ECLI:NL:RBGEL:2023:377

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
05/263596-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor mishandeling en het opzettelijk onttrekken van een minderjarig kind aan het gezag van de moeder

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk onttrekken van zijn minderjarige dochter aan het gezag van haar moeder en van mishandeling. De verdachte, geboren in 1982, was op dat moment gedetineerd in de P.I. Arnhem. De zaak kwam aan het licht na een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het onttrekken van zijn dochter aan het wettig gezag van de moeder in de periode van 1 april 2020 tot 3 september 2021, en van het mishandelen van de moeder op 26 januari 2020 in Lelystad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na toestemming van de moeder om met hun dochter naar Turkije op vakantie te gaan, niet is teruggekeerd naar Nederland. De moeder heeft uiteindelijk haar dochter op 3 september 2021 met hulp van een televisieprogramma kunnen herenigen. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de onttrekking van de dochter aan het gezag van de moeder, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak voor een deel van de tenlastelegging.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zijn dochter had onttrokken aan het gezag van de moeder en dat hij de moeder had mishandeld door haar met een pot tegen het hoofd te slaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werden er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met de moeder en een locatieverbod voor Culemborg. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de moeder en het kind.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/263596-22
Datum uitspraak : 24 januari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] ,
met als verblijfplaats [verblijfplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsvrouw: mr. S.D. Polat, advocaat in Amsterdam namens raadsman mr. J. Zevenboom.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 maart 2020 tot en met 3 september 2021 te Culemborg, althans in Nederland en/of in Turkije tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2020 te Lelystad [moeder minderjarige] (ex-partner) heeft mishandeld door haar met een (met groenten gevulde) pot tegen haar hoofd te slaan en/of met die pot tegen haar hoofd te gooien/duwen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[moeder minderjarige] en verdachte hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. Verdachte heeft [minderjarige] erkend. [moeder minderjarige] heeft verdachte toestemming gegeven om op 7 maart 2020 met hun dochter naar Turkije op vakantie te gaan. [moeder minderjarige] had toen als enige ouder het gezag over [minderjarige] . Verdachte is na de vakantie niet met [minderjarige] teruggekeerd naar Nederland. [2] Met hulp van het door [moeder minderjarige] ingeschakelde televisieprogramma ‘ [TV programma] ’ werd [moeder minderjarige] op 3 september 2021 met haar dochter herenigd. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onttrekking van [minderjarige] aan het gezag van [moeder minderjarige] in de periode van 8 juli 2020 tot en met 3 september 2021. Op 8 juli 2020 heeft verdachte immers de e-mail ontvangen van de advocaat van [moeder minderjarige] waarin hij wordt gesommeerd om met [minderjarige] terug te komen naar Nederland.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit voor de periode van 7 maart 2020 tot 4 november 2020. Op 4 november 2020 heeft de voorzieningenrechter namelijk vonnis gewezen en beslist dat [minderjarige] met onmiddellijke ingang door verdachte aan [moeder minderjarige] moet worden toevertrouwd. Op dat moment is bij verdachte de bewustheid ontstaan dat hij iets strafbaars heeft gedaan, waardoor dan pas sprake is van opzet op de onttrekking.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [moeder minderjarige] heeft verklaard dat verdachte met [minderjarige] op 17 maart 2020 uit Turkije terug naar Nederland zou vliegen. Door de uitbraak van Covid-19 werd de terugvlucht geannuleerd. Onder druk van verdachte heeft zij op 30 maart 2020 haar inloggegevens voor Digi-D aan hem gegeven, zodat hij het ouderlijk gezag voor zichzelf kon aanvragen. In april 2020 heeft [moeder minderjarige] contact opgenomen met de ambassade in Turkije. Zij heeft van ambassadepersoneel gehoord dat ondanks Covid-19 vluchten van Turkije naar Nederland gingen. [4]
