ECLI:NL:RBGEL:2023:3643

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
10268888
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling studiekosten door Roza Personeelsdiensten B.V. afgewezen wegens gebrek aan bewijs van gemaakte kosten

In deze zaak heeft Roza Personeelsdiensten B.V. (hierna: Roza) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] tot terugbetaling van studiekosten ter hoogte van € 2.084,00. De vordering is gebaseerd op een studiekostenbeding dat zou zijn overeengekomen in een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Roza stelt dat [gedaagde] haar opleiding heeft afgerond en vervolgens haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, waardoor zij op grond van het studiekostenbeding verplicht is de gemaakte opleidingskosten terug te betalen.

De procedure omvatte een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, waarbij Roza haar vordering heeft onderbouwd met facturen voor cursusgeld. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de studiekosten betwist en aangevoerd dat het studiekostenbeding niet geldig is, omdat het niet in de nieuwe arbeidsovereenkomst is opgenomen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Roza niet voldoende heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk studiekosten heeft gemaakt. De facturen waren gericht aan een andere entiteit en er was onvoldoende bewijs dat de kosten door Roza zijn betaald. Daarom is de vordering afgewezen. Roza is in de proceskosten veroordeeld, aangezien zij grotendeels ongelijk heeft gekregen.

Het vonnis is uitgesproken op 21 juni 2023 door mr. E. Horsthuis en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10268888 \ CV EXPL 23-109
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
ROZA PERSONEELSDIENSTEN B.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: Roza,
gemachtigde: P. de Ruijter,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E. Baldan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 maart 2023;
- de mondelinge behandeling van 2 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarop door mr. Baldan de producties bij de conclusie van antwoord zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op 28 augustus 2020 een arbeidsovereenkomst in het kader van de Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL) tot stand gekomen.
2.2.
In de door Roza in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst staat onder meer het volgende:
“(…)Artikel 1 Functie en opleiding
1.1
Werknemer verbindt zich om in dienst van werkgever arbeid te verrichten, welke gericht is op de
beroepspraktijkvorming van de werknemer voor de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) bij
opleidingsinstituut Astrum te Arnhem in het vak verzorgende IG niveau-3(2 jarig) specialisatie
kraamzorg.
1.2
Deze arbeidsovereenkomst vormt een onverbrekelijk geheel met de, ter zake de in artikel 1.1 genoemde beroepsopleiding.
Artikel 2 Duur
2.1
Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de lengte van de opleiding en vangt aan op
1 september 2020. Zij eindigt derhalve van rechtswege zonder dat opzegging is vereist na afronding van de opleiding of ingeval de opleiding voortijdig wordt afgebroken.
2.2
Werknemer is verplicht 3 jaar na het behalen van de diploma, in dienst van Roza Personeelsdiensten B.V. werkzaam te blijven. Indien werknemer vrijwillig eerder stopt of staakt met de opleiding is de werknemer verplicht conform het studiekostenbeding de opleidingskosten terug te betalen aan werkgever.
2.3
Werkgever en werknemer kunnen de arbeidsovereenkomst tussentijds opzeggen met inachtneming van het ter zake in wet en CAO VVT bepaalde opzegtermijn van l kalendermaand.
Artikel 3 Studiekostenbeding
3.1
De studiekosten (lesgelden, studieboeken en examengeld, inc. 1 herhalingsexamen) ad. € 2.700,00 incl. BTW worden in principe, na beoordeling en goedkeuring door de werkgever, voor 100% door de werkgever vergoed onder de volgende bepalingen.
3.2
De studiekosten worden voor 50% vergoed gedurende de opleiding; de resterende 50% wordt vergoed na het behalen van het diploma.
3.3
Bij uitdiensttreding zullen de studiekosten gedeeltelijk moeten worden terugbetaald op basis van de onderstaande staffel:
100% van alle studiekosten die door de werkgever zijn betaald/vergoed in het laatste dienstjaar.
66,6% van alle studiekosten die door de werkgever zijn betaald/vergoed in het voorlaatste dienstjaar.
3.4
Studietijd is altijd voor eigen rekening van de werknemer. (…)”
2.3.
Op 30 juni 2022 is tussen partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 tot stand gekomen. In deze arbeidsovereenkomst is geen studiekostenbeding opgenomen.
2.4.
[gedaagde] heeft haar opleiding op 13 juli 2022 afgerond.
2.5.
Op 15 juli 2022 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met Roza opgezegd.
2.6.
Bij brief van 10 oktober 2022 heeft Roza [gedaagde] onder meer als volgt bericht:
“Op 28 augustus 2020 heeft u een arbeidsovereenkomst in het kader van een beroeps begeleidende Leerweg( BBL) getekend.(zie bijlage)
Ten tijde van BBL-traject is er door Roza Personeelsdiensten BV voor u een kraamzorgopleiding betaald twv € 2.084,00 (respectievelijk € 1.195 en € 889,00) aan het ROC.(zie bijlage)
De opleiding is gevolgd op uw verzoek.
