In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De zaak betreft een tussenuitspraak die eerder op 25 januari 2023 is gedaan, waarin de rechtbank de minister de gelegenheid gaf om een geconstateerd gebrek in een bestreden besluit te herstellen. De minister heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit op 21 februari 2023, waartegen de eiser schriftelijk heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft in deze uitspraak de eerdere overwegingen herhaald en geconcludeerd dat de minister het eerdere besluit heeft ingetrokken en dat de delen van de documenten die eerder niet openbaar waren gemaakt, nu wel openbaar zijn gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet kan worden verweten dat een deel van de originele brief ontbreekt in de openbaar gemaakte documenten, omdat de minister alleen kan beschikken over documenten die hij heeft ontvangen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat er een kwalitatieve verplichting bestaat die niet is vastgelegd in een document. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen en geconcludeerd dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is. De rechtbank heeft bepaald dat de eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178 vergoed krijgt, maar heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.