Met ingang van 1 april 2020 heeft verdachte met [moeder minderjarige] gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun dochter. [5]
Verdachte heeft verklaard dat bij hem de laatste vier à vijf dagen van de vakantie irritaties ontstonden, omdat het niet lukte om met [moeder minderjarige] afspraken te maken over hun woningen. Hij heeft met [moeder minderjarige] overleg gehad en hij zou met hun dochter een week langer in Turkije mogen blijven. Na tweeënhalve à drie weken in Turkije besloot verdachte om weg te blijven en dus niet naar Nederland terug te keren. Verdachte wilde niet via Istanboel vliegen en toen er weer vluchten vanaf Kayseri gingen, zag verdachte geen uitweg meer dan weg te blijven. Hij wilde pas naar Nederland, naar [moeder minderjarige] , terugkomen met [minderjarige] wanneer hij afspraken met [moeder minderjarige] had gemaakt. Hij zou net zolang wegblijven totdat [moeder minderjarige] mee zou werken, ook als dat jaren zou duren. [6]
De rechtbank stelt vast dat verdachte eind maart 2020 had besloten om met zijn dochter in Turkije te blijven. Hier heeft hij als eerste een uitvoering aan gegeven door [moeder minderjarige] op 30 maart 2020 zodanig onder druk te zetten dat zij haar inloggegevens voor Digi-D aan hem gaf, zodat hij voor zichzelf het ouderlijk gezag over [minderjarige] kon aanvragen. Op 1 april 2020 is verdachte mede belast met het ouderlijk gezag over zijn dochter. Vanaf dat moment is verdachte beslissingen over [minderjarige] gaan nemen zonder [moeder minderjarige] daarin te betrekken, waaronder de beslissing om nog steeds niet terug te keren naar Nederland. Dit terwijl hij wist dat [moeder minderjarige] (ook) het ouderlijk gezag had. Ook heeft hij op geen enkele wijze meegewerkt aan de verzoeken van [moeder minderjarige] om met hun dochter terug te reizen naar Nederland. Weliswaar was op dat moment een uitbraak van Covid-19, maar dat houdt niet in dat het voor verdachte niet mogelijk was om met [minderjarige] terug te keren naar Nederland. Er gingen immers nog vliegtuigen van Turkije naar Nederland. Daarnaast had verdachte indien hij zijn dochter en zichzelf niet aan het risico op Covid-19 wilde blootstellen ook met een auto terug kunnen rijden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte vanaf 1 april 2020 opzet heeft gehad op het onttrekken van [minderjarige] aan het wettig over haar gestelde gezag.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn dochter [minderjarige] zonder toestemming van haar moeder van 1 april 2020 tot 3 september 2021 in Turkije heeft gehouden en niet heeft laten terugkomen naar Nederland, naar [moeder minderjarige] . Hiermee heeft hij [minderjarige] , terwijl zij jonger was dan twaalf jaar, opzettelijk onttrokken aan het gezag van [moeder minderjarige] .
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [minderjarige] ook in Culemborg en/of Nederland aan het gezag van [moeder minderjarige] heeft onttrokken. Ook acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen. Weliswaar blijkt uit het dossier dat verdachte met zijn moeder en broer contact heeft gehad over [minderjarige] , maar niet blijkt dat tussen hen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de bewezenverklaarde onttrekking van [minderjarige] aan het gezag van [moeder minderjarige] .
