ECLI:NL:RBGEL:2023:3668

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
C/05/418284 / KG RK 23-362
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek op grond van vermeende vooringenomenheid van de rechter

Op 13 juni 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.F. Kruijskamp, op basis van verschillende gronden die volgens haar zouden wijzen op de vooringenomenheid van de rechter, mr. I.C.J.I.M. van Dorp. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden voor wraking te laat zijn ingediend, aangezien de feiten waarover verzoekster klaagde zich hebben voorgedaan tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2023, terwijl het wrakingsverzoek pas op 18 april 2023 werd ingediend. Dit is in strijd met de wettelijke vereisten die stellen dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend zodra de feiten bekend zijn.

Daarnaast heeft de wrakingskamer inhoudelijk beoordeeld of de aangevoerde gronden voldoende waren om tot wraking over te gaan. De eerste twee gronden, die betrekking hadden op de bejegening door de rechter en het niet vastleggen van procesafspraken in een tussenvonnis, werden als niet-ontvankelijk beschouwd. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet partijdig was en dat de gemaakte procesbeslissingen geen grond voor wraking konden vormen. De derde en vierde gronden, die betrekking hadden op het opmaken van het proces-verbaal en de rol van de rechter na ontvangst van de akte van de wederpartij, werden eveneens verworpen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims van partijdigheid.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen is genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mr. E. Schippers als voorzitter en mr. E.J. Davids en mr. A.A. Roodenburg als leden, in aanwezigheid van griffier mr. M.E. Diri. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/418284 / KG RK 23-362
Beslissing van 13 juni 2023
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
te [adres],
gemachtigde: mr. R.F. Kruijskamp,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. I.C.J.I.M. van Dorp,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 april 2023;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 26 april 2023;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 23 mei 2023, waarbij mr. Kruijskamp spreekaantekeningen heeft overgelegd.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de heer [aanwezige], echtgenoot van verzoekster, bijgestaan – via beeldbellen – door mr. R.F. Kruijskamp.
1.3.
De rechter is met bericht van afwezigheid niet verschenen bij de mondelinge behandeling.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 10048774 CV EXPL 22-2249 tussen verzoekster en [belanghebbende].
2.2.
Namens verzoekster heeft mr. Kruijskamp het schriftelijke verzoek bij de mondelinge behandeling toegelicht en daarbij verschillende argumenten aangevoerd. Deze zullen hierna aan de orde komen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

