ECLI:NL:RBGEL:2023:3647

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
05-025241-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met vuurwapen tijdens feest in Zetten

Op 28 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bedreiging met een vuurwapen. De zaak vond plaats in Zetten, gemeente Overbetuwe, waar de verdachte in de nacht van 25 op 26 november 2022 een confrontatie had met [slachtoffer 1] tijdens een feest. De verdachte had een (gas)vuurwapen bij zich en heeft [slachtoffer 1] meerdere keren geslagen, zowel met de vuist als met het wapen. Tijdens de confrontatie is er een schot gelost, maar de rechtbank kon niet vaststellen of dit schot daadwerkelijk bedoeld was om [slachtoffer 1] te doden of zwaar letsel toe te brengen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling en de bedreiging met het vuurwapen wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een gevaarlijke en angstige situatie heeft gecreëerd voor de slachtoffers en andere aanwezigen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank weigerde het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen, gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/025241-23
Datum uitspraak : 28 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. M.A.W. Nillesen, advocaat in ‘s-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in op of omstreeks de periode van 25 november 2022 tot en met 26 november 2022 te Zetten, gemeente Overbetuwe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, een (gas)vuurwapen op/tegen, althans op korte afstand van het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gezet/gehouden en vervolgens heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in op of omstreeks de periode van 25 november 2022 tot en met 26 november 2022 te Zetten, gemeente Overbetuwe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een (gas)vuurwapen op/tegen, althans op korte afstand van het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gezet/gehouden en vervolgens heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in op of omstreeks de periode van 25 november 2022 tot en met 26 november 2022 te Zetten, gemeente Overbetuwe aan [slachtoffer 1] , ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal met een (gas)vuurwapen en/of met de vuist op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in op of omstreeks de periode van 25 november 2022 tot en met 26 november 2022 te Zetten, gemeente Overbetuwe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal met een (gas)vuurwapen en/of met de vuist op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan;
3.
hij in op of omstreeks de periode van 25 november 2022 tot en met 26 november 2022 te Zetten, gemeente Overbetuwe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een (gas)vuurwapen te tonen en/of dreigend dat (gas)vuurwapen te richten op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
2.1
Vrijspraak (feit 1)
Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij in de periode van 25 tot en met 26 november 2023 heeft gepoogd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel – subsidiair –heeft gepoogd aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door een gaspistool tegen of op korte afstand van het hoofd van [slachtoffer 1] te zetten/houden en vervolgens te schieten.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte samen met [naam] op de betreffende avond naar een feest in Zetten is gegaan, waar [slachtoffer 1] aanwezig was. Verdachte ging de feestruimte in en droeg op dat moment een op een wapen gelijkend voorwerp bij zich, zo blijkt uit zijn verklaring. Uit de beschrijving van de camerabeelden door de politie volgt dat er een confrontatie plaatsvond tussen verdachte en [slachtoffer 1] en dat er vervolgens één knal te horen was. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er één schot is gelost. Op basis van de gegevens uit het dossier, kan de rechtbank echter niet eenduidig vaststellen om wat voor wapen het precies ging en van welke afstand (ten opzichte van [slachtoffer 1] ) het schot is gelost. De verbalisant die het wapen heeft onderzocht, heeft op basis van de camerabeelden een vermoeden dat het gaat om een gaspistool. Het wapen is echter niet gevonden. Ook zijn er geen hulzen aangetroffen op de feestlocatie. Verder duiden de brandwonden aan het hoofd van [slachtoffer 1] er weliswaar op dat het wapen is afgegaan in de nabijheid van zijn hoofd, maar het letsel past naar het oordeel van de rechtbank niet (zonder meer) bij het potentiële letsel bij een daadwerkelijk contactschot of schot op zeer korte afstand met een gaswapen, zoals beschreven in het informatieblad Letselpotentie gaswapens van het Nederlands Forensisch Instituut. Nu de rechtbank niet kan vaststellen of sprake was van een opzetschot tegen of vlakbij het hoofd, komt zij niet toe aan de beoordeling of het handelen van verdachte mogelijk dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had kunnen hebben. Verdachte zal daarom volledig worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 (primair en subsidiair).
