ECLI:NL:RBGEL:2023:3651

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
05-075231-95
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling van een vreemdeling met ingetrokken verblijfsvergunning en de gevolgen voor de TBS-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 juni 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een vreemdeling wiens verblijfsvergunning kort voor de voorziene beëindiging van de maatregel is ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling, die sinds zijn jeugd in Nederland woont, in 1996 is veroordeeld tot TBS na een veroordeling voor verkrachting. De maatregel is sindsdien meerdere keren verlengd, maar de intrekking van zijn verblijfsvergunning heeft geleid tot een uitzichtloze situatie, waarbij de vreemdeling geen perspectief heeft op verlof of beëindiging van de TBS. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), die heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning voor de TBS-maatregel. De rechtbank heeft besloten om een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op te roepen om de vreemdelingenrechtelijke positie van de betrokkene te bespreken en heeft het openbaar ministerie opgedragen een maatregelrapport op te stellen over de voorwaarden voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en alle andere beslissingen aangehouden, in afwachting van verdere ontwikkelingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/075231-95
Datum zitting: 16 juni 2023
Datum uitspraak: 30 juni 2023
Beslissingvan de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 6:6:10 van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[betrokkene] (hierna: betrokkene),

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in CTP Veldzicht in [plaats] .
Raadsman: mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen.

Procedure

Betrokkene is op 24 september 1996 bij vonnis van de rechtbank te Arnhem veroordeeld tot
(onder meer) terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van
verkrachting. Deze maatregel is ingegaan op 8 juni 1997 en het laatst verlengd bij beslissing van de rechtbank van 17 juni 2022.
Bij vordering van 26 april 2023, ingekomen op diezelfde datum, heeft de officier van justitie gevorderd dat deze maatregel wordt verlengd voor de duur van één jaar.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de volgende processtukken:
  • het adviesrapport van de kliniek van 23 maart 2023, waarin wordt geadviseerd de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te verlengen met een jaar;
  • het aanvullend advies van de kliniek van 7 juni 2023;
  • een afschrift van de wettelijke aantekeningen;
  • verslag van de zorgconferentie van 19 januari 2023;
  • de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 30 mei 2023 inzake [betrokkene] v. Nederland,
  • de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2023,
Ter zitting van 16 juni 2023 zijn gehoord:
  • betrokkene (via videoverbinding);
  • zijn raadsman mr. N.A. Heidanus;
  • de deskundigen [deskundige 1] , assistent hoofdbehandelaar, en [deskundige 2] , GZ-psycholoog en waarnemend hoofdbehandelaar, beiden van CTP Veldzicht;
  • de officier van justitie, mr. M. ten Velde.

De standpunten

De officier van justitie heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering dient te worden aangehouden om een medewerker van de IND ter zitting te horen over de gevolgen van de uitspraak van het EHRM en hoe de IND denkt hieraan uitvoering te geven. Het EHRM heeft immers een schending van art. 8 EVRM vastgesteld en dat vergt een snel en adequaat optreden van de overheid om hieraan zo spoedig mogelijk een einde te maken. Subsidiair heeft zij gevorderd de TBS met één jaar te verlengen.
De raadsman van betrokkene heeft gepleit voor aanhouding van de behandeling zodat kan worden onderzocht of, en zo ja, onder welke voorwaarden de dwangverpleging voorwaardelijk kan worden beëindigd. De IND (c.q. de staatssecretaris) heeft onbehoorlijk gehandeld door op onzorgvuldige wijze betrokkene’s verblijfsvergunning in te trekken en de bestuursrechters hebben dit zonder enige inhoudelijke beoordeling overgenomen; in die vreemdelingrechtelijke procedure is op geen enkele wijze rekening gehouden met de implicaties hiervan op de lopende TBS. Dat heeft geleid tot een veroordeling van Nederland in Straatsburg. De raadsman kan zich ook vinden in de suggestie om een medewerker van de IND op te roepen, want de verdediging krijgt geen inhoudelijke reactie op haar aanhoudende verzoeken om heroverweging van het intrekkingsbesluit.

