ECLI:NL:RBGEL:2023:3892

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
AWB – 20 _ 5633
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake openbaarmaking documenten in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De zaak betreft een tussenuitspraak die eerder op 25 januari 2023 is gedaan, waarin de rechtbank de minister de gelegenheid gaf om een geconstateerd gebrek in een bestreden besluit te herstellen. De minister heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit op 21 februari 2023, waartegen de eiser schriftelijk heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de eerdere overwegingen herhaald en geconcludeerd dat de minister het eerdere besluit heeft ingetrokken en dat de delen van de documenten die eerder niet openbaar waren gemaakt, nu wel openbaar zijn gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet kan worden verweten dat een deel van de originele brief ontbreekt in de openbaar gemaakte documenten, omdat de minister alleen kan beschikken over documenten die hij heeft ontvangen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat er een kwalitatieve verplichting bestaat die niet is vastgelegd in een document. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen en geconcludeerd dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is. De rechtbank heeft bepaald dat de eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178 vergoed krijgt, maar heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/5633

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat

(gemachtigde: drs. E. Slot).

Procesverloop

Voor het procesverloop tot en met de zitting van 21 december 2022 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 25 januari 2023 (de tussenuitspraak).
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De minister heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 21 februari 2023 (bestreden besluit 2).
Eiser heeft hierop schriftelijke gereageerd bij brief van 2 april 2023.
Bij brieft van 4 mei 2023 heeft de minister gereageerd op vragen van de rechtbank.
Met twee e-mails van 23 mei 2023 heeft eiser een reactie gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. Aanvankelijk heeft de minister beslist dat delen van de documenten 028 en 029 niet openbaar worden gemaakt omdat het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat (artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wob). In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom die delen van de documenten 028 en 029 niet openbaar zijn gemaakt.
3. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit 2 aldus dat met het bestreden besluit 2 het besluit van 14 september 2020 (bestreden besluit 1) is ingetrokken.
Gelet op de inhoud van het bestreden besluit 2 gaat de rechtbank er verder van uit dat met het bestreden besluit 2 het primaire besluit van 3 april 2020 is herroepen.
4. De minister heeft in het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 ingetrokken. Eiser heeft niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van het bestreden besluit 1. Eiser heeft in de bezwaarfase niet gevraagd om een proceskostenveroordeling. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart daarom het beroep tegen bestreden besluit 1 wegens het vervallen van procesbelang niet-ontvankelijk.
5. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
De documenten 028 en 029
6. Met het bestreden besluit 2 heeft de minister de delen van de documenten 028 en 029 die eerder niet openbaar waren gemaakt vanwege de economische of financiële belangen van de Staat, alsnog openbaar gemaakt. De documenten 028 en 029 zijn bij het bestreden besluit 2 gevoegd. Deze documenten betreffen een brief, document 028 is pagina 1 van die brief, en document 029 is pagina 2 van die brief.
6.1.
Eiser heeft aangevoerd dat, nu deze delen openbaar zijn gemaakt, duidelijk wordt dat de brief niet compleet is. De tekst van pagina 2 van de brief sluit niet aan op de tekst van pagina 1, en bij de nummering in de brief ontbreekt nummer 2.
In de reactie van 4 mei 2023 heeft de minister vermeld dat documenten 028 en 029 twee bladzijden betreffen van een brief van particulieren waarin zij de gemaakte afspraken met Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat verwoorden, en dat bij het scannen door een particulier destijds abusievelijk het begin van punt 2 is weggevallen. De rechtbank begrijpt hieruit dat de minister niet over het origineel van de brief beschikt, maar alleen over de versie van de brief zoals die bij het bestreden besluit is overgelegd, dat die versie een scan is die door een particulier is gemaakt, en dat de particulier bij het maken van de scan kennelijk een stukje van de brief niet heeft meegescand. De rechtbank ziet geen reden om aan deze toelichting te twijfelen.
Omdat de minister slechts documenten openbaar kan maken waarover hij beschikt, kan de minister niet worden verweten dat een deel van de originele brief ontbreekt in de documenten 028 en 029.
6.3.
Met het bestreden besluit 2 heeft de minister het gebrek hersteld. De beroepsgronden van eiser tegen de wijze waarop het gebrek is hersteld treffen geen doel.
Kwalitatieve verplichting
7. In het deel van de brief dat nu openbaar is gemaakt, is sprake van het vastleggen van beheer en onderhoud van een oeververdediging in een kwalitatieve verplichting.
Eiser heeft in zijn reactie van 2 april 2023 aangevoerd dat nu pas duidelijk wordt dat die kwalitatieve verplichting ontbreekt bij de openbaar gemaakte documenten.
In de reactie van de minister van 4 mei 2023 is het volgende vermeld:
“Na meerdere uitvragen binnen Rijkswaterstaat is er geen kwalitatieve verplichting aangetroffen als genoemd in stuk 29 onder 3. Bovendien heeft navraag bij de betrokken collega’s bevestigd dat er nooit een dergelijke kwalitatieve verplichting in een overeenkomst is vastgelegd.”
Eiser heeft in zijn email van 23 mei 2023 aangevoerd dat het goed mogelijk is dat er een kwalitatieve verplichting bestaat, maar dat deze niet is aangetroffen binnen Rijkswaterstaat, en dat het ook goed mogelijk is dat een kwalitatieve verplichting is gemaakt, maar dat deze nooit in een overeenkomst is vastgelegd.
7.1.
De rechtbank begrijpt uit de reactie van de minister van 4 mei 2023 dat meerdere uitvragen binnen Rijkswaterstaat niets hebben opgeleverd, en dat dit begrijpelijk is omdat door de betrokken collega’s is bevestigd dat een kwalitatieve verplichting nooit in een overeenkomst is vastgelegd, zodat er geen document bestaat waarin de kwalitatieve verplichting is neergelegd.
De rechtbank ziet geen reden om aan deze mededelingen te twijfelen. De minister heeft onderzoek gedaan naar een document en er is geen reden om te aan te nemen dat de uitkomst van dat onderzoek niet juist is. De omstandigheid dat in de brief wordt gesproken over een kwalitatieve verplichting is onvoldoende om aan te nemen dat er een document moet zijn, omdat in de betreffende passage in de brief is gesteld:
“Eea zal worden vastgelegd in een kwalitatieve verplichting (zakelijk recht).”Dat betekent dat ten tijde van de brief in elk geval nog geen sprake was van een kwalitatieve verplichting. Ook anderszins zijn er geen aanwijzingen dat de minister zou moeten beschikken over een document waarin een kwalitatieve verplichting is vastgelegd.
De rechtbank merkt nog op dat een kenmerk van een kwalitatieve verplichting is dat deze wordt ingeschreven in de openbare registers, zodat áls sprake zou zijn van een kwalitatieve verplichting eiser via die weg daarvan kennis zou kunnen nemen. Eiser heeft niet met een verwijzing naar de openbare registers aannemelijk gemaakt dat een kwalitatieve verplichting in een document is vastgelegd.
De beroepsgrond treft geen doel.
Andere beroepsgronden van eiser
8. In de tussenuitspraak is al geoordeeld over de andere beroepsgronden van eiser, en is gemotiveerd waarom die beroepsgronden geen doel treffen.
Conclusie
9. Het voorgaande betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is.
10. Omdat het bestreden besluit 1 een gebrek had, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178 vergoedt.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 178 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.