Toetsingskader
3.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter alleen gewraakt kan worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
Beoordeling van de aangevoerde wrakingsgronden
3.2.
Uit het wrakingsverzoek en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling, begrijpt de wrakingskamer dat verzoekster in de kern de volgende vier gronden aan haar verzoek ten grondslag legt:
uit de wijze waarop de rechter verzoekster heeft bejegend tijdens de mondelinge behandeling, blijkt dat zij vooringenomen is;
de rechter had de procesafspraken die tijdens de mondelinge behandeling zijn gemaakt, moeten neerleggen in een tussenvonnis;
de rechter had van de mondelinge behandeling eerder een proces-verbaal moeten opmaken en aan verzoekster moeten sturen, dan is gebeurd;
de rechter heeft verzoekster een reactiemogelijkheid onthouden, doordat zij na de ontvangst van de akte uitlating aan de zijde van [belanghebbende] de procedure gelijk op de rol heeft gezet voor vonnis.
3.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kunnen geen van deze gronden leiden tot wraking van de rechter. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen. Hiertoe is het volgende redengevend.
3.4.
De eerste twee gronden kunnen om formele redenen al niet tot wraking leiden, omdat zij te laat zijn aangevoerd. Allereerst geldt dat de omstandigheden waarover verzoekster klaagt, zich hebben voorgedaan tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2023, terwijl het wrakingsverzoek pas is ingediend op 18 april 2023. Dit geldt niet alleen voor de bejegening door de rechter tijdens de mondelinge behandeling, maar ook voor het niet neerleggen van de tijdens de mondelinge behandeling gemaakte procesafspraken in een tussenvonnis. Uit het proces-verbaal blijkt namelijk dat de rechter de zaak op de zitting heeft verwezen naar de rol van 5 april 2023 voor het nemen van een akte door [belanghebbende], zodat het verdere procesverloop toen al duidelijk was en dus ook duidelijk was dat er niet eerst een tussenvonnis zou volgen. Met het tijdsverloop tussen het bekend zijn met de feiten op
8 februari 2023 en het indienen van het wrakingsverzoek op 18 april 2023, is niet voldaan aan de wettelijke eis dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv). Daarnaast geldt dat in een wrakingsverzoek alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen (artikel 37, derde lid, Rv). Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Ten aanzien van de eerste grond wordt ook aan deze voorwaarde niet voldaan, omdat de relevante feiten al op
8 februari 2023 bekend waren en pas tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek naar voren zijn gebracht.
3.5.
Volledigheidshalve overweegt de wrakingskamer dat de eerste twee gronden ook inhoudelijk niet tot wraking hadden kunnen leiden. Dat de rechter verzoekster daadwerkelijk zodanig heeft bejegend dat daaruit enige vooringenomenheid blijkt, vindt geen steun in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en is de wrakingskamer ook overigens niet gebleken. Verder valt niet in te zien waarom – zonder bijzondere bijkomende omstandigheden, die niet zijn gesteld – de keuze van de rechter om de tijdens de mondelinge behandeling gemaakte procesafspraken gelijk door partijen uit te laten voeren en niet eerst in een tussenvonnis vast te leggen, zou getuigen van enige vooringenomenheid. Daarnaast geldt dat dit een procesbeslissing van de rechter is en rechterlijke beslissingen geen grond kunnen vormen voor wraking.
3.6.
Ten aanzien van de derde grond begrijpt de wrakingskamer het betoog van verzoekster aldus, dat de rechter partijdig is omdat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling pas is opgemaakt nadat hierom door verzoekster is gevraagd. Dit betoog slaagt niet. De rechter heeft toegelicht dat van een zitting in beginsel alleen een proces-verbaal wordt opgemaakt indien een partij hierom verzoekt. Het is de wrakingskamer niet gebleken dat deze toelichting onjuist is. Verder geldt dat de door de rechter omschreven werkwijze in overeenstemming is met hetgeen de wet hierover voorschrijft (artikel 90, eerste lid, Rv). Het komt er dus op neer dat de rechter bij het opstellen van het proces-verbaal heeft gehandeld op de gebruikelijke en door de wet voorgeschreven wijze. Gelet hierop ziet de wrakingskamer alleen hierom al niet in waarom uit dit handelen zou blijken dat de rechter partijdig is.
3.7.
Tot slot heeft verzoekster betoogd dat uit het gegeven dat de rechter de zaak gelijk na ontvangst van de akte van [belanghebbende] op de rol heeft gezet voor vonnis, blijkt dat zij partijdig is, omdat verzoekster hierdoor de kans wordt ontnomen om op deze akte te reageren. Ook dit betoog kan niet slagen. Uit het rolbericht van 6 april 2023, waarin aan partijen is bericht dat vonnis wordt gewezen, kan niet anders worden afgeleid dan dat de rechter nu aan zet is. Over de inhoud van het vervolgens te wijzen vonnis kan op basis van het rolbericht geen enkele conclusie worden getrokken. Of het te wijzen vonnis een tussenvonnis of een eindvonnis zal zijn, wat de rechter zal beslissen ten aanzien van de akte van [belanghebbende] en of verzoekster de gelegenheid zal krijgen om op deze akte te reageren, zal niet eerder dan bij het wijzen van dit vonnis duidelijk worden. De andersluidende aanname van verzoekster waarop deze wrakingsgrond is gebaseerd, berust op een misverstand.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Schippers, voorzitter, mr. E.J. Davids en
mr. A.A. Roodenburg, leden in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.E. Diri en in openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.