ECLI:NL:RBGEL:2023:3771

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
ARN 21-2687
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rijgeschiktheid en schorsing van het rijbewijs van eiser na beschuldigingen van drugsgebruik

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) beoordeeld. Eiser had een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opgelegd gekregen en zijn rijbewijs was geschorst na een melding van de politie over asociaal rijgedrag en het vermoeden van drugsgebruik. Eiser betwistte dat hij de bestuurder was van de auto en voerde aan dat zijn broer de bestuurder was. De rechtbank heeft de verklaringen van de verbalisanten en de broer van eiser in overweging genomen. Tijdens de zitting op 26 juni 2023 gaven de verbalisanten aan dat zij niet met zekerheid konden zeggen wie de bestuurder was, omdat de broers veel op elkaar leken. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiser als bestuurder heeft opgetreden. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van het CBR en herroept het besluit van 4 januari 2021. Eiser krijgt zijn rijbewijs terug en het CBR moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.P.E. Buchele),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. S. van der Ark).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van 4 januari 2021 van het CBR waarbij aan eiser een onderzoek naar zijn geschiktheid is opgelegd en zijn rijbewijs is geschorst.
1.1.
Met het bestreden besluit van 22 april 2021 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR. Ook de broer van eiser was aanwezig. Het onderzoek is op zitting gesloten.
1.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek in deze procedure niet volledig geweest. Daarom heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak op 18 april 2023 heropend. De verbalisanten, eiser en zijn broer zijn opgeroepen voor een nadere zitting.
1.5.
Die nadere zitting heeft plaats gevonden op 26 juni 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de broer van eiser de heer [broer] , de verbalisanten de heer [verbalisant] en de heer [verbalisant] , en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 3 november 2020 heeft de politie naar aanleiding van een melding over asociaal rijgedrag een voertuig doen stilstaan. De verbalisanten hebben een onderzoek ingesteld. Zij hebben een ademonderzoek en een speekseltest bij de bestuurder afgenomen. De speekseltest gaf een indicatie aan voor het gebruik van de volgende stof: cannabis (tetrahydrocannabinol). Het bloedonderzoek dat daarna heeft plaats gevonden, bevestigde deze bevinding.
2.1.
Uit het proces-verbaal van de verbalisanten blijkt dat zij hebben vastgesteld dat de bestuurder van de auto zich heeft geïdentificeerd met een identiteitskaart die op naam van eiser was gesteld.
2.2.
Naar aanleiding hiervan heeft de politie op 23 december 2020 een melding gedaan aan het CBR van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is vereist. [1]
2.3.
Naar aanleiding van die mededeling heeft het CBR het bestreden besluit genomen, omdat het CBR twijfelt of eiser nog wel geschikt is om voertuigen te besturen. Eiser moet een onderzoek laten doen naar zijn drugsgebruik en tot de uitslag van dit onderzoek er is, is de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Eiser is het niet eens met dat besluit.
2.4.
Omdat eiser de kosten van het onderzoek niet heeft voldaan, is bij besluit van 17 februari 2021 het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht aan eiser een onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser betoogt dat het CBR niet bevoegd was om het onderzoek naar de rijgeschiktheid aan hem op te leggen. Hij voert daartoe dat hij niet de bestuurder was van de auto. De broer van eiser, de heer [broer] , geboren op [geboortedatum] , heeft die bewuste dag de auto heeft bestuurd. Hij heeft zich kennelijk geïdentificeerd als eiser en ook tijdens het verhoor heeft hij zich kennelijk voorgedaan als eiser.
Het CBR stelt zich op het standpunt dat terecht aan eiser een onderzoek naar de rijgeschiktheid is opgelegd. Voor het CBR staat met voldoende mate van zekerheid vast dat eiser onder invloed van drugs als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. Het CBR gaat uit van de juistheid van het proces-verbaal. Naar aanleiding van de stelling van eiser dat niet hij maar zijn broer de bestuurder was, hebben de verbalisanten op verzoek van de officier van justitie de broer van eiser uitgenodigd als getuige voor een gehoor. Van dit gehoor is op 5 mei 2022 een procesverbaal opgemaakt. Daarin staat onder andere dat de verbalisanten twee jaar na dato niet meer met zekerheid kunnen zeggen of de broer van eiser de bestuurder is geweest. Wel hebben zij tegenstrijdigheden geconstateerd in de verklaringen ten opzichte van de eerdere verklaringen van de bestuurder.
5.1.
Eiser heeft aangevoerd dat er grote gelijkenis is tussen de gezichten van beide broers. De verbalisanten hebben eisers broer weliswaar verhoord maar zij hebben beide broers nooit tegelijkertijd gezien. Daarom heeft eiser verzocht om zijn broer en de verbalisanten op te roepen voor een zitting en hen te vragen of zij kunnen verklaren wie destijds de bestuurder was. Een verklaring van de verbalisanten naar aanleiding van een confrontatie met beide broers, kan als tegenbewijs (of als bevestiging) van de juistheid van het proces-verbaal dienen. De rechtbank zag daarin aanleiding om de zaak te heropenen en de verbalisanten op te roepen voor een zitting.
5.2.
Op 26 juni 2023 heeft een nadere zitting plaats gevonden, waarbij eiser, eisers broer en de verbalisanten aanwezig waren. Verbalisant de heer [verbalisant] gaf desgevraagd aan dat hij zoveel jaar na dato niet meer met zekerheid kan zeggen wie van de beide broers hij op 3 november 2020 heeft staande gehouden. Hij gaf daarvoor als reden dat de broers erg veel op elkaar lijken. Ook verbalisant de heer [verbalisant] gaf desgevraagd aan dat hij niet met 100 % zekerheid kan zeggen wie de bestuurder was, maar dat hij denkt dat het de broer van eiser was. Desgevraagd lichtte hij toe dat hij dat denkt vanwege het verschil in lengte van beide broers. Eiser is namelijk aanzienlijk langer dan zijn broer. De heer [verbalisant] verklaarde dat dit verschil niet zichtbaar is op de foto’s van beide broer
sdie de verbalisanten in hun systemen hebben geraadpleegd. Op die foto’s is alleen het hoofd en niet het lichaam zichtbaar.
Naar aanleiding van die toelichting zijn zowel eiser als zijn broer gaan staan. Verbalisant de heer [verbalisant] bevestigde toen nogmaals dat hij waarschijnlijk de broer van eiser op 3 november 2020 staande heeft gehouden.
Gezien deze verklaring op zitting is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat eiser als bestuurder is opgetreden. Dat de broer van eiser op 5 mei 2022 bij de politie een verklaring heeft afgelegd die op punten afwijkt van de verklaring die op 3 november 2020 is afgelegd, maakt dat niet anders. Dit doet immers niet af aan de onderbouwde verklaring op zitting van de verbalisant over wie hij waarschijnlijk heeft aangehouden. Deze beroepsgrond slaagt.
6. Gelet op het voorgaande heeft het CBR ten onrechte aan eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opgelegd en zijn rijbewijs geschorst. Om die reden behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat ook het primaire besluit berust op een onvoldoende feitelijke grondslag, ziet de rechtbank aanleiding het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar. Dat betekent dat er geen onderzoek meer nodig is naar de rijgeschiktheid van eiser en dat zijn rijbewijs niet meer is geschorst.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het CBR aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181 vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt het CBR in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.286,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van een (telefonische) hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 597 in bezwaar en € 837 in beroep en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 4 januari 2021;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het CBR op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het CBR in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.286,50 .
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink-Eertink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 130, eerste lid, van de WVW.