2.2
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2, primair en feit 3 tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft verder gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder feit 2, primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling door [slachtoffer 1] te slaan met een gaspistool, nu niet bekend is van welk materiaal het pistool was en of daarmee zwaar letsel kon worden toegebracht. De subsidiair tenlastegelegde eenvoudige mishandeling is door de verdediging niet betwist. Datzelfde geldt voor de onder feit 3 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 2] (onder feit 3) heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu uit zijn verklaring blijkt dat er bij hem geen redelijke vrees bestond dat hij dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Tot slot heeft de raadsman verzocht om het gegeven bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, gelet op de bepleite vrijspraken voor feit 1 en feit 2, primair.
De beoordeling door de rechtbank
Niet ter discussie staat dat verdachte in de avond van 25 op 26 november 2023 samen met [naam] naar een feest in Zetten is gegaan, waar het tot een confrontatie kwam tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1] , die op een barkruk zat bij de aanvang van de confrontatie. [2] [slachtoffer 2] was ook op dit feest aanwezig en droeg een blauwe trui. [3]
Door verschillende verbalisanten zijn de camerabeelden van het autobedrijf waar het feest plaatsvond ( [naam autobedrijf] ), bekeken en beschreven. Zij hebben op de beelden (onder meer) het volgende gezien.
Te zien is dat verdachte zich een weg baant door de aanwezige bezoekers van het feest en dat hij direct op aangever [slachtoffer 1] afloopt. Verdachte begint meteen op [slachtoffer 1] in te slaan, waarbij [slachtoffer 1] mogelijk ten val komt. Te zien is dat verdachte zich voorover buigt en dat hij nog steeds met zijn rechterarm mogelijk door blijft slaan. Verdachte maakt bewegingen met zijn rechterarm, van boven naar beneden gericht. Tijdens dit gebeuren hoort verbalisant, door de muziek heen, duidelijk een knal. Te zien is dat de aanwezige bezoekers op het feest zich direct uit de voeten maken in de richting van de toegangs- en uitgangsdeur. [4]
Rond 00:00:25 uur is te zien dat verdachte 1
(de rechtbank begrijpt, gelet op zijn verklaring, dat dit verdachte [verdachte] betreft)met zijn rechterhand, waarin hij ook het vuurwapen vast heeft, uithaalt naar [slachtoffer 1] en daarbij zijn hoofd raakt. Het slachtoffer [slachtoffer 1] raakt door de klap op zijn hoofd uit balans. [5]
Om 00:00:42 uur is te zien dat het vuurwapen vanuit de hal werd gericht op de gezochte persoon
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ). Omstreeks 00:00:46 uur is te zien dat verdachte het vuurwapen in de hal nog richt op de persoon met de blauwe trui, waarbij de vinger aan de trekker zat. Kort nadat verdachte was vertrokken, liep [slachtoffer 1] naar buiten. Er was letsel aan zijn gezicht te zien. [6]
De rechtbank heeft, zoals zij tijdens de zitting ook aan partijen heeft medegedeeld, de camerabeelden eveneens bekeken. Daarop heeft zij waargenomen dat verdachte omstreeks 00:00:25 uur met het wapen in zijn hand een zwaaiende beweging maakte in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] . [7]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte de ruimte in kwam rennen en zich op hem richtte. Uit het niets kreeg [slachtoffer 1] vervolgens diverse harde klappen op zijn hoofd, waardoor hij op de grond ten val kwam. Verder zag hij dat uit de loop van het vuurwapen bij het schieten een vuurflits kwam. [8]
Er is onderzoek gedaan naar het wapen (op basis van de camerabeelden). Door verbalisant [verbalisant] is beschreven dat als er een knal gehoord is en er een mondingsvuur gezien is aan de voorzijde van het wapen, het niet anders kan zijn, dan dat er een knal-, gas-, of kogelpatroon verschoten werd. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ervan uitging dat wat hij mee naar binnen nam, een balletjespistool was. Verdachte liep naar [slachtoffer 1] toe, pakte hem vast en gaf hem waarschijnlijk wat klappen. Vervolgens vielen zij op de grond. Verdachte heeft verder verklaard dat op dat moment het wapen afging. Terwijl verdachte wegliep, kwam [slachtoffer 1] weer achter hem staan. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij [slachtoffer 1] toen een lel heeft gegeven met het pistool in zijn hand. [10]
