2.2Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2, primair en feit 3 tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft verder gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder feit 2, primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling door [slachtoffer 1] te slaan met een gaspistool, nu niet bekend is van welk materiaal het pistool was en of daarmee zwaar letsel kon worden toegebracht. De subsidiair tenlastegelegde eenvoudige mishandeling is door de verdediging niet betwist. Datzelfde geldt voor de onder feit 3 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 2] (onder feit 3) heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu uit zijn verklaring blijkt dat er bij hem geen redelijke vrees bestond dat hij dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Tot slot heeft de raadsman verzocht om het gegeven bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, gelet op de bepleite vrijspraken voor feit 1 en feit 2, primair.
De beoordeling door de rechtbank
Niet ter discussie staat dat verdachte in de avond van 25 op 26 november 2023 samen met [naam] naar een feest in Zetten is gegaan, waar het tot een confrontatie kwam tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1] , die op een barkruk zat bij de aanvang van de confrontatie.[slachtoffer 2] was ook op dit feest aanwezig en droeg een blauwe trui.
Door verschillende verbalisanten zijn de camerabeelden van het autobedrijf waar het feest plaatsvond ( [naam autobedrijf] ), bekeken en beschreven. Zij hebben op de beelden (onder meer) het volgende gezien.
Te zien is dat verdachte zich een weg baant door de aanwezige bezoekers van het feest en dat hij direct op aangever [slachtoffer 1] afloopt. Verdachte begint meteen op [slachtoffer 1] in te slaan, waarbij [slachtoffer 1] mogelijk ten val komt. Te zien is dat verdachte zich voorover buigt en dat hij nog steeds met zijn rechterarm mogelijk door blijft slaan. Verdachte maakt bewegingen met zijn rechterarm, van boven naar beneden gericht. Tijdens dit gebeuren hoort verbalisant, door de muziek heen, duidelijk een knal. Te zien is dat de aanwezige bezoekers op het feest zich direct uit de voeten maken in de richting van de toegangs- en uitgangsdeur.
Rond 00:00:25 uur is te zien dat verdachte 1
(de rechtbank begrijpt, gelet op zijn verklaring, dat dit verdachte [verdachte] betreft)met zijn rechterhand, waarin hij ook het vuurwapen vast heeft, uithaalt naar [slachtoffer 1] en daarbij zijn hoofd raakt. Het slachtoffer [slachtoffer 1] raakt door de klap op zijn hoofd uit balans.
Om 00:00:42 uur is te zien dat het vuurwapen vanuit de hal werd gericht op de gezochte persoon
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ). Omstreeks 00:00:46 uur is te zien dat verdachte het vuurwapen in de hal nog richt op de persoon met de blauwe trui, waarbij de vinger aan de trekker zat. Kort nadat verdachte was vertrokken, liep [slachtoffer 1] naar buiten. Er was letsel aan zijn gezicht te zien.
De rechtbank heeft, zoals zij tijdens de zitting ook aan partijen heeft medegedeeld, de camerabeelden eveneens bekeken. Daarop heeft zij waargenomen dat verdachte omstreeks 00:00:25 uur met het wapen in zijn hand een zwaaiende beweging maakte in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] .
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte de ruimte in kwam rennen en zich op hem richtte. Uit het niets kreeg [slachtoffer 1] vervolgens diverse harde klappen op zijn hoofd, waardoor hij op de grond ten val kwam. Verder zag hij dat uit de loop van het vuurwapen bij het schieten een vuurflits kwam.
