ECLI:NL:RBGEL:2023:379

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5633 (tus)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake weigering informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door de minister van Infrastructuur en Waterstaat

In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de weigering van de minister van Infrastructuur en Waterstaat om bepaalde informatie openbaar te maken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had in 2019 verzocht om informatie over het inpolderen van een stuk van de grote geul in de Heesseltsche Uiterwaarden en andere gerelateerde documenten. De minister had eerder documenten openbaar gemaakt, maar had in een later besluit bepaalde informatie gelakt. Eiser stelde dat deze gelakte informatie ten onrechte was weggelakt en dat er meer documenten beschikbaar moesten zijn.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont met betrekking tot de gelakte documenten. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gelakte informatie niet openbaar kon worden gemaakt en dat de onderhandelingspositie van betrokken bestuursorganen niet in gevaar zou komen door openbaarmaking. De rechtbank wijst erop dat de Wob nog van toepassing is, aangezien het bestreden besluit is genomen voor de inwerkingtreding van de Wet open overheid.

De rechtbank geeft de minister de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen, hetzij door aanvullende motivering, hetzij door een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank bepaalt een termijn van vier weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is gedaan door rechter D.J. Post, in aanwezigheid van griffier M.W. Bolzoni.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/5633 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat

(gemachtigde: drs. E. Slot).

