ECLI:NL:RBGEL:2023:3618

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
05-317162-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en poging zware mishandeling door drie broers in Arnhem

Op 23 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie broers uit Ooij, die zich schuldig maakten aan openlijk geweld en poging tot zware mishandeling. De rechtbank veroordeelde hen tot voorwaardelijke celstraffen van drie maanden en taakstraffen. De zaak kwam voort uit een incident op 15 oktober 2021 in Arnhem, waar de broers samen met anderen het slachtoffer, [Slachtoffer], mishandelden. Het slachtoffer liep een gebroken ellepijp op en kon weken niet werken. Een van de broers werd ook beschuldigd van poging tot zware mishandeling van [Slachtoffer 2], die aan de auto van de verdachte hing toen deze wegreed. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor openlijke geweldpleging, maar sprak de verdachte vrij van de zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld wie de breuk had veroorzaakt. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers bij het bepalen van de straffen. De benadeelde partij, [Slachtoffer], diende een vordering in voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-317162-21
Datum uitspraak : 23 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] in [Geboorteplaats] ,
wonende aan [Adres] .
Raadsman: mr. B. Molenaar, advocaat in Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting van 9 juni 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging/tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 oktober 2021 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [Slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm, heeft toegebracht, door die [Slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of de romp en/of een arm en/of een/de be(e)n(en), althans op/tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen en/of een enkel te verdraaien (terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 oktober 2021 te Arnhem openlijk, te weten, op de Westervoortsedijk, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [Slachtoffer] door die [Slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of de romp en/of een arm en/of een/de be(e)n(en), althans op/tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen en/of een enkel te verdraaien (terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 oktober 2021 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen [Slachtoffer] heeft mishandeld door die [Slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of de romp en/of een arm en/of een/de be(e)n(en), althans op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen en/of een enkel te verdraaien (terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2021 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen in een door hem, verdachte, bestuurde auto (vol gas) is opgetrokken en/of weg gereden waarbij die [Slachtoffer 2] aan een portier van die auto hing en/of hierbij door/aan die auto is meegesleurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 oktober 2021 te Arnhem slachtoffer [Slachtoffer 2] heeft mishandeld door in een door hem, verdachte, bestuurde auto (vol gas) op te trekken en/of weg te rijden waarbij die [Slachtoffer 2] aan een portier van die auto hing en/of hierbij door/aan die auto is meegesleurd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en onder feit 2 primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het bij aangever geconstateerde letsel niet door de mishandeling hoeft te zijn veroorzaakt, maar ook een gevolg kan zijn doordat aangever is gevallen.
De raadsman refereert zich ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft eveneens bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Aangever [Slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 15 oktober 2021 had afgesproken met zijn vriendin [Slachtoffer 2] bij het pompstation van Shell in Arnhem om de hond terug te geven. [Slachtoffer 2] kwam aanrijden en haar moeder en stiefvader kwamen in een andere auto. Korte tijd later kwam een zilvergrijze auto het terrein oprijden, de inzittenden stapten gelijk uit de auto en kwamen op aangever afgelopen. Voor hij het wist had hij de eerste klap al gehad. De mannen sloegen hem met kracht op zijn hoofd, romp en benen. Aangever is op de grond gaan liggen om zich beter te beschermen. Hij zag dat één van de mannen kwam aanrennen en hem vol tegen zijn hoofd wilde schoppen. Aangever bracht zijn arm omhoog om zijn hoofd te beschermen en voelde de trap op zijn linker arm neerkomen. Hij voelde gelijk een scheut van pijn door zijn lichaam. Een andere man had hem bij zijn enkels vast en draaide deze in een klem om mogelijk zijn enkel te breken. Aangever voelde dat de anderen vervolgens op zijn voeten en benen aan het trappen waren en hij werd hard op zijn borst geslagen terwijl hij op de grond lag. [2]