Er is onderzoek gedaan naar het wapen (op basis van de camerabeelden). Door verbalisant [verbalisant] is beschreven dat als er een knal gehoord is en er een mondingsvuur gezien is aan de voorzijde van het wapen, het niet anders kan zijn, dan dat er een knal-, gas-, of kogelpatroon verschoten werd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ervan uitging dat wat hij mee naar binnen nam, een balletjespistool was. Verdachte liep naar [slachtoffer 1] toe, pakte hem vast en gaf hem waarschijnlijk wat klappen. Vervolgens vielen zij op de grond. Verdachte heeft verder verklaard dat op dat moment het wapen afging. Terwijl verdachte wegliep, kwam [slachtoffer 1] weer achter hem staan. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij [slachtoffer 1] toen een lel heeft gegeven met het pistool in zijn hand.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de verklaring van verdachte en hetgeen op de beelden is waargenomen, staat voor de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 1] op de betreffende avond meermaals met de vuist op het hoofd heeft geslagen – ook toen [slachtoffer 1] al op de grond lag – en dat hij [slachtoffer 1] (één maal) met het wapen in zijn hand tegen het hoofd heeft geslagen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte hiermee met voorbedachten rade heeft gepoogd om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals onder feit 2 (primair) ten laste gelegd. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op de beelden is een schot te horen en verdachte heeft ook verklaard dat het wapen is afgegaan. Aangever zag daarbij een vuurflits. De rechtbank volgt daarom de redenering van verbalisant [verbalisant] dat het wapen geschikt moet zijn geweest voor het verschieten van knal-, gas- of kogelpatronen. Onder die omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat sprake moet zijn geweest van een hard, metalen wapen. Verdachte maakte vervolgens met het wapen in zijn hand een zwaaiende beweging richting het hoofd van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] raakte door deze klap uit balans. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte met meer dan geringe kracht moet hebben geslagen. Bovendien had verdachte [slachtoffer 1] even daarvoor al meermaals met de vuist op het hoofd geslagen. Ook dit moet met kracht zijn gebeurd, aangezien [slachtoffer 1] door de klappen ten val kwam. Verdachte heeft zowel met de vuist als met een hard, metalen voorwerp met kracht op het hoofd - een kwetsbaar onderdeel van het lichaam - van [slachtoffer 1] geslagen. Daardoor heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit met voorbedachte raad heeft gedaan, aangezien onduidelijk is gebleven of verdachte naar de feestlocatie ging op zoek naar [slachtoffer 1] of mogelijk (ook) naar iemand anders. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 3
Onder feit 3 is vervolgens ten laste gelegd dat verdachte zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft bedreigd door een vuurwapen aan hen te tonen en op hen te richten.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat verdachte met een wapen op [slachtoffer 1] af is gelopen, hem klappen heeft gegeven en hem met dit wapen heeft geslagen. Vervolgens heeft verdachte - zo volgt uit de beschrijving van de camerabeelden - het wapen op [slachtoffer 1] gericht. Onder die omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit is door de verdediging ook niet betwist.
De rechtbank constateert vervolgens - eveneens op basis van de beschrijving van de beelden - dat verdachte het wapen ook op [slachtoffer 2] heeft gericht, kort nadat het schot was gelost. [slachtoffer 2] heeft (bij het tonen van de beelden aan hem) verklaard dat het hem niets deed dat het wapen op hem werd gericht. Die (subjectieve) beleving van [slachtoffer 2] is echter niet doorslaggevend voor de beoordeling van de rechtbank of het handelen van verdachte hier een bedreiging oplevert. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt, dat niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees (dat de bedreigde dodelijk of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen) is opgewekt. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen (objectief) een dergelijke vrees kon opwekken. Naar het oordeel van de rechtbank was dat laatste hier het geval. Er is daarom sprake van een strafbare bedreiging.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd, zoals ten laste gelegd onder feit 3.
Vrijspraak medeplegen (feit 2 en feit 3)De rechtbank acht tot slot niet bewezen dat verdachte bij de bewezenverklaarde feiten bewust en nauw heeft samengewerkt met een ander. Verdachte is weliswaar met [naam] samen de feestruimte in gelopen; de rechtbank kan echter niet eenduidig vaststellen dat [naam] ook wist dat verdachte het wapen bij zich had met de bedoeling het jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te gebruiken om mee te slaan dan wel te dreigen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen onder feit 2 en feit 3.