ECLI:NL:RBGEL:2023:3869

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
C/05/420168 / KG ZA 23-181
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 7 juli 2023, hebben de eiseressen, [eiseres 1] en [eiseres 2], een vordering ingediend tot opheffing van conservatoire beslagen die ten laste van hen zijn gelegd. De beslagen zijn gelegd onder derden, waaronder N.E.C. Horeca en de Rabobank, op basis van een beslagrekest van 10 mei 2023. De eiseressen stellen dat er sprake is van misleiding van de voorzieningenrechter, omdat in het beslagrekest van 28 april 2023 niet is vermeld dat eerder beslag is gelegd en dat dit beslag van rechtswege is vervallen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen sprake is van misleiding, aangezien de voorzieningenrechter niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een advocaat voor de eiseressen, wat de uitkomst van de beslissing niet zou hebben veranderd.

De eiseressen hebben ook aangevoerd dat het recht dat van toepassing is Nederlands recht is, maar dit aspect behoeft verder geen bespreking. De voorzieningenrechter concludeert dat de vordering van de eiseressen summierlijk ondeugdelijk is, omdat zij niet akkoord zijn gegaan met de voorgestelde garantstelling. De rechter oordeelt dat de eiseressen onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat er sprake is van wilsgebreken, en dat de overeenkomst duidelijk is voor professionele partijen.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter de vorderingen van de eiseressen af en veroordeelt hen in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 1.755,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde direct kan overgaan tot uitvoering van de kostenveroordeling, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/420168 / KG ZA 23-181
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 7 juli 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
gevestigd te [plaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. J.G. Mahn te Amstelveen,
tegen
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaten mrs. D.E.M.P.J. Reijnart en F.M.C. van Helmond te Weert.
Partijen zullen hierna enerzijds [eiseres 1] en [eiseres 2] en anderzijds [gedaagde] genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. D.T. Boks, voorzieningenrechter, en mr. L.M. van den Berg, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • [betrokkene 1] , middellijk bestuurder van [eiseres 1] en [eiseres 2] , bijgestaan door mr. Mahn voornoemd
  • [betrokkene 2] , bestuurder van [gedaagde] , bijgestaan door mrs. Reijnart en Van Helmond voornoemd.
Na sluiting van de zitting wijst de rechter het volgende vonnis.

1.De beoordeling

1.1.
De vordering strekt tot opheffing van de thans nog liggende conservatoire beslagen ten laste van [eiseres 1] en [eiseres 2] . Ter zitting is duidelijk geworden dat het gaat om derdenbeslagen onder N.E.C. Horeca, Exploitatiemaatschappij De Goffert en de Rabobank, uit hoofde van een beslagrekest van 10 mei 2023.
1.2.
In dat rekest is geen sprake van misleiding van de voorzieningenrechter. Indien de voorzieningenrechter ervan op de hoogte zou zijn geweest dat voor [eiseres 1] en [eiseres 2] een advocaat optrad, hetgeen zij [gedaagde] verwijten niet te hebben vermeld, dan zou het verlof zonder meer ook zijn verleend.
1.3.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben ook gesteld dat sprake is van eerdere misleiding, omdat in het beslagrekest van 28 april 2023 niet is vermeld dat eerder beslag is gelegd en dat dit beslag van rechtswege is vervallen. Dit laatste is niet waar, gelet erop dat het vonnis van de Belgische rechter toen nog niet in kracht van gewijsde was gegaan. En van het eerste is niet gebleken dat [gedaagde] dat opzettelijk heeft gedaan. Dan is er geen grond voor de conclusie dat de beslagen die nu nog liggen vanwege misleiding moeten worden opgeheven.
1.4.
[eiseres 1] en [eiseres 2] werpen verder op dat niet Belgisch recht maar Nederlands recht van toepassing is. Zij verbinden daaraan verder geen conclusies, zodat dit aspect verder geen bespreking behoeft.
1.5.
Dan is er het standpunt van [eiseres 1] en [eiseres 2] dat de vordering waarvoor beslag is gelegd summierlijk ondeugdelijk is. [eiseres 1] en [eiseres 2] zouden niet akkoord zijn gegaan met de voorgestelde hoofdelijke, solidaire en ondeelbare garantstelling voor alle betalingen van de [naam groep] . Daartoe hebben zij verwezen naar de e-mail van [betrokkene 1] van 17 oktober 2022 met daarbij een screenshot. In dat bericht verklaart [betrokkene 1] ‘akkoord te zijn met met onderstaande’, zonder daarbij aan te geven dat dit akkoord enkel ziet op de afbetalingsregeling. [gedaagde] mocht er dan redelijkerwijs vanuit gaan dat [betrokkene 1] akkoord ging met het gehele voorstel, dus inclusief de garantstelling. Het ging daarbij om een garantstelling en niet om borgtocht, wat overigens in beide gevallen tot gevolg heeft dat [eiseres 1] en [eiseres 2] alsnog hoofdelijk moeten betalen wat de Belgische EveY-vennootschappen aan [gedaagde] verschuldigd waren.
1.6.
[eiseres 1] en [eiseres 2] beroepen zich nog op wilsgebreken, op grond waarvan de vernietiging van de garantstelling is ingeroepen. In dat verband hebben zij echter onvoldoende gesteld. Zij beroepen zich op misbruik van omstandigheden, maar hebben niet aangegeven welke omstandigheden daarvoor relevant zijn. Wat betreft de ingeroepen dwaling is van belang dat het om dwaling omtrent het recht gaat, hetgeen voor vernietiging niet voldoende is. Het aannemen van wilsgebreken ligt bovendien niet in de rede nu het gaat om professionele partijen, als niet betwist vaststaat dat [betrokkene 1] een ervaren ondernemer is en de tekst van de overeenkomst met de garantstelling klip en klaar is.
1.7.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel, zeker niet nu [eiseres 1] en [eiseres 2] zelf betalingsproblemen stellen en daarom bij handhaving van het beslag nog meer belang bestaat.
1.8.
[eiseres 1] en [eiseres 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt [eiseres 1] en [eiseres 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 15de dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
2.3.
veroordeelt [eiseres 1] en [eiseres 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres 1] en [eiseres 2] niet binnen 14 dagen na betekening aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de 15de dag na betekening van dit vonnis tot aan de algehele voldoening,
2.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
De rechter sluit de zitting.
Waarvan proces-verbaal,