Getuige [Slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij met een vriend had afgesproken bij de benzinepomp in Arnhem om haar hond op te halen. Op het moment dat dat zij haar hond van die vriend had overgenomen zag zij de auto van het broertje van haar ex ( [Medeverdachte 1] ) aan komen rijden. Zij zag dat [Medeverdachte 1] , [Verdachte] en [Medeverdachte 2] uit de auto stapten. De broers renden op [Slachtoffer] af. [Slachtoffer 2] zag dat [Slachtoffer] probeerde weg te rennen. Dit lukte niet omdat [Slachtoffer] ter hoogte van de containers werd gepakt door de broers. [Slachtoffer 2] heeft nog geprobeerd [Medeverdachte 1] tegen te houden. Zij zag hoe [Slachtoffer] een klap kreeg van een van de broers waardoor hij op de grond viel en tussen de containers kroop. Zij zag hoe zowel [Medeverdachte 1] als zijn twee broertjes aan het inslaan en schoppen waren op [Slachtoffer] . Zij heeft [Slachtoffer] meerdere keren horen roepen ‘
Auw mijn arm. Niet doen’. [3]
Op de camerabeelden van Shell tankstation is te zien dat [Slachtoffer] voor de drie verdachten probeert te vluchten. [Slachtoffer 2] doet een poging om een verdachte tegen te houden en trekt vervolgens het shirt van de verdachte kapot. [Slachtoffer] wordt vervolgens tussen twee grote afvalcontainers, aan de achterzijde van de Shellshop in het nauw gedreven en valt aldaar in zijn vluchtpoging op de grond. De drie verdachten staan vervolgens heel snel over [Slachtoffer] heen, die bekneld tussen twee containers op de grond ligt en geen kant meer op kan. Op de camerabeelden is verder te zien dat de drie verdachten meerdere bewegingen maken die erop lijken dat zij het slachtoffer schoppen, trappen en wellicht slaan of stompen terwijl hij op de grond ligt. Het geweld start om 14:48 uur en eindigt om 14:50 uur. [4]
Uit de geneeskundige verklaring van aangever van 30 oktober 2021 blijkt dat hij een gebroken ellepijp heeft. De breuk in de ellepijp is geopereerd waarbij een plaat in de arm is geschroefd. Daarnaast heeft aangever drukpijn op zijn linkervoet en borstbeen. [5] Aangever heeft aangegeven dat hij na de operatie last bleef houden van zijn arm. De chirurg zou hem hebben medegedeeld dat zijn arm niet meer hetzelfde zou zijn. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder van de auto was en dat hij ook is uitgestapt, net als zijn broers. Hij heeft – na het zien van de camerabeelden – verklaard dat hij niet kan ontkennen dat hij ook schoppende bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangever. [7]
Ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde
Verdachte is het medeplegen van zware mishandeling tenlastegelegd. Om te spreken van medeplegen moet sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking. De bijdrage van verdachte aan het delict dient van voldoende gewicht te zijn. Dit kan worden beoordeeld bijvoorbeeld aan de hand van de intensiteit van de samenwerking, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, de aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het enkele niet-distantiëren is onvoldoende om te spreken van medeplegen.
Vast staat dat aangever op 15 oktober 2021 een gebroken ellepijp heeft opgelopen. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen echter niet vaststellen op welk moment de breuk is ontstaan en door welke verdachte. Aangever heeft verklaard dat het door een trap van een van de broers kwam en getuige [Slachtoffer 2] heeft aangever ‘
auw mijn arm’ horen roepen. Op de camerabeelden is niet te zien of te horen wanneer de breuk is ontstaan. De rechtbank leidt uit de hiervoor genoemde verklaringen af dat de breuk in ieder geval is ontstaan tijdens de mishandeling door de drie verdachten, maar zij kan niet zonder meer vaststellen door welke schop en door welke verdachte de breuk is ontstaan. Dit gebrek kan niet zonder meer worden ondervangen door de mishandeling in de vorm van medeplegen te gieten. Wanneer meerdere daders iemand aanvallen en mishandelen is niet zonder meer te voorzien dat een gebroken ellepijp hiervan het gevolg kan zijn.
Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde
Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn en waardoor de openbare orde is verstoord. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een significante of wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 15 oktober 2021 op het terrein van het tankstation geweld heeft plaatsgevonden, dat kan worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank overweegt het volgende. Onder andere uit de verklaringen van aangever en de camerabeelden volgt dat aangever door meerdere personen werd geschopt en geslagen. Ook uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat hij zich bevond in het gezelschap van zijn twee broers en op de camerabeelden is te zien dat zij aangever gezamenlijk hebben mishandeld. Het kan niet anders dan dat zij hiertoe bewust en nauw met elkaar hebben samengewerkt. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan de aanval van de drie broers op aangever, door meerdere keren schoppende bewegingen te maken in de richting van aangever.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Ten aanzien van feit 2
Aangeefster [Slachtoffer 2] heeft verklaard dat nadat [Slachtoffer] in elkaar was geslagen door de broers, een van de broers de hond van [Slachtoffer 2] heeft gepakt en in zijn auto heeft gezet. Hierna wilde hij wegrijden. [Slachtoffer 2] wilde niet dat haar hond werd meegenomen door [Medeverdachte 1] en diens broers. Zij heeft via het raam met haar hand naar binnen gereikt om haar hond uit de auto te halen. Op dat moment gaf [Verdachte] vol gas met zijn auto terwijl zij nog aan het portier hing. Aangeefster kon zich vasthouden aan de deurstijl van het raam en werd zo over de grond meegesleurd. Toen de auto een bocht ging maken moest zij wel loslaten, omdat zij anders onder de auto terecht zou komen. Zij heeft toen los gelaten en kwam met haar hoofd op de grond terecht. Haar knieën waren verbrand door het sleuren over de grond en voelde dat zij een flinke bult op haar hoofd had. Haar broek was helemaal kapot. [8]
Getuige [Getuige 1] is de moeder van aangeefster. Zij heeft gezien dat [Slachtoffer 2] haar hondje wilde pakken en dat zij door een geopend raam van de auto naar binnen hing. Zij zag vervolgens dat [Verdachte] de bestuurder was en dat hij plankgas begon te rijden. [Slachtoffer 2] werd volgens haar zo’n 25 meter meegesleurd in het geopende raam. [9]
Getuige [Getuige 2] was op dat moment zijn auto aan het wassen bij het tankstation. Hij heeft gezien dat de vrouw aan de linkerkant van de auto het portier vasthield en werd meegesleurd. [10]
Op de camerabeelden van het tankstation is te zien dat een Toyota passeert en dat ongeveer 20 meter verder een persoon op de grond valt en rolt. Deze persoon wordt herkend als [Slachtoffer 2] . [11]
Verdachte heeft verklaard dat hij de hond in de auto had gezet voor de veiligheid van de hond. [Slachtoffer 2] kwam via het raam van zijn auto naar binnen, greep zijn arm en heeft hem in zijn arm gekrast. Verdachte heeft verklaard dat hij uit schrik is gaan rijden en dat [Slachtoffer 2] toen door de auto werd meegesleurd. Het ging volgens verdachte niet zo hard. Hij reed in de eerste versnelling en gaf geen vol gas. Verdachte reed geen 30 km/u en het was maar een afstand van vijf meter ongeveer. [12]
Ten aanzien van het onder feit 2 primair tenlastegelegde
Primair is een poging tot zware mishandeling ten laste gelegd. Ten aanzien van de vraag of verdachtes opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank als volgt.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verdachte is met zijn auto gaan rijden terwijl [Slachtoffer 2] aan het portier hing. Het is moeilijk voorstelbaar dat verdachte niet in de gaten had dat [Slachtoffer 2] naast de auto stond en naar binnen leunde, zoals hij ter zitting heeft volgehouden. Als iemand een arm door het raam naar binnen steekt en de arm van de bestuurder vastpakt, dan weet je dat, als je op dat moment “van schrik” gas geeft. Waaruit die “schrik” bestond, heeft verdachte overigens niet kunnen uitleggen.