In het BBL-overeenkomst art. 3 is een studiekostenbeding afgedwongen.
In art. 3.3 van de BBL is overeengekomen dat bij uitdiensttreding de studiekosten geheel of gedeeltelijk terugbetaald dient te worden.
Op 15 juli 2022 heeft u uw ontslag ingediend bij Roza Personeelsdiensten BV(zie bijlage)en op basis van het overeengekomen studiekostenbeding dient u de opleidingskosten geheel terug te betalen aan Roza personeelsdiensten BV.
Wij verzoeken u het bedrag ad. € 2.084,00 uiterlijk 17 oktober 2022 te voldoen (…).”
2.7.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de studiekosten betwist.
3. Het geschil
3.1.
Roza vordert - samengevat - de veroordeling van [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis om aan haar te betalen een bedrag van € 2.084,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling althans de wettelijke (handels-)rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling, alsmede een bedrag van € 312,60 althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten en nakosten.
3.2.
Roza legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
[gedaagde] heeft niet voldaan aan haar verplichting om na het behalen van haar diploma nog drie jaar bij Roza in dienst te blijven. [gedaagde] is daarom op grond van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding de volledige studiekosten aan Roza terug te betalen. Roza heeft deze bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft deze kosten niet tijdig voldaan en is daarover daarom de wettelijke rente verschuldigd. Roza heeft haar vordering bovendien uit handen gegeven en houdt [gedaagde] aansprakelijk voor de daaraan verbonden kosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
[gedaagde] betwist in de eerste plaats dat de door haar ondertekende arbeidsovereenkomst het studiekostenbeding bevatte zoals thans door Roza is overgelegd. Met het beding waarop Roza haar vordering baseert heeft [gedaagde] nooit ingestemd. Daarnaast is de arbeidsovereenkomst door de afronding van haar opleiding van rechtswege geëindigd en is de nieuwe arbeidsovereenkomst geen studiekostenbeding opgenomen, waardoor het beding is komen te vervallen. [gedaagde] is er bij het aangaan van de nieuwe arbeidsovereenkomst evenmin op gewezen dat er nog een studiekostenbeding uit de vorige overeenkomst gold. Het beding is bovendien onduidelijk en moet om die reden buiten toepassing worden gelaten of in het nadeel van de werkgever worden uitgelegd. Daar komt nog bij dat de door haar gevolgde opleiding in rekening is gebracht bij Roza Kraamzorg, die overigens ook een subsidie van € 2.700,00 voor de voor haar, [gedaagde] , gerealiseerde “praktijkleerplaats” heeft ontvangen. Aldus kan niet worden aangenomen dat voor rekening van Roza komende studiekosten sprake is geweest. Ten slotte heeft zij nog een beroep gedaan op de per
1 augustus 2022 in werking getreden Wet Implementatie EU-Richtlijn transparantie en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. [gedaagde] betwist ook de verschuldigdheid van de rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De brief van 10 oktober 2022 kent [gedaagde] niet. Deze is verzonden naar een onjuist adres. De aanmaningen van 21 en 26 oktober heeft [gedaagde] evenmin ontvangen.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Roza, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Roza, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Roza in de kosten van deze procedure en de nakosten te vermeerderen met rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nog daargelaten de vraag of partijen het beding waarop Roza haar vordering baseert als zodanig zijn overeengekomen en hoe dit beding uitgelegd moet worden heeft het volgende te gelden. Roza kan alleen studiekosten in rekening brengen die zij ook daadwerkelijk heeft betaald. [gedaagde] betwist dat de facturen door Roza zijn betaald. De kantonrechter is van oordeel dat Roza niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat zij studiekosten heeft gemaakt. Roza heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij studiekosten heeft gemaakt twee facturen voor cursusgeld voor [gedaagde] in het geding gebracht, te weten een factuur van 21 oktober 2020 van € 1.195,00 voor de periode september 2020 tot en met augustus 2021 en een factuur van 1 december 2021 van € 889,00 voor de periode september 2021 tot en met augustus 2022. Deze facturen zijn echter aan
Professionele Kraamzorg Roza B.V. gericht (waar, zo kan worden aangenomen, de werkzaamheden zijn verricht en welke onderneming een subsidie heeft ontvangen voor de “praktijkleerplaats”). Dat de in casu gevorderde bedragen uiteindelijk voor rekening van Roza zijn gekomen, is wel gesteld, maar niet onderbouwd.
4.2.
De vordering in hoofdsom wordt gelet op het hiervoor overwogene afgewezen. De nevenvorderingen delen dit lot.
4.3.
Roza is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris zijnde € 99,50, te vermeerderen, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van dit vonnis. De rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Roza tot dit vonnis vastgesteld op € 398,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 99,50 aan nakosten, te vermeerderen, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van dit vonnis, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.
520 \ 918