Ten aanzien van feit 2:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. [moeder minderjarige] en getuige [getuige] hebben op 27 juli 2020 hun verklaring over de verweten mishandeling gegeven. Dit is op het moment waarop verdachte met zijn dochter in Turkije zit en daar met [moeder minderjarige] een conflict over heeft. [getuige] is bovendien financieel afhankelijk van [moeder minderjarige] . Deze verklaringen zijn daarom onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [moeder minderjarige] heeft verklaard dat zij op 26 januari 2020 naar de ouders van verdachte in Lelystad is gegaan om haar dochter op te halen. Zij had onder meer een pot gevuld met groenten in zuur meegenomen. Verdachte kwam met [minderjarige] en de Maxi-Cosi naar buiten. [moeder minderjarige] zette [minderjarige] in de Maxi-Cosi en hoorde verdachte schreeuwen. Zij voelde een klap tegen haar hoofd en zag dat verdachte de pot met groenten vasthield in zijn hand. Zij had daarna pijn aan haar hoofd. [7] Op 27 januari 2020 heeft [moeder minderjarige] bij de wijkagent melding gemaakt van het feit dat zij door verdachte met een pot zuur op haar hoofd is getikt. [8]
[getuige] heeft verklaard dat zij op 26 januari 2020 met [moeder minderjarige] mee was gereden naar Lelystad. Zij zag dat verdachte de pot groente met één hand vastpakte en een zwaaibeweging maakte tegen het gezicht van [moeder minderjarige] , terwijl [moeder minderjarige] haar dochter in de maxicosi zette. [9]
De rechtbank is gelet op het vorengaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [moeder minderjarige] op 26 januari 2020 met een pot gevuld met groenten tegen haar hoofd heeft geslagen en dat hij [moeder minderjarige] daarmee pijn heeft gedaan. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat [moeder minderjarige] en [getuige] onbetrouwbaar zouden zijn. De verklaringen vinden steun in elkaar en redenen om aan die betrouwbaarheid te twijfelen acht de rechtbank niet aanwezig, ook niet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd. Bovendien heeft [moeder minderjarige] reeds op 27 januari 2020 melding van deze mishandeling gemaakt, voordat verdachte hun dochter aan haar gezag had onttrokken, zodat daarin geen reden kan hebben gelegen verdachte (achteraf alsnog) te belasten.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 3 september 2021
te Culemborg, althans in Nederland en/ofin Turkije
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk een minderjarige, [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag
en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;
2.
hij op
of omstreeks26 januari 2020 te Lelystad [moeder minderjarige]
(ex-partner)heeft mishandeld door haar met een (met groenten gevulde) pot tegen haar hoofd te slaan
en/of met die pot tegen haar hoofd te gooien/duwen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaar oud is;
feit 2:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in Bulgarije en in Nederland in voorarrest heeft doorgebracht en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en de mogelijkheid van elektronische toezicht voor 1 jaar. Ook heeft hij op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht vrijheidsbeperkende maatregelen gevorderd, inhoudende dat aan verdachte:
  • een contactverbod wordt opgelegd met betrekking tot [moeder minderjarige] , tenzij het contact ziet op de omgang met [minderjarige] ;
  • een locatieverbod wordt opgelegd met betrekking tot Culemborg.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met eventueel aanvullend een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf bepleit. Verdachte heeft immers vanaf 3 september 2021 vrijwillig meegewerkt om [minderjarige] naar [moeder minderjarige] te laten terugkeren, ondanks dat hij zijn dochter bij hem had kunnen houden in afwachting van een eventuele civiele procedure in Turkije. Daarnaast heeft verdachte 25 dagen onder erbarmelijke omstandigheden in Bulgarije in voorlopige hechtenis gezeten. Hierdoor is hij al voldoende gestraft.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van zijn dochter aan het gezag van haar moeder. Hij heeft zijn dochter, waarmee hij met toestemming van [moeder minderjarige] op 7 maart 2020 op vakantie is gegaan naar Turkije, zonder toestemming van haar moeder in Turkije gehouden na afloop van de vakantie. Hij heeft op geen enkele wijze meegewerkt aan de terugkeer van [minderjarige] , ondanks meerdere verzoeken daartoe van of namens [moeder minderjarige] . De onttrekking is uiteindelijk geëindigd door het handelen van [moeder minderjarige] . Verdachte heeft verklaard dat anders de onttrekking van [minderjarige] nog langer had geduurd. Dit is voor [moeder minderjarige] een buitengewoon onzekere, angstige en emotionele tijd geweest.
Weliswaar is verdachte op 3 september 2021 mee gaan werken om [minderjarige] te herenigen met haar moeder, maar daar stond tegenover dat [misdaadverslaggever] in dat geval een goed woordje voor hem zou doen. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte een eigen belang had om op dat moment mee te werken en dat dat eigen belang de drijfveer is geweest om mee te werken.