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de verklaring van verdachte en hetgeen op de beelden is waargenomen, staat voor de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 1] op de betreffende avond meermaals met de vuist op het hoofd heeft geslagen – ook toen [slachtoffer 1] al op de grond lag – en dat hij [slachtoffer 1] (één maal) met het wapen in zijn hand tegen het hoofd heeft geslagen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte hiermee met voorbedachten rade heeft gepoogd om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals onder feit 2 (primair) ten laste gelegd. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op de beelden is een schot te horen en verdachte heeft ook verklaard dat het wapen is afgegaan. Aangever zag daarbij een vuurflits. De rechtbank volgt daarom de redenering van verbalisant [verbalisant] dat het wapen geschikt moet zijn geweest voor het verschieten van knal-, gas- of kogelpatronen. Onder die omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat sprake moet zijn geweest van een hard, metalen wapen. Verdachte maakte vervolgens met het wapen in zijn hand een zwaaiende beweging richting het hoofd van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] raakte door deze klap uit balans. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte met meer dan geringe kracht moet hebben geslagen. Bovendien had verdachte [slachtoffer 1] even daarvoor al meermaals met de vuist op het hoofd geslagen. Ook dit moet met kracht zijn gebeurd, aangezien [slachtoffer 1] door de klappen ten val kwam. Verdachte heeft zowel met de vuist als met een hard, metalen voorwerp met kracht op het hoofd - een kwetsbaar onderdeel van het lichaam - van [slachtoffer 1] geslagen. Daardoor heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit met voorbedachte raad heeft gedaan, aangezien onduidelijk is gebleven of verdachte naar de feestlocatie ging op zoek naar [slachtoffer 1] of mogelijk (ook) naar iemand anders. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 3
Onder feit 3 is vervolgens ten laste gelegd dat verdachte zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft bedreigd door een vuurwapen aan hen te tonen en op hen te richten.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat verdachte met een wapen op [slachtoffer 1] af is gelopen, hem klappen heeft gegeven en hem met dit wapen heeft geslagen. Vervolgens heeft verdachte - zo volgt uit de beschrijving van de camerabeelden - het wapen op [slachtoffer 1] gericht. Onder die omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit is door de verdediging ook niet betwist.
De rechtbank constateert vervolgens - eveneens op basis van de beschrijving van de beelden - dat verdachte het wapen ook op [slachtoffer 2] heeft gericht, kort nadat het schot was gelost. [slachtoffer 2] heeft (bij het tonen van de beelden aan hem) verklaard dat het hem niets deed dat het wapen op hem werd gericht. Die (subjectieve) beleving van [slachtoffer 2] is echter niet doorslaggevend voor de beoordeling van de rechtbank of het handelen van verdachte hier een bedreiging oplevert. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt, dat niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees (dat de bedreigde dodelijk of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen) is opgewekt. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen (objectief) een dergelijke vrees kon opwekken. Naar het oordeel van de rechtbank was dat laatste hier het geval. Er is daarom sprake van een strafbare bedreiging.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd, zoals ten laste gelegd onder feit 3.