De beoordeling

Dit is een bijzondere zaak, die een korte uitleg van de voorgeschiedenis noodzakelijk maakt.
Betrokkene komt uit [land] en is in 1982 op 10-jarige leeftijd tezamen met zijn familie naar Nederland gekomen, waar hij sindsdien onafgebroken heeft gewoond. Hij wordt, na een voorgeschiedenis van delicten en (jeugd)sancties, in 1996 veroordeeld wegens verkrachting. Omdat dat delict is gepleegd in een schizofreen-psychotische episode, wordt hij deels ontoerekeningsvatbaar geacht en wordt TBS met verpleging opgelegd en is hij in 1998 opgenomen in een TBS-kliniek. Uit de rapportages sindsdien blijkt dat hij van meet af aan heeft meegewerkt aan behandeling. In 2014 gaat hij via transmuraal verlof en in 2015 via proefverlof, zelfstandig wonen in een RIBW-instelling. Begin 2016 wordt de verpleging voorwaardelijk beëindigd, in aanloop naar een definitieve beëindiging van de maatregel, mede op geleide van de NIFP rapportages waarin wordt geconcludeerd dat het recidiverisico voldoende is teruggebracht. In februari 2017 wordt bericht dat de staatssecretaris voornemens is zijn verblijfsvergunning in te trekken en hem uit te zetten naar [land] , hetgeen hem volledig uit balans brengt omdat hij is gesetteld in Nederland en geen enkele band heeft met [land] . De onzekerheid over zijn verblijfsstatus leidt tot een opflakkering van de psychose en hij overtreedt de voorwaarden van alcohol- en cannabisverbod. [1] In november 2018 wordt de intrekking van de verblijfsvergunning definitief, hetgeen hervatting van de verpleging in maart 2019 onontkoombaar maakt. Sindsdien verblijft betrokkene in CTP Veldzicht.
Hij is nu een illegale vreemdeling in de TBS. Kortheidshalve wordt verwezen naar een rapport van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming over de klemmende positie waarin deze TBS-gestelden zich bevinden vanwege de botsende rechtssystemen en niet aansluitend beleid. [2] Dit levert een paradoxaal dilemma op omdat de maatregel van TBS mede is gericht op behandeling van de stoornis en/of delictgevaar en algemeen erkend is dat verlofverlening een essentieel en onmisbaar onderdeel is van het re-integratietraject. Dit aspect wordt echter ondermijnd door de TBS-verlofregeling, die onbegeleid verlof voor vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus verbiedt, en begeleid verlof alleen toestaat voor zover dat is gericht op repatriëring naar het land van herkomst. Tegelijkertijd is er weinig of geen aandacht voor de vraag of een dergelijke repatriëring, uit juridisch of praktisch oogpunt, eigenlijk wel realistisch is. In onderhavige procedure is inmiddels wel duidelijk dat zulks niet het geval is. Aldus kan de TBS van een ‘illegale vreemdeling’ nooit beëindigd worden, ook al zou dat wat betreft stoornis en recidiverisico wel verantwoord en aangewezen zijn. Dat kan leiden tot een uitzichtloze situatie. [3]
Ter beëindiging van een dergelijke, met artikelen 3 en 5 EVRM strijdige situatie heeft de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eerder al ondanks het ontbreken van een verblijfsvergunning de verpleging voorwaardelijk beëindigd. [4] Ook heeft de minister eerder in een verglijkbaar geval machtiging verleend voor transmuraal verlof. [5]
Recentelijk heeft het EHRM geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning van betrokkene onzorgvuldig was omdat de staatssecretaris op geen enkele wijze heeft rekening gehouden met de gevolgen van het besluit voor de TBS status en de voortgang van de re-integratie in het kader van de TBS-behandeling, alleen oog had voor het destijds gepleegde indexdelict, alleen lette op de herhaalde verlengingsbesluiten van de strafrechter maar geen oog ervoor had dat de destabilisatie, vlak voor de beoogde definitieve beëindiging van de TBS, nu juist het gevolg was van zijn besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning. Het EHRM achtte hiermee artikel 8 EVRM geschonden. [6]
In dit kader is van ook belang de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2023 in een andere zaak. [7] Daarin overweegt de Afdeling dat de staatsecretaris bij de afweging of de verblijfsvergunning moet worden ingetrokken ook de implicaties voor de voortgang van een TBS re-integratietraject moet betrekken. Dit besluit betekent namelijk dat betrokkene geen verlof zal krijgen, hetgeen zal leiden tot stagnatie van dit re-integratietraject.
Ondanks herhaald aandringen van de verdediging is er kennelijk nog steeds geen beslissing genomen over het verzoek tot heroverweging van de intrekking van de verblijfsvergunning. Het is de rechtbank bekend dat naar aanleiding van de uitspraak van de AB RvS tot nader order alle procedures inzake verblijfsvergunningen ten aanzien van TBS gestelden zijn opgeschort in afwachting van nadere besluitvorming. [8]
In de vorige verlengingsbeslissing van 17 juni 2022 in onderhavige zaak [9] heeft de rechtbank overwogen dat bij het uitblijven van perspectief op (transmuraal) verlof schending van artikel 5 EVRM steeds dichterbij komt en zijn alle betrokken partijen opgeroepen maatwerk te leveren en de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken. Tijdens de behandeling ter zitting is duidelijk geworden dat hieraan spijtig genoeg geen enkel gevolg is gegeven. Alle – welwillende – intenties lijken af te stuiten op de status van ‘illegale’ vreemdeling. De bedoeling was nu juist dat instanties eindelijk eens ‘
out of the box’ gingen denken. Dat is dus tot dusverre niet gebeurd.
Blijkens het verslag van de zorgconferentie in januari j.l. zou betrokkene verdere stappen kunnen maken en zou, wat betreft beveiligingsniveau, kunnen worden ‘afgeschaald’ naar een FPA. Daar zal echter wel intensieve begeleiding nodig zijn aangezien de zelfredzaamheid van betrokkene de laatste jaren, sinds de hernieuwde opname in een gesloten setting, achteruit is gegaan. Er is wellicht sprake van een zekere mate van “cognitief verval” sindsdien. Juist daarom zou intensiever geoefend moeten worden met – begeleid  verlof. Gemoedsrust voor betrokkene is van groot belang voor verder herstel en wellicht verbetering van de zelfredzaamheid die uiteindelijk uitstroom naar een FPA of een andere instelling mogelijk zou kunnen maken. Die gemoedsrust komt er echter pas als er eindelijk duidelijkheid en zekerheid over zijn verblijfsstatus komt.
Met de uitspraak van het EHRM (die vooralsnog tot uitgangspunt wordt genomen niettegenstaande de mogelijkheid om de zaak voor te leggen aan de Grote Kamer) is er sprake van schending van artikel 8 EVRM. Ook al ziet deze procedure in Straatsburg strikt genomen op de intrekking van de verblijfsvergunning en niet op de TBS-procedures, uit dezelfde uitspraak wordt duidelijk dat beide zaken intrinsiek samenhangen. Beslissingen in de ene procedure hebben – in de rechtspraak van de AB RvS destijds, doorslaggevende – invloed op beslissingen in de andere procedure. Eerder genoemde uitspraak van de AB RvS van 17 april 2023 sluit vrijwel naadloos hierop aan.
Het lijkt erop dat, in het voetspoor van de reeds vastgestelde schending van artikel 8 EVRM thans ook een schending van artikel 5 EVRM (en wellicht artikel 3 EVRM) immanent is. Uitsluitend de status van illegale vreemdeling staat in de weg aan een voortvarend re-integratietraject.
Het is aan de Staat om hieraan op de kortst mogelijke termijn een einde te maken. De rechtbank is graag bereid hierbij behulpzaam te zijn.
De rechtbank acht het noodzakelijk om het onderzoek te heropenen, met twee doelen.
1. Allereerst wil de rechtbank nadere informatie over de verzochte heroverweging van de verblijfsrechtelijke status van betrokkene. Concreet: is de staatssecretaris bereid om, in het licht van de hiervoor genoemde uitspraken van EHRM en AB RvS betrokkene alsnog een verblijfsvergunning te verschaffen en het inreisverbod in te trekken?
Daarom zal de oproeping worden bevolen van een medewerker van de IND die op de hoogte is van de casus en bevoegd is ter zake de nodige inlichtingen te verschaffen.
2. Ten tweede draagt de rechtbank het openbaar ministerie op door de reclassering een maatregelrapport te laten opstellen waarin wordt onderzocht op welke wijze en op welke voorwaarden een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging gestalte zou kunnen krijgen. Daarbij moet de reclassering uitgaan van twee scenario’s:
betrokkene heeft inmiddels een verblijfsvergunning;
betrokkene heeft nog steeds geen verblijfsvergunning. Daarbij kunnen de eerder vermelde uitspraken van de penitentiaire kamer als inspiratie worden genomen.
De rechtbank dringt er op aan dat kliniek en reclassering hierbij rekening houden met de bijzondere aspecten van deze zaak, de hiervoor vermelde ontwikkelingen in de rechtspraak, en de noodzaak een einde te maken aan - dreigende – schending van het EVRM door met creatieve oplossingen te komen, in samenwerking met DIZ van het ministerie, die, zoals in andere zaken al bleek, daartoe in beginsel bereid is. De rechtbank geeft het openbaar ministerie in overweging voor de volgende zitting, indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, ook een medewerker van DIZ op te roepen.
Alle andere beslissingen worden aangehouden.

