ECLI:NL:RBGEL:2023:3623

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
AWB 23_3371
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor uitbreiding woning en bouw schuur in rijksmonumentale tuin

Op 26 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in een bestuursrechtelijke zaak. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R.A. Schaapsmeerders, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, dat op 16 mei 2023 had besloten niet handhavend op te treden tegen bouwwerkzaamheden van derde-partij op een perceel dat volgens verzoekers deel uitmaakt van een als rijksmonument aangewezen tuin. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, omdat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de bouwwerkzaamheden niet onder de monumentale status van de tuin vallen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college opnieuw moet onderzoeken welke kadastrale percelen in 2002 als rijksmonument zijn aangewezen. De uitspraak houdt in dat het besluit van 16 mei 2023 wordt geschorst en dat het college het griffierecht en proceskosten aan verzoekers moet vergoeden. De totale vergoeding bedraagt € 1.753,12. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3371
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. R.A. Schaapsmeerders),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo

(gemachtigden: mr. L.M. Jonker-van den Brink en M. Huisman en A. Stroy).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[derde-partij] en [derde-partij]uit [woonplaats] .

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van het college. Derde-partij was met kennisgeving niet aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 16 mei 2023;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.753,12 aan proceskosten aan verzoekers.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoekers hebben ingediend naar aanleiding van het besluit van het college van 16 mei 2023 waarbij het college heeft besloten om niet handhavend op te treden tegen de werkzaamheden ten behoeve van het uitbreiden van de woning van derde-partij en het bouwen van een schuur door derde-partij op het perceel [locatie] in [woonplaats] . Volgens verzoekers vinden deze werkzaamheden plaats in een tuin die onderdeel is van het op 15 april 2002 als Rijksmonument aangewezen complex [naam] . [1] Het college heeft het verzoek om handhavend op te treden in het besluit van 16 mei 2023 afgewezen omdat alleen bepaalde onderdelen van het complex van het voormalige sanatorium als rijksmonument zijn aangewezen. Het perceel van derde-partij behoort daar niet toe. Er is dan ook geen omgevingsvergunning voor het wijzigen van een monument vereist. Ook overigens is geen omgevingsvergunning vereist voor de bouwwerkzaamheden, omdat de werkzaamheden omgevingsvergunningvrij zijn op grond van artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarom is geen sprake van een overtreding en is het college niet bevoegd om handhavend op te treden, zo stelt het college.
2. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Beoordeeld moet worden of de bouwwerkzaamheden plaatsvinden in een rijksmonument, zoals dat in 2002 is aangewezen.
4.1.
Het college verwijst ter onderbouwing van het standpunt dat het perceel van derde-partij niet als rijksmonument is aangewezen naar een kaartje. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit kaartje afkomstig is uit een onderzoek uit 2019 naar de tuinhistorische waardestelling, terwijl de aanwijzing van het complex als rijksmonument uit 2002 dateert. Niet in geschil is dat dit kaartje niet tevens bij de aanwijzing tot rijksmonument is gevoegd. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat ter onderbouwing van het standpunt dat het perceel van derde-partij geen deel uitmaakt van de als rijksmonument aangewezen tuin niet kan worden verwezen naar een kaartje dat is gevoegd bij en is opgemaakt ten behoeve van de totstandkoming van het thans vigerende bestemmingsplan.
4.2.
Volgens de aanwijzing als rijksmonument bestaat het complex [naam] uit de volgende beschermde onderdelen:
A Hoofdgebouw
B Tuinaanleg met hekwerk, vijver, brug en hekwerk
C Mortuarium
D Ketelhuis.
4.3.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het erop lijkt dat de gehele tuin een monumentale status heeft en dat die status niet beperkt is tot het voorste gedeelte van de tuin. In de redengevende omschrijving staat immers dat het belangrijkste deel – maar dus niet het enige deel – zich aan de voorzijde bevindt. Ook het overige gedeelte van het terrein wordt genoemd. Het college heeft ter zitting betoogd dat slechts de drie kadastrale percelen die zijn genoemd in de redengevende omschrijving als beschermd monument zijn aangewezen. Onduidelijk is echter gebleven waar deze percelen zich bevinden en of alleen de drie genoemde percelen als beschermd monument zijn aangewezen. Zo komt het kadastrale perceel [woonplaats] [locatie] in de monumentonderdelen A, B, C en D voor. Daarbij komt dat in een andere lijst, te raadplegen via www.monumentenregister.nl, [2] wel het kadastrale nummer van het perceel van de derde-partij wordt genoemd.
4.4.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat artikel 4a van bijlage II bij het Bor niet in de weg staat aan de toepasselijkheid van artikel 2 van Bijlage II bij het Bor. Dat betekent dat het college opnieuw naar de zaak moet kijken en daarbij moet onderzoeken welke kadastrale percelen destijds zijn aangewezen als rijksmonument in 2002. Dat de woningen – waar de bouwwerken bij worden opgericht – zijn gebouwd zonder monumentenvergunning, zoals door het college is betoogd, is niet relevant. Het gaat immers nu om de vraag of de tuin waar de bouwwerken worden opgericht, een monumentale status heeft.
4.5.
Als blijkt dat er toch een monumentale aanwijzing was die ook geldt op het perceel van derde-partij, is het college in beginsel gehouden om handhavend op te treden. Het kan hiervan afzien als er alsnog een omgevingsvergunning wordt aangevraagd waarmee het bouwplan kan worden vergund. Op dit moment ligt er echter geen aanvraag, zodat geen concreet zicht bestaat op legalisatie. Daarnaast kunnen er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college kan afzien van handhavend optreden.
5. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van verzoekers naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kans van slagen, omdat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe en wordt het besluit van 16 mei 2023 geschorst.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het besluit van 16 mei 2023.
7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekers ook een vergoeding krijgen van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-.
Daarnaast hebben verzoekers recht op verletkosten tot een bedrag van € 32,- (4 uur tegen het minimale forfaitaire bedrag van € 8,-, omdat de verletkosten niet zijn onderbouwd) en reiskosten ten bedrage van € 47,12.
De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.753,12.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023 door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier.
de griffier is verhinderd het proces-verbaal van de uitspraak te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het rijksmonument heeft monumentnummer [kenmerk] ("[naam]’)
2.https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/[kenmerk]