Vrijspraak medeplegen (feit 2 en feit 3)De rechtbank acht tot slot niet bewezen dat verdachte bij de bewezenverklaarde feiten bewust en nauw heeft samengewerkt met een ander. Verdachte is weliswaar met [naam] samen de feestruimte in gelopen; de rechtbank kan echter niet eenduidig vaststellen dat [naam] ook wist dat verdachte het wapen bij zich had met de bedoeling het jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te gebruiken om mee te slaan dan wel te dreigen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen onder feit 2 en feit 3.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit 2, primair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2, primair
hij in
op of omstreeksde periode van 25 november 2022 tot en met 26 november 2022 te Zetten, gemeente Overbetuwe aan [slachtoffer 1] , ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleenopzettelijk
en met voorbedachten radezwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal met een
(gas)vuurwapen en
/ofmet de vuist
op/tegen het
gezicht/hoofd
, althans het lichaamvan die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
3.
hij in
op of omstreeksde periode van 25 november 2022 tot en met 26 november 2022 te Zetten, gemeente Overbetuwe,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
,en
/ofmet zware mishandeling, door aan die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] een
(gas)vuurwapen te tonen en
/ofdreigend dat
(gas)vuurwapen te richten op het lichaam van die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2, primair:
poging tot zware mishandeling;
feit 3:
bedreiging met de dood en met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat voor de bedreiging van [slachtoffer 1] de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend is. Mocht de rechtbank ook tot een bewezenverklaring komen van de onder 2 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] , dan wordt verzocht om aan verdachte voor beide feiten samen een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van (maximaal) 8 maanden. De raadsman zoekt hiervoor aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank valt op dat verdachte, zeker omdat daarvoor geen invoelbare aanwijsbare reden of aanleiding was, zo makkelijk is overgegaan tot het plegen van geweld en dat hij het daarbij zelfs nodig vond om een wapen mee te nemen naar een drukke feestruimte. Ook is opmerkelijk dat verdachte naar eigen zeggen daarbij niet precies wist om wat voor type wapen het ging en er naar eigen zeggen van uit ging dat het op een nepwapen ging, zonder dat te controleren. Welbewust, achteloos en zonder enige merkbare terughoudendheid heeft verdachte een zeer angstige en onveilige situatie gecreëerd, niet alleen voor de slachtoffers, maar zeker ook voor de andere aanwezigen die nietsvermoedend voor hun plezier een avond uit waren en zich daarbij veilig moeten kunnen weten.
Dat het als gevolg van het excessieve geweld van verdachte slechts bij licht letsel aan het hoofd van [slachtoffer 1] is gebleven, is een gelukkig toeval en bepaald niet aan verdachte te danken.
Het stelt de rechtbank, ook voor de toekomst, niet gerust dat verdachte dit gedrag kennelijk acceptabel vond en er nu slechts op terugkijkt als “domheid”. Het geeft de rechtbank zorgen over het risico dat verdachte in de toekomst nog eens naar geweld grijpt als “middel” om een conflict op te lossen of om iets gedaan te krijgen. De rechtbank wil verdachte ervan doordringen dat de samenleving dat niet accepteert.
Een en ander maakt dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden acht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat geen sprake is van verdere strafverzwarende omstandigheden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank onder meer gekeken naar de zogenaamde “LOVS oriëntatiepunten voor straftoemeting”, die een weerslag vormen van de straffen die voor dit soort feiten door rechters gemiddeld worden opgelegd.
De rechtbank zal op basis van de hiervoor genoemde strafmaatoverwegingen aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 10 maanden. Dit is lager dan de eis van de officier van justitie omdat laatstgenoemde heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder 1, maar de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
De tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt op deze straf in mindering gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Tot slot zal de rechtbank het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis – gezien de bewezenverklaring en de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf - afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

wijst afhet verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. W. van der Boon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2023.
mr. W. van der Boon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022552367, gesloten op 17 april 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2023.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 347.
4.Het proces-verbaal van bevindingen (knal in de feestruimte), p. 274-275.
5.Het proces-verbaal van bevindingen (beschrijving camerabeelden [naam autobedrijf] ), p. 190.
6.Het proces-verbaal van bevindingen (uitwerking camerabeelden), p. 243, 248-256.
7.De eigen waarneming van de rechtbank voorafgaand aan de terechtzitting van 14 juni 2023, van camerabeelden, vastgelegd op een DVD, gevoegd bij het opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022552367.
8.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 163-164.
9.Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek wapen), p. 367.
10.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2023.