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het weigeren van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.1.
Met het besluit van 3 april 2020 heeft de minister documenten geheel en ook in gelakte vorm openbaar gemaakt.
1.2.
Met het besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit) heeft de minister het hiertegen gemaakte bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 3 april 2020 herroepen. Voor zover informatie in de verstrekte documenten ten onrechte is weggelakt, is die informatie alsnog openbaar gemaakt. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De minister heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De minister heeft de stukken overgelegd waarop dit geding betrekking heeft. Daarbij is ten aanzien van gedingstuk B7 het verzoek gedaan dat alleen de rechtbank hiervan kennis mag nemen.
1.6.
Eiser heeft toestemming gegeven gedingstuk B7 bij de beoordeling van het beroep te betrekken.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. De minister is vertegenwoordigd door de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister gedeelten in de documenten 028 en 029 heeft mogen weglakken. Verder beoordeelt de rechtbank of de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er niet meer documenten zijn dan aan eiser zijn verstrekt. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft ten aanzien van de gelakte documenten 028 en 029. Daarom doet de rechtbank een tussenuitspraak, teneinde de minister in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
Met ingang van 1 mei 2022 is de Wet open overheid in werking getreden en is de Wob ingetrokken. Het bestreden besluit is genomen voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is.
Wat houdt het verzoek om informatie in?
3. Eiser heeft op 18 december 2019 verzocht om alle informatie over:
- het inpolderen van een stuk van de grote geul in de Heesseltsche Uiterwaarden langs het perceel van de [locatie] in [woonplaats] (kadastraal nummer [locatie]
;
- verstrekking van de overeenkomst, afspraken en/of intentieverklaring over het door
particulieren gebruikte perceel aan de [locatie] ( [locatie] )
in [woonplaats] voor het exploiteren van een horecagelegenheid;
- elke vorm van afspraak/overeenkomst/intentieverklaring die Rijkswaterstaat is overeengekomen met Staatsbosbeheer met betrekking tot perceel [locatie] .
- alle publiek- en privaatrechtelijke stukken en informatie over de te bouwen steiger bij de hellingbaan op perceel Varik C 447. Informatie over degene die het idee van de steiger heeft aangedragen en wie het idee heeft gekozen tot beste idee.
Hoe oordeelt de rechtbank over de gelakte documenten 028 en 029?
4. Eiser voert aan dat documenten 028 en 029 ten onrechte zijn gelakt op grond van de economische of financiële belangen van het betrokken bestuursorgaan. [1]
4.1.
De minister heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat eiser deze grond pas in beroep naar voren heeft gebracht. Dat is volgens de minister te laat, aangezien hij niet hierop in het bestreden besluit heeft kunnen reageren.
4.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de minister niet. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat in beroep nieuwe gronden naar voren worden gebracht.
4.3.
Documenten 028 en 029 betreffen twee bladzijden van een brief van particulieren, waarin zij de gemaakte afspraken met Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat verwoorden.
De minister stelt zich op het standpunt dat openbaarmaking van de gelakte gegevens de onderhandelings- of aanbestedingspositie van Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat in toekomstige zaken kan schaden, omdat uit de informatie kan worden afgeleid hoe deze bestuursorganen zich opstellen tijdens onderhandelingen over gebiedsontwikkeling. Op de zitting heeft de minister hieraan toegevoegd dat Staatsbosbeheer heeft verzocht de desbetreffende passage in document 028 weg te lakken.
4.4.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennisgenomen van de ongelakte versies van de documenten 028 en 029.
4.5.
Uit de jurisprudentie volgt dat een succesvol beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wob in beginsel slechts mogelijk is voor de duur van het onderhandelingsproces, en dat onder omstandigheden eveneens de onderhandelingspositie van het bestuursorgaan in de toekomst reden kan zijn om deze uitzonderingsgrond van toepassing te achten. [2] De documenten betreffen een brief van 26 april 2016 en het is niet aannemelijk dat de onderhandelingen waarop de gelakte delen betrekking hebben, nog lopen. Verder valt zonder nadere motivering niet in te zien dat de onderhandelingspositie van Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat door openbaarmaking van de weggelakte passages in toekomstige zaken zou kunnen worden geschaad. In dit verband is van belang dat de afspraken waarop de weggelakte delen betrekking hebben, zien op een hele specifieke situatie, en zonder nadere motivering niet valt in te zien dat de afspraken over deze specifieke situatie de onderhandelingspositie in toekomstige, andere situaties kan schaden. De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en voldoet in zoverre niet aan artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Hoe oordeelt de rechtbank over niet verstrekte documenten?
5. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geen informatie heeft verstrekt over de totstandkoming van en besluitvorming over de twee terrassen bij [locatie] te [woonplaats] en de inpoldering in de grote geul in de “flessenhals”. Het inpolderen van een stuk terrein in de flessenhals, waarop twee terrassen worden aangelegd tegen het perceel van de theetuin, veroorzaakt een opstuwend effect. Gelet hierop acht eiser het niet aannemelijk en onbegrijpelijk dat hieraan geen hydrologisch rapport ten grondslag ligt. Het voorkomen van overstromingen door waterstandsdaling is immers van groot openbaar belang.
Verder acht eiser het niet aannemelijk dat er geen afspraak, overeenkomst, intentieverklaring of ander document is over het exploiteren van de horecagelegenheid op perceel [locatie] . Het gaat hier om een perceel met de bestemming ‘natuur’ in het stroomvoerend regime dat door Staatsbosbeheer is verkocht aan Rijkswaterstaat en dat door particulieren wordt gebruikt. Er is grond afgegraven en er is verhard. Volgens eiser kan het niet zo zijn dat over het gebruik niets is vastgelegd.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit de jurisprudentie volgt dat wanneer het bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder dit bestuursorgaan berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het aan degene is die om de informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [3]
5.2.
De minister heeft toegelicht dat meerdere zoekopdrachten bij Rijkswaterstaat zijn uitgezet, waarbij tevens afstemming is gezocht met de aannemer en Staatsbosbeheer. Daarbij is door de collega, die betrokken is bij het project Heesseltsche Uiterwaarden, aangegeven dat er geen hydrologisch rapport is. De minister heeft ook niet in andere documenten aanwijzingen aangetroffen dat er een hydrologisch rapport is. De rechtbank acht het niet ongeloofwaardig dat er geen hydrologisch rapport is.
De minister heeft verder toegelicht dat hij bij de afdeling die gaat over vastgoed navraag heeft gedaan of er afspraken over het gebruik van het perceel [locatie] zijn vastgelegd. Hieruit blijkt dat er geen gebruiksovereenkomst of iets van dien aard is. De reden hiervoor is dat destijds de intentie was om de grond weer te ruilen met Staatsbosbeheer en dat die ontwikkeling is afgewacht. De minister heeft op de zitting erkend dat het raar is dat er geen documenten zijn waarin afspraken zijn vastgelegd. De rechtbank acht echter voldoende geloofwaardig dat er geen documenten bij de minister berusten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de documenten er desondanks zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Wat zijn de gevolgen voor het bestreden besluit?
6. Zoals hiervoor is overwogen onder punt 4.5. is het bestreden besluit, voor zover het betreft het lakken van de documenten 028 en 029, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
Hoe kan het gebrek worden hersteld?
6.1.
De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Als de minister besluit om de gelakte passages in de documenten 028 en 029 alsnog openbaar te maken, kan de aanvullende motivering achterwege blijven. In dat geval volstaat een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6.2.
De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt de minister in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wob.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:616 en van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1734.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:399.