Gelet op de getuigenverklaring van [Getuige 1] en de camerabeelden is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet zachtjes wegreed. Doordat verdachte wegreed werd [Slachtoffer 2] een aantal meters meegesleurd aan de auto. [Slachtoffer 2] mag van geluk spreken dat zij niet onder de auto terecht is gekomen. Door deze gedraging heeft verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. subsidiair)
hij op
of omstreeks15 oktober 2021 te Arnhem openlijk, te weten, op de Westervoortsedijk, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [Slachtoffer] door die [Slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal,op/tegen het hoofd en/of de romp en/of een arm en/of een/de be(e)n(en),
althans op/tegen het lichaam,te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen en/of een enkel te verdraaien (terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag);
2. ( primair)
hij op
of omstreeks15 oktober 2021 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen in een door hem, verdachte, bestuurde auto (vol gas) is opgetrokken en
/ofweg gereden waarbij die [Slachtoffer 2] aan een portier van die auto hing en
/ofhierbij door/aan die auto is meegesleurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2:
Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er een gevangenisstraf in onvoldoende mate de persoonlijke omstandigheden van verdachte doorkruisen en geen recht doet aan de bewezenverklaarde feiten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich samen met zijn twee broers schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijk geweldsdelict zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen, terwijl ook bij de omstanders die van het geweld getuige zijn geweest de gevoelens van onveiligheid toenemen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door met zijn auto weg te rijden terwijl hij wist dat het slachtoffer probeerde haar hond uit de auto te pakken en in ieder geval met haar arm in de auto was. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zwaar aan, te meer nu verdachte slechts mee gekomen was met zijn broer omdat deze met zijn ex-partner wilde praten.
Uit het strafblad van 3 mei 2023 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De reclassering heeft op 16 mei 2022 en op 1 juni 2023 gerapporteerd en ziet geen aanleiding (meer) voor interventies en/of toezicht. De reclassering ziet geen grote veranderingen ten opzichte van mei 2022 op de verschillende leefgebieden. Vorig jaar heeft de reclassering, naar aanleiding van enkele uitspraken die verdachte deed tijdens het gesprek, verdiepingsdiagnostiek laten uitvoeren. Daaruit kwam naar voren dat een COVA training gericht op het ‘eerst denken dan doen’ een prima middel zou zijn om mogelijke problemen op gebied van houding te veranderen. Gezien het feit dat we een jaar verder zijn en verdachte lijkt te hebben nagedacht over het handelen en zijn gedrag tijdens het incident, ziet de reclassering geen noodzaak meer om COVA training te adviseren. De reclassering schat het recidiverisico in op als laag.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uren een passende reactie vormt. Daarnaast zal aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts past bij verdachtes ontoelaatbare rijgedrag een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

Ten aanzien van feit 1
De benadeelde partij [Slachtoffer] heeft in verband met de feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 11.885,- aan materiële schade bestaande uit de volgende posten:
  • spijkerbroek € 50,-
  • schoenen € 75,-
  • telefoon € 100,-
  • verlies verdien vermogen: € 11.660,-
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 1.500,- aan smartengeld. Telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade kan worden toegewezen, met dien verstande dat de materiële schadepost ‘verlies verdienvermogen’ van
€ 11.660,- dient te worden gematigd naar € 3.500,-. Zij voert daartoe aan dat geen rekening is gehouden met inkoopkosten, de aanschaf van materialen en de brutomarge van stukadoors.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten voor zover deze zien op de spijkerbroek, schoenen en telefoon niet zijn betwist, voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de spijkerbroek, schoenen en telefoon tot een hoogte van € 225,- kan worden toegewezen.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een vergoeding voor het verlies van verdienvermogen. Hij is zelfstandig werkzaam als stukadoor en had juist daarvoor een grote opdracht aangenomen tegen een uurprijs van € 26,- excl. BTW per m2, met een radius van ca. 400 m2 (binnenwerk) en 30 m2 stucwerk buitenzijde tegen een uurprijs van € 42,-, te beginnen op 17 oktober 2021, zo valt af te leiden uit de whatsapp wisseling met de opdrachtgever.
Daartegen zijn van de zijde van de verdediging allerlei bezwaren opgeworpen:
de genoemde bedragen zien op omzet;
ze wijken af van wat gebruikelijk is volgens branche-informatie van stukadoors, waaruit volgt dat gemiddeld 40% van de uurprijs ziet op materiaalkosten en vaste lasten en slechts het restant van 60% de brutomarge is;
benadeelde partij zegt twee maanden niet te hebben kunnen werken, maar had daarbij aanspraak kunnen maken op de Regeling bijstand zelfstandigen of de ‘Tozo-regeling’ van ca € 1.050 per maand, hetgeen van hem verwacht had kunnen worden als schadebeperking;
de brutomarge 60% van het gevorderde bedrag komt op ca € 7.000,-, te verminderen met de uitkering die hij had moeten aanvragen ad € 2.000,- zodat resteert € 5.000,- Daarop zou nog de inkomstenbelasting in mindering moeten worden gebracht die hij had moeten betalen als de aanneemsom was betaald (geschat op € 1.750), maar die nu niet is verschuldigd nu het gaat om schadevergoeding. Per saldo zal dan slechts € 3.500,- toewijsbaar zijn;
het is niet duidelijk of het niet doorgaan van de klus het gevolg is van het tenlastegelegde;
er is sprake van eigen schuld van de benadeelde partij, nu hij een verhouding had met de vriendin van één van de verdachten.