Verder sprak [minderjarige] op het moment dat zij met haar moeder werd herenigd alleen maar Turks. [moeder minderjarige] kon dus niet meer met haar eigen dochter praten zonder tussenkomst van verdachte.
Ter terechtzitting heeft verdachte tevens verklaard dat hij [minderjarige] ook heeft weggehouden van [moeder minderjarige] om op haar wraak te nemen en haar pijn te doen. Ten slotte heeft verdachte zijn dochter als middel gebruikt om [moeder minderjarige] zijn wil op te leggen, bijvoorbeeld door contact met [minderjarige] te onthouden tenzij [moeder minderjarige] aan verdachte geldbedragen zou overmaken.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ter zitting is verder gebleken dat verdachte nog steeds zijn eigen belangen boven die van [moeder minderjarige] stelt, zelfs indien dat niet in het belang van [minderjarige] is. Zo heeft verdachte verklaard dat hij het convenant dat opgesteld is door de advocaat van [moeder minderjarige] pas zal tekenen als hij verder kan met zijn leven. Pas daarna wil verdachte een omgangsregeling met [minderjarige] bespreken.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij sinds 2009 niet meer veroordeeld is voor een strafbaar feit zodat dat niet strafverhogend werkt.
Al het vorengaande in ogenschouw nemende en afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend. De rechtbank ziet geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan de proeftijd te verbinden.
De rechtbank ziet wel aanleiding om aan verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen, zoals door de officier van justitie gevorderd. Gelet op de houding van verdachte ter zitting, namelijk dat hij zijn eigen belang voorop blijft stellen en elk middel dat hij krijgt daarvoor in lijkt te zetten, acht de rechtbank deze maatregelen noodzakelijk om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten richting [minderjarige] of [moeder minderjarige] begaat. Dat betekent dat aan verdachte:
  • een contactverbod wordt opgelegd ten aanzien van [moeder minderjarige] ;
  • een locatieverbod wordt opgelegd voor de woonplaats van [moeder minderjarige] , thans zijnde Culemborg.
Ten aanzien van het contactverbod merkt de rechtbank op dat dit niet van toepassing is indien en voor zover tussen verdachte en [moeder minderjarige] , zo nodig in overleg met hulpverlenende instanties, een omgangsregeling met [minderjarige] wordt overeengekomen of afspraken over [minderjarige] gemaakt moeten worden.
De rechtbank zal bepalen dat bij overtreding van het contactverbod en/of het locatieverbod voor elke overtreding een week hechtenis zal worden toegepast met een maximum van zes maanden. De rechtbank zal de duur van deze maatregelen bepalen op drie jaar. Ook zullen deze maatregelen op het moment dat verdachte in vrijheid wordt gesteld dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat de rechtbank er ernstig rekening mee houdt dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 279 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van
de proeftijd van drie jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis (in Bulgarije en Nederland) heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal opnemen, hebben of zoeken met [moeder minderjarige] , tenzij het contact ziet op een omgangsregeling met en/of afspraken over [minderjarige] ;
 legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de woonplaats van [moeder minderjarige] , thans zijnde Culemborg;
 beveelt dat de politie toeziet op de handhaving van het voornoemde contact- en locatieverbod;
 beveelt dat vervangende hechtenis van één week wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan (een van) de maatregelen wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
 beveelt dat de maatregelen
dadelijk uitvoervaarzijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.L. Heldens, voorzitter, mr. M.A. van Leeuwen en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 januari 2023.
Mr. E. Bruinsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door F.E.M. Hamers, van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummers PL0600-2020323882 en PL0600-2020351072, gesloten op 14 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [moeder minderjarige] , p. 11.
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 155 en p. 158.
4.Proces-verbaal van aangifte [moeder minderjarige] , p. 11-12.
5.Een schriftelijke bescheid, inhoudende een uittreksel Gezagsregister, p. 32.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter zitting d.d. 10 januari 2022.
7.Proces-verbaal van aangifte [moeder minderjarige] , p. 166-167.
8.Een schriftelijke bescheid, inhoudende een mutatierapport, p. 174.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 176-177.