgemeester hanteert beleid [2] bij het toepassen van zijn bevoegdheden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Het gaat hier om een eerste overtreding door verzoekster. Uit artikel 4.1.1. van de beleidsregels blijkt dat bij een eerste overtreding bij een handelsvoorraad van meer dan 0,5 gram harddrugs een waarschuwing of een sluiting van de woning voor drie maanden volgt.
7.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 4.1.1.1 van de beleidsregels volgt dat het denkbaar is dat er situaties zijn dat de hoofdbewoner van een woning redelijkerwijs geen weet heeft van de aanwezigheid van handelsvoorraden harddrugs in de woning. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een in een huis wonend kind buiten medeweten van zijn of haar ouders een handelsvoorraad harddrugs bewaart in de woning en/of een bijgebouw bij een woning. In die situaties zal eerst een waarschuwing gegeven worden. Het is in beginsel aan de hoofdbewoner om aannemelijk te maken dat hij geen weet had van de aanwezigheid. Als hoofdbewoner geldt in deze situaties de eigenaar van de woning die er ook woont of, bij verhuur, de hoofdhuurder van de woning.
7.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster haar stelling dat zij niet op de hoogte was van de harddrugs en de materialen voor de productie van drugs in de woning en dat aan haar daarom verminderde verwijtbaarheid toekomt, op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. Verzoekster was als huurster van de woning verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning. Het is vaste jurisprudentie dat van een eigenaar of huurder van een pand mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik van het pand. [3] Het lag dus op de weg van verzoekster om in zekere mate concreet toezicht te houden op het gebruik van de woning. Gelet op het feit dat er op verschillende plekken in de woning harddrugs, een grote hoeveelheid geld en voorwerpen voor het vervaardigen van drugs, is aangetroffen, had verzoekster redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van het feit dat haar ex-partner zich bezighield met drugshandel. Voor zover zij stelt dat zij nu slachtoffer is geworden van de daden van haar ex-partner, is dat iets wat zij hem kan verwijten. Dit hoeft de burgemeester niet tot een ander besluit te brengen. Dit betoog slaagt niet.
7.4.
Blijkens het bestreden besluit wil de burgemeester de woning sluiten voor de duur van drie maanden. Met een sluiting van de woning voor de duur van drie maanden heeft de burgemeester gehandeld in overeenstemming met zijn beleid.
Is de sluiting van de woning voor drie maanden evenredig?
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet weergegeven. [4] Dit heeft de Afdeling verder uitgewerkt in haar uitspraak van 2 februari 2022 [5] en in haar uitspraak van 6 juli 2022. [6]
De noodzakelijkheid van de sluiting
9. Uit de uitspraak van 2 februari 2022 volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling een aantal verduidelijkingen aangebracht. Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld:
“Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.”
10. Anders dan verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een sluiting van de woning noodzakelijk is. Gelet op de aangetroffen harddrugs, de goederen om deze harddrugs te vervaardigen en de mogelijkheid dat de productie in de woning deel uitmaakt van een meeromvattend CSV, heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een ernstig geval.
Verzoekster stelt weliswaar dat er geen “loop” naar de woning was, maar uit vaste jurisprudentie komt naar voren dat een sluiting ook noodzakelijk kan zijn om de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen en de woning aan het drugscircuit te onttrekken. Dit geldt te meer nu aannemelijk is dat de in de woning aangetroffen voorwerpen worden gebruikt voor de productie van drugs en dat de woning onderdeel uitmaakt van een CSV. Ook heeft verzoekster niet weersproken dat de woning in een voor drugshandel gevoelige wijk ligt, waardoor optreden extra noodzakelijk is. Ter zitting is door de burgemeester gesteld dat in de periode 2020-2022 meerdere panden in de directe omgeving zijn gesloten op grond van de Opiumwet. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester de noodzaak van sluiting van de woning voldoende heeft onderbouwd. Het betoog van verzoekster op dit punt slaagt niet.
De evenwichtigheid van de sluiting
11. In de uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling over de evenwichtigheid van de sluiting het volgende overwogen:
“Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.”
12. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. [7]
13. Anders dan verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij niet gebonden is aan haar woning in verband met haar complexe PTSS klachten. Op zitting is naar voren gekomen dat zij één keer per week naar [woonplaats] gaat voor behandeling. Deze behandeling vindt dus buiten [woonplaats] plaats. Zij heeft niet voldoende onderbouwd dat, bij een verblijf elders, het niet mogelijk is om deze behandeling te volgen. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij in de woning moet verblijven om de behandeling van haar klachten succesvol te doen zijn. Dit betoog slaagt niet.
14. Het is de voorzieningenrechter gebleken dat de burgemeester aanvankelijk de woning eerder wilde sluiten, maar deze sluiting heeft uitgesteld tot 17 juli in het belang van het kind. Op die manier kon het kind het schooljaar afmaken op zijn huidige basisschool in [woonplaats] . De burgemeester stelt dat verzoekster vervolgens voldoende tijd heeft om na de sluiting te verhuizen naar haar ouders in Brabant en dat haar zoontje na de zomervakantie kan starten op een nieuwe basisschool in Brabant.
14.1.
Verzoekster heeft op zitting betoogd dat haar zoontje een zwaarwegend belang heeft om in de woning te kunnen blijven. Zij en het kind kunnen maar voor een korte periode bij haar moeder in [woonplaats] verblijven en hebben op dit moment geen concreet uitzicht op geschikte woonruimte in [woonplaats] dan wel [woonplaats]. Daarnaast wil verzoekster voor haar kind in de vertrouwde omgeving van [woonplaats] blijven wonen, zodat hij op dezelfde school kan blijven, ook ná de zomervakantie. Een sluiting van de woning zou betekenen dat het kind in het begin van het nieuwe schooljaar elke schooldag van [woonplaats] naar [woonplaats] moet reizen. Verder geldt dat het kind bekend is met de nodige klachten. Daarvoor moet hij worden behandeld en het is in zijn belang dat hij daarbij in de voor hem vertrouwde woning kan verblijven.
15. Uit de overgelegde verklaring van Y. Boers, Jeugd- & Gezinswerker Noord van Buurtplein [woonplaats] , blijkt dat het kind ernstige psychische klachten heeft waarvoor spoedige behandeling noodzakelijk is. Hij kan op korte termijn starten met traumatherapie met psychomotorische therapie in [woonplaats] , hetgeen nodig is om verergering van de problematiek te voorkomen. Met een sluiting van de woning kan deze therapie niet worden gestart omdat verzoekster en haar kind dan, bij gebrek aan een geschikte verblijfplaats in [woonplaats] , naar een andere gemeente moeten verhuizen. Ook een gedwongen verhuizing kan tot verergering van de problematiek bij het kind leiden. Het advies is dan ook om verzoekster en haar kind niet uit huis te zetten.
15.1.
Op zitting heeft de burgemeester aangevoerd dat de psychische klachten van het kind niet per se met de inval te maken hoeven te hebben maar ook kunnen worden veroorzaakt door de relatieproblematiek van ouders.
15.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, ongeacht de oorzaak van de klachten, uit de verklaring van de Jeugd- en gezinswerker volgt dat spoedige behandeling is aangewezen. Ter zitting is gebleken dat de start van de behandeling is gepland op 18 juli 2023 in [woonplaats] . Daarmee bestaat een zwaarwegend belang dat zich verzet tegen de sluiting van de woning en een vertrek van het kind naar Brabant. Te meer nu een gedwongen verhuizing kan leiden tot een verergering van de problematiek. Daarbij komt dat, gezien de persoonlijke situatie van het kind, niet van hem kan worden verlangd dat hij voor 1,5 maand in een andere gemeente naar school gaat om daarna terug te keren naar [woonplaats] .
16. De voorzieningenrechter laat daarom het belang van het kind – en daarmee verzoekster – tot het kunnen wonen in zijn woning zwaarder wegen dan het belang van de burgemeester om met de sluiting van de woning niet te wachten tot de beslissing op het bezwaar.
17. Nu deze grond slaagt, komt voorzieningenrechter aan bespreking van de overige gronden niet meer toe.
Conclusie en gevolgen
18. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen. Dit betekent dat er aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit te schorsen tot zes weken na de door de burgemeester te nemen beslissing op bezwaar.
18.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184 aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, en ABRvS 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2830.
2.Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente [woonplaats] 2021
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1150.
4.ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
5.ABRvS 2 februari 2022.
6.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.