De beslissing

De rechtbank:
heropent het onderzoek en bepaalt dat dit zal worden hervat op een nader te bepalen datum binnen drie maanden;
draagt het openbaar ministerie op als deskundige op te roepen een medewerker van de IND die op de hoogte is van de casus en bevoegd is de nodige inlichtingen te verschaffen als hiervoor bedoeld;
draagt het openbaar ministerie op door de reclassering een maatregelrapport te laten opstellen waarin wordt onderzocht op welke wijze en op welke voorwaarden een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging gestalte zou kunnen krijgen. Daarbij moet de reclassering uitgaan van twee scenario’s:
- betrokkene heeft inmiddels een verblijfsvergunning;
- betrokkene heeft nog steeds geen verblijfsvergunning.
houdt alle andere beslissingen aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter, mr. M.E. Snijders en mr. J.M. Breimer, als rechters in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juni 2023.
mr. M.E. Snijders is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. Rb Gelderland 6 juli 2018,
2.RSJ:
3.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (PK) 4 juli 2013,
4.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (PK) 30 oktober 2014,
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (PK) 13 februari 2020,
6.EHRM 30 mei 2023 inzake [betrokkene] v. Nederland,
7.AB RvS 17 april 2023,
8.Informatiebericht SUA van de IND van 9 mei 2023.
9.Rb Gelderland 17 juni 2022,