Namens de benadeelde partij heeft mr. Breukink hiertegen bij repliek verweer gevoerd.
Blijkens informatie van de benadeelde partij heeft zijn opdrachtgever [Naam opdrachtgever] een timmermansbedrijf en had hij en voor zijn eigen werkzaamheden al een steiger staan en zou ook voor het benodigde materiaal zorgen;
Wat ook de gemiddelde uurprijs van stukadoors zal zijn kan in het midden blijven nu uit de overgelegde stukken blijkt wat de overeengekomen prijs is en daarmee welk bedrag de benadeelde partij is misgelopen;
De ‘Tozo-regeling’ ziet alleen op misgelopen inkomsten in verband met de Covid maatregelen en betrokkene kon hierop dus geen aanspraak maken. Voor de Regeling bijstand zelfstandigen gelden voorwaarden waaraan betrokkene niet voldeed: onder meer tenminste tien jaar werkzaam als zelfstandige en geboren vóór 1 januari 1960.
De rechtbank oordeelt als volgt:
Ten aanzien van punten 1 t/m 3 van de verdediging acht de rechtbank de – summier of niet onderbouwde – bezwaren van de verdediging overtuigend weerlegd door de repliek namens de benadeelde partij. De werkzaamheden zouden plaatsvinden in een restaurant en dan is het niet ongebruikelijk dat één partij het gehele werk aanneemt en vervolgens onderdelen (zoals stucwerk) uitbesteedt aan onderaannemers.
De tegenwerping onder 4 komt ook te vervallen, met de aanvulling dat het afgesproken bedrag excl. BTW was en dat ook de verdediging er kennelijk van uit gaat dat over de schadevergoeding geen inkomstenbelasting verschuldigd is. Het gaat dan ook niet aan om wel een fictief bedrag aan belasting in mindering te brengen. In de civiele letselschadepraktijk dient de aansprakelijke dader in dergelijke gevallen doorgaans een belastinggarantie te verstrekken voor het geval de belastingdienst toch belasting heft over de schadevergoeding. Dit komt dus niet ten nadele van de gelaedeerde.
Ad 5: de klus zou beginnen op 17 oktober 2021, de mishandeling met als gevolg een gebroken ellepijp was op 15 oktober 2021; het verband lijkt nogal evident.
Ad 6: een eventuele verhouding met de partner van één van de verdachten, die overigens de relatie een dag eerder had beëindigd en het huis was uitgevlucht, kan toch werkelijk geen grond vormen om dan maar te zeggen dat de mishandeling zijn eigen schuld was en dat dus een deel voor eigen rekening komt.
Slotsom is dat het volledige bedrag kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de openlijke geweldpleging heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van onder meer een gebroken ellepijp opgelopen. Dit is aan verdachte(n) toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.500,- vaststellen.
Verdachte is vanaf 15 oktober 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
  • beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • legt op een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
  • ontzegt verdachte ten aanzien van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden;
 bepaalt dat deze rijontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 225,- + € 11.660,- aan materiële schade en € 1.500,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [Slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 13.385,- (€ 225,- + € 11.660,- + € 1.500,-) aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 101 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.P. Bakker (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. S. Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juni 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, basisteam Arnhem-Noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021546414, gesloten op 1 december 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte [Slachtoffer] , p. 13 en 14.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [Slachtoffer 2] , p. 63 en 64.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 53 t/m 55.
5.Geneeskundige verklaring d.d. 30 oktober 2021, p. 23.
6.Proces-verbaal aanvullend, proces-verbaalnummer PL0600-2021517773-9.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
8.Proces-verbaal aangifte, p. 27 en 28; proces-verbaal van bevindingen, p. 49.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 68.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